Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God regeert de tong, den gang en het lot, vss. 1, 9, 33. Eigen goeddunken, 2, 25. Vertrouwen op God, 3, 20. Het opperste einde van Gods werken, 4. Hoogmoed, 5, 18, 19. Verzoening en Godsvreze, 6. Bevrediging der vijanden, 7. Vergenoegzaamheid, 8. Van koningen, 10, 12, 13, 14, 15. Weegschaal, 11. Dierbaarheid der wijsheid, 16. Wandel der vromen, 17. Gods Woord, 20. Wijze redenen, 21, 22, 23, 24. Arbeidzaamheid, 26. Deugnieten, verkeerden en geweldenaars, 27, 28, 29, 30. Grijsheid, 31. Lankmoedigheid, 32. |
De HEERE bestuurt alle dingen |
1 DEa mens heeft 1schikkingen des harten, maar het 2antwoord der tong 3is van den HEERE. |
| a vers 9. Spr. 19:21; 20:24. Jer. 10:23. |
| vers 9 Het hart des mensen overdenkt zijn weg, maar de HEERE stiert zijn gang. Spr. 19:21 In het hart des mans zijn vele gedachten, maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. Spr. 20:24 De treden des mans zijn van den HEERE; hoe zou dan een mens zijn weg verstaan? Jer. 10:23 Ik weet, o HEERE, dat bij den mens zijn weg niet is; het is niet bij een man die wandelt, dat hij zijn gang richte. |
| 1 Versta de gedachten die de mens in zijn hart zich ordentelijk voorstelt en voorneemt, doch de krachtige regering Gods geenszins uitgesloten zijnde. Zie Spr. 21:1. |
| Spr. 21:1 DES konings hart is in de hand des HEEREN, als waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil. |
| 2 Het Hebreeuwse woord betekent wel eigenlijk antwoord, maar het wordt ook voor allerlei rede en aanspraak genomen. Zie Spr. 15 op vers 1. |
| Spr. 15:1 (kt.) EEN zacht antwoord keert de grimmigheid af, maar een smartend woord doet den toorn oprijzen. |
| 3 Te weten zonder Denwelken zij niet kunnen uitspreken wat zij bedacht hebben, noch uitrichten wat zij gesproken hebben. |
|
2 bAlle 4wegen des mans zijn zuiver 5in zijn ogen, maar de HEERE 6weegt de 7geesten. |
| b Spr. 21:2. |
| Spr. 21:2 Alle weg des mensen is recht in zijn ogen, maar de HEERE weegt de harten. |
| 4 Dat is, zijn leven, zijn doen en laten. Zie Gen. 6 op vers 12. |
| Gen. 6:12 (kt.) Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. |
| 5 Dat is, in zijn eigen oordeel en goeddunken. Zie Job 18 op vers 3. |
| Job 18:3 (kt.) Waarom worden wij geacht als beesten, en zijn onrein in ulieder ogen? |
| 6 Dat is, onderzoekt, doorgrondt, beproeft en bevindt. Alzo Spr. 21:2; 24:12. |
| Spr. 21:2 Alle weg des mensen is recht in zijn ogen, maar de HEERE weegt de harten. Spr. 24:12 Wanneer gij zegt: Zie, wij weten dat niet; zal Hij Die de harten weegt, dat niet merken? En Die uw ziel gadeslaat, zal Hij het niet weten? Want Hij zal den mens vergelden naar zijn werk. |
| 7 Dat is, gedachten, genegenheden, bewegingen en het voornemen. Zie 2 Kon. 19 op vers 7. |
| 2 Kon. 19:7 (kt.) Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. |
|
3 c8Wentel uw werken op den HEERE, en uw 9gedachten zullen bevestigd worden. |
| c Ps. 37:5; 55:23. Matth. 6:25. Luk. 12:22. 1 Petr. 5:7. |
| Ps. 37:5 Gimel. Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem, Hij zal het maken; Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Luk. 12:22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. 1 Petr. 5:7 Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. |
| 8 Zie Ps. 22 op vers 9; 37 op vers 5. |
| Ps. 22:9 (kt.) Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij Hem nu uithelpe, dat Hij Hem redde, dewijl Hij lust aan Hem heeft. Ps. 37:5 (kt.) Gimel. Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem, Hij zal het maken; |
| 9 Dewelke schikkingen des harten genaamd worden, vers 1. Zie aldaar de aant. |
| vers 1 DE mens heeft schikkingen des harten, maar het antwoord der tong is van den HEERE. |
|
4 De HEERE heeft alles gewrocht 10om Zijns Zelfs wil, dja, ook den goddeloze tot den dag 11des kwaads. |
| 10 Dat is, om Zijner eer wil; te weten, opdat in al Zijn werken klaarlijk schijnen zou Zijn wijsheid, macht, goedheid, rechtvaardigheid en al Zijn andere Goddelijke eigenschappen. Vgl. Rom. 9:17, 22, 23; 11:36. Ef. 1:5, 6, 12, 14. |
| Rom. 9:17 Want de Schrift zegt tot Farao: Tot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde. Rom. 9:22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid; Rom. 9:23 En opdat Hij zou bekendmaken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij tevoren bereid heeft tot heerlijkheid? Rom. 11:36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. Ef. 1:5 Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; Ef. 1:6 Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde; Ef. 1:12 Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij die eerst in Christus gehoopt hebben. Ef. 1:14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. |
| d Job 21:30. |
| Job 21:30 Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden. |
| 11 Versta het kwaad der straf. |
|
5 eAl wie 12hoog is van hart, is 13den HEERE een gruwel; f14hand aan hand zal hij niet onschuldig zijn. |
| e Spr. 6:17; 8:13. |
| Spr. 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen die onschuldig bloed vergieten, Spr. 8:13 De vreze des HEEREN is te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden. |
| 12 Dat is, hoogmoedig, hovaardig, trots. Zie van deze ondeugd Spr. 6:17; 8:13. Insgelijks vers 18. |
| Spr. 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen die onschuldig bloed vergieten, Spr. 8:13 De vreze des HEEREN is te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden. vers 18 Hovaardigheid is vóór de verbreking, en hoogheid des geestes vóór den val. |
| 13 Hebr. des Heeren gruwel. |
| f Spr. 11:21. |
| Spr. 11:21 Hand aan hand zal de boze niet onschuldig zijn, maar het zaad der rechtvaardigen zal ontkomen. |
| 14 Zie den zin dezer woorden Spr. 11 op vers 21. |
| Spr. 11:21 (kt.) Hand aan hand zal de boze niet onschuldig zijn, maar het zaad der rechtvaardigen zal ontkomen. |
|
6 Door 15goedertierenheid en trouw wordt de misdaad verzoend, en door de vreze des HEEREN wijkt men af van het 16kwade. |
| 15 Dat is, door de loutere genade des Heeren, Die waarachtig en trouw is in Zijn beloften, wordt de zonde, om de verzoening, die door Christus geschied is, weggenomen, Rom. 3:24. Of versta dit van de goedheid en trouw die de mensen elkander bewijzen, te weten niet om daarmede de vergeving der zonden voor God te verdienen, maar als door vruchten van het rechtvaardigmakend geloof zichzelven te verzekeren en aan anderen openbaar te maken, dat zij met God uit genade verzoend zijn. Ook kan de verzoening hier verstaan worden van den vrede dien wij maken door allerlei bewijs van liefde en weldadigheid met hem dien wij misdaan hebben, en alzo met hem verzoenen. Vgl. Spr. 10:12 en de aantt. |
| Rom. 3:24 En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is; Spr. 10:12 Haat verwekt krakelen, maar de liefde dekt alle overtredingen toe. |
| 16 Te weten der schuld en daarom ook der straf. |
|
7 Als iemands wegen den HEERE behagen, zo zal Hij 17ook zijn vijanden met hem bevredigen. |
| 17 Dat is, niet alleen zijn vrienden en die zijn vijanden nooit geweest zijn, met hem in vrede houden, maar ook zijn vijanden tot vrede en vriendschap bewegen, dat zij hem niet beschadigen. Zie Gen. 33:4. Ex. 12:36. |
| Gen. 33:4 Toen liep Ezau hem tegemoet, en nam hem in den arm en viel hem aan den hals en kuste hem; en zij weenden. Ex. 12:36 Daartoe had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen der Egyptenaars, dat zij hun hun begeerte deden; en zij beroofden de Egyptenaars. |
|
8 gBeter is een weinig met gerechtigheid dan de veelheid der inkomsten zonder 18recht. |
| g Ps. 37:16. Spr. 15:16. |
| Ps. 37:16 Teth. Het weinige dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen. Spr. 15:16 Beter is weinig met de vreze des HEEREN dan een grote schat en onrust daarbij. |
| 18 Te weten verkregen en vergaderd. |
|
9 Het hart des mensen 19overdenkt zijn weg, maar de HEERE 20stiert zijn gang. |
| 19 Dat is, verzint, overweegt wat het doen of laten wil. Vgl. vers 1 en de aant. daarop. Insgelijks Spr. 19:21. |
| vers 1 DE mens heeft schikkingen des harten, maar het antwoord der tong is van den HEERE. Spr. 19:21 In het hart des mans zijn vele gedachten, maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. |
| 20 Dat is, schikt, leidt en laat het zijn voornemen uitrichten of achterblijven, tot zulk een einde als met de eer van Zijn heiligen Naam overeenkomt. |
|
10 21Waarzegging 22is op de lippen des konings; 23zijn mond 24zal niet overtreden 25in het gericht. |
| 21 Het Hebreeuwse woord kesem betekent meest bijgelovige en ongeoorloofde waarzegging van toekomende en verborgen zaken, uit dingen die niet vast gaan, ja, duivels zijn, als Num. 22:7; 23:23. Deut. 18:10. 2 Kon. 17:17. Jer. 14:14. Ez. 13:6. Maar hier wordt het genomen voor de gissing die uit zekere, vaste en scherpzinnige aanmerking voortkomt. Zodanige is geweest in David, 2 Sam. 14:20, en in Salomo, 1 Kon. 3:24, enz. |
| Num. 22:7 Toen gingen de oudsten der Moabieten en de oudsten der Midianieten, en hadden het loon der waarzeggingen in hun hand; alzo kwamen zij tot Bíleam en spraken tot hem de woorden van Balak. Num. 23:23 Want er is geen toverij tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël. Te dezen tijde zal van Jakob gezegd worden en van Israël, wat God gewrocht heeft. Deut. 18:10 Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, 2 Kon. 17:17 Ook deden zij hun zonen en hun dochters door het vuur gaan en gebruikten waarzeggerijen en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten zich om te doen wat kwaad was in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. Jer. 14:14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging en nietigheid en bedriegerij huns harten. Ez. 13:6 Zij zien ijdelheid en leugenachtige voorzegging, die daar zeggen: De HEERE heeft gesproken, daar de HEERE hen niet gezonden heeft; en zij geven hoop van het woord te zullen bevestigen. 2 Sam. 14:20 Dat ik de gestalte dezer zaak alzo omwenden zou, zulks heeft uw knecht Joab gedaan; doch mijn heer is wijs, naar de wijsheid van een engel Gods, om te merken alles wat op de aarde is. 1 Kon. 3:24 Verder zeide de koning: Haalt mij een zwaard. En zij brachten een zwaard voor het aangezicht des konings. |
| 22 Anders: zij. |
| 23 Namelijk de mond van een wijzen en godvruchtigen koning. |
| 24 Anders: overtreedt niet, enz. |
| 25 Dat is, in het uitspreken van het recht en in het vonnissen, daartoe gezeten zijnde op den rechterstoel. |
|
11 hEen 26rechte 27waag en weegschaal zijn 28des HEEREN; alle 29weegstenen des 30zaks zijn 31Zijn werk. |
| h Lev. 19:36. Deut. 25:13, enz. Spr. 11:1; 20:10, 23. |
| Lev. 19:36 Gij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. Deut. 25:13 Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uw zak hebben, een groten en een kleinen. Spr. 11:1 EEN bedrieglijke weegschaal is den HEERE een gruwel, maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen. Spr. 20:10 Tweeërlei weegsteen, tweeërlei efa is den HEERE een gruwel, ja, die beide. Spr. 20:23 Tweeërlei weegsteen is den HEERE een gruwel, en de bedrieglijke weegschaal is niet goed. |
| 26 Hebr. Een balans des gerichts of rechts, dat is, een rechte waag, enz. Alzo Lev. 19:36 waag der gerechtigheid, dat is, rechte waag. |
| Lev. 19:36 Gij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. |
| 27 Door dit woord verstaan vele overzetters een grote balans, en door het volgende weegschaal de kleine, die men in de hand houdt; en dat overmits God gezegd wordt de bergen te wegen met de waag, maar de heuvelen, die minder zijn, met de weegschaal, Jes. 40:12. Sommigen verstaan dit vers als figuurlijk gesproken van al de delen en werken des gerichts. |
| Jes. 40:12 Wie heeft de wateren met zijn vuist gemeten, en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met een drieling het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag en de heuvelen in een weegschaal? |
| 28 Te weten welgevallen, gelijk staat Spr. 11:1. Of Zijn werk, gelijk in de volgende woorden van dit vers. Anders: zijn van den Heere. |
| Spr. 11:1 EEN bedrieglijke weegschaal is den HEERE een gruwel, maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen. |
| 29 Dat is, gewicht. Alzo Spr. 11:1. Zie Lev. 19 op vers 36. |
| Spr. 11:1 EEN bedrieglijke weegschaal is den HEERE een gruwel, maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen. Lev. 19:36 (kt.) Gij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. |
| 30 Of: buidels, te weten waarin zij hun stenen staken, opdat zij te minder verslijten of breken zouden. Vgl. Deut. 25 op vers 13. Micha 6:11. |
| Deut. 25:13 (kt.) Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uw zak hebben, een groten en een kleinen. Micha 6:11 Zou Ik rein zijn met een goddeloze weegschaal, en met een zak van bedrieglijke weegstenen? |
| 31 Te weten dat Hij heeft geboden en dat Hem behaagt. Versta als zij zijn, zo zij behoren. |
|
12 Het is 32der koningen gruwel goddeloosheid te doen, want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd. |
| 32 Dat is, een zaak waarvan zij gruwel hebben moeten; of: Het is den koningen een gruwel, dat is, een zaak waarvan zij gruwel hebben, te weten de wijze en vrome koningen. Zie Spr. 3 op vers 32. Anders: Het zij den koningen een gruwel, enz. |
| Spr. 3:32 (kt.) Want de afwijker is den HEERE een gruwel, maar Zijn verborgenheid is met de oprechten. |
|
13 De 33lippen der gerechtigheid 34zijn het welgevallen der koningen, en elkeen 35van hen zal liefhebben dien die rechte dingen spreekt. |
| 33 Dat is, gerechtige en deugdelijke redenen; of de mond die rechte dingen spreekt. Vgl. Spr. 12 op vers 19. |
| Spr. 12:19 (kt.) Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid, maar een valse tong is maar voor een ogenblik. |
| 34 Dat is, waarin zij een welgevallen hebben moeten; of: zijn den koningen een welgevallen, te weten den godvruchtigen koningen. Anders: Dat de lippen der gerechtigheid den koningen een welgevallen zijn, dat is, hun welbehagende. |
| 35 Te weten koningen. |
|
14 iDe grimmigheid des konings is 36als de boden des doods, maar een wijs man zal 37die 38verzoenen. |
| i Spr. 19:12; 20:2. |
| Spr. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws, maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. Spr. 20:2 De schrik eens konings is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel. |
| 36 Dat is, als boden verkondigende aan hem op denwelken de koning vergramd is, dat hij moet sterven. Het meervoud toont de zekerheid der boodschap, indien des konings gramschap niet gestild wordt. Zie een voorbeeld Esth. 7:7. |
| Esth. 7:7 En de koning stond op in zijn grimmigheid van den maaltijd des wijns en ging
naar den hof van het paleis. En Haman bleef staan om van de koningin Esther aangaande zijn leven verzoek te doen, want hij zag dat het kwaad van den koning over hem ten volle besloten was. |
| 37 Te weten grimmigheid. |
| 38 Dat is, stillen en tot vrede brengen. Zie voorbeelden 1 Sam. 24:10, enz.; 25:32, 33. |
| 1 Sam. 24:10 En David zeide tot Saul: Waarom hoort gij de woorden der mensen, zeggende: Zie, David zoekt uw kwaad? 1 Sam. 25:32 Toen zeide David tot Abígaïl: Gezegend zij de HEERE, de God Israëls, Die u te dezen dage mij tegemoet gezonden heeft. 1 Sam. 25:33 En gezegend zij uw raad en gezegend zijt gij, dat gij mij te dezen dage geweerd hebt, van te komen met bloedstorting, dat mijn hand mij verlost zou hebben. |
|
15 kIn 39het licht van des konings aangezicht is 40leven, en zijn 41welgevallen is als een wolk des 42spaden regens. |
| k Spr. 19:12. |
| Spr. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws, maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. |
| 39 Versta het vriendelijk gelaat, waardoor de koning iemand gunstiglijk aanziet. Vgl. Spr. 15, de aant. op vers 30. |
| Spr. 15:30 (kt.) Het licht der ogen verblijdt het hart; een goed gerucht maakt het gebeente vet. |
| 40 Dat is, als een bode des levens, of verkwikking des levens, inzonderheid voor hem op denwelken de koning tevoren vergramd was. |
| 41 Dat is, gunst en goedwilligheid. |
| 42 Te weten die zeer aangenaam is, vallende na een lange droogte in de lente, om de vruchten te doen zwellen en tot rijpheid te brengen. Zie Deut. 11 op vers 14. |
| Deut. 11:14 (kt.) Zo zal Ik den regen uws lands geven te zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren en uw most en uw olie inzamelt. |
|
16 lHoeveel beter is het 43wijsheid te bekomen dan 44uitgegraven goud, en uitnemender, verstand te bekomen dan zilver! |
| l Job 28:15. Ps. 19:11; 119:72. Spr. 3:14, 15; 8:11, 19. |
| Job 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. Ps. 19:11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honing en honingzeem. Ps. 119:72 De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver. Spr. 3:14 Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud. Spr. 3:15 Zij is kostelijker dan robijnen; en al wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken. Spr. 8:11 Want wijsheid is beter dan robijnen; en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken. Spr. 8:19 Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud en dan dicht goud, en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver. |
| 43 Hoe wijsheid en verstand in dit boek onderscheiden worden, zie Spr. 1 op vers 2. |
| Spr. 1:2 (kt.) Om wijsheid en tucht te weten, om te verstaan redenen des verstands, |
| 44 Zie Spr. 3 op vers 14. |
| Spr. 3:14 (kt.) Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud. |
|
17 De 45baan der oprechten is van het kwaad af te wijken; hij behoedt zijn ziel, die 46zijn weg bewaart. |
| 45 Gelijk de gebaande weg of de openbare weg de zekerste is voor de reizende lieden, zijnde de ongebaande bijwegen vol gevaar, alzo is voor de vromen in hun geestelijke reis niets zekerder noch beter dan de zonde te schuwen. |
| 46 Zie 1 Kon. 2 op vers 4. |
| 1 Kon. 2:4 (kt.) Opdat de HEERE bevestige Zijn woord dat Hij over mij gesproken heeft, zeggende: Indien uw zonen hun weg bewaren, om voor Mijn aangezicht trouwelijk met hun ganse hart en met hun ganse ziel te wandelen, zo zal geen man, zeide Hij, u afgesneden worden van den troon Israëls. |
|
18 mHovaardigheid is vóór de 47verbreking, en 48hoogheid des geestes vóór den val. |
| m Spr. 11:2; 17:19. |
| Spr. 11:2 Als de hovaardigheid komt, zal de schande ook komen; maar met de ootmoedigen is wijsheid. Spr. 17:19 Die het gekijf liefheeft, heeft de overtreding lief; die zijn deur verhoogt, zoekt verbreking. |
| 47 Dat is, verderf, ondergang, verstoring. Alzo Spr. 17:19. Jes. 59:7. Jer. 14:17. |
| Spr. 17:19 Die het gekijf liefheeft, heeft de overtreding lief; die zijn deur verhoogt, zoekt verbreking. Jes. 59:7 Hun voeten lopen tot het kwade en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn gedachten der ongerechtigheid, verstoring en verbreking is op hun banen. Jer. 14:17 Daarom zult gij dit woord tot hen zeggen: Mijn ogen zullen van tranen nederdalen, nacht en dag, en niet ophouden; want de jonkvrouw der dochter mijns volks is gebroken met een grote breuk, een plaag die zeer smartelijk is. |
| 48 Dat is, hoogmoedigheid. Het tegendeel is nederigheid des geestes, waarvan zie het volgende vers. |
|
19 Het is beter 49nederig van geest te zijn met de 50zachtmoedigen, 51dan roof te delen met de hovaardigen. |
| 49 Dat is, zich nederig te gedragen, als degenen die van hun vijanden gevangen en hun tot een roof geworden zijn. Vgl. Jes. 57:15, alwaar is dezelfde manier van spreken. |
| Jes. 57:15 Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden. |
| 50 Anders: bedrukten, ellendigen, of armen; die ook gemeenlijk zachtmoedig zijn. |
| 51 Het is aan te merken, dat hier den hoogmoedigen rijken de roverij toegeschreven wordt. |
|
20 Die op het 52Woord verstandiglijk let, zal 53het goede vinden, nen die op den HEERE vertrouwt, die is welgelukzalig. |
| 52 Te weten des Heeren. Of ook op de onderwijzing die met het Woord des Heeren overeenkomt. |
| 53 Te weten het lichamelijke, dat tot het tegenwoordige, en het geestelijke, dat tot het eeuwige leven behoort, Spr. 8:35. 1 Tim. 4:8. Vgl. de manier van spreken Spr. 17:20; 18:22; 19:8. Het tegendeel is als het kwaad den mens wordt gezegd te vinden, Esth. 8:6. Job 31:29. |
| Spr. 8:35 Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE. 1 Tim. 4:8 Want de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. Spr. 17:20 Wie verdraaid is van hart, zal het goede niet vinden; en die verkeerd is met zijn tong, zal in het kwaad vallen. Spr. 18:22 Wie een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE. Spr. 19:8 Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden. Esth. 8:6 Want hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het kwaad dat mijn volk treffen zal? En hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het verderf van mijn geslacht? Job 31:29 Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb als het kwaad hem vond. |
| n Ps. 2:12; 34:9; 125:1. Jes. 30:18. Jer. 17:7. |
| Ps. 2:12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. Ps. 34:9 Teth. Smaakt en ziet dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man die op Hem betrouwt. Ps. 125:1 EEN lied Hammaäloth. Die op den HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid. Jes. 30:18 En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is een God des gerichts; welgelukzalig zijn die allen die Hem verwachten. Jer. 17:7 Gezegend daarentegen is de man die op den HEERE vertrouwt, en wiens Vertrouwen de HEERE is. |
|
21 De wijze van hart zal 54verstandig genoemd worden, en 55de zoetheid 56der lippen zal de lering vermeerderen. |
| 54 Te weten omdat uit de ware wijsheid het verstand komt, waardoor men weet hoe men leven en alle dingen recht aanleggen zal. |
| 55 Dat is, de welsprekendheid en de bekwaamheid om zijn woord wel te kunnen doen, is dienstig om anderen vruchtbaarlijk te onderwijzen. |
| 56 Dat is, der spraak. Zie Gen. 11 op vers 1. |
| Gen. 11:1 (kt.) EN de ganse aarde was van enerlei spraak en enerlei woorden. |
|
22 Het verstand 57dergenen die het bezitten, is oeen 58springader des levens; maar de 59tucht der dwazen is 60dwaasheid. |
| 57 Hebr. zijner meesters, eigenaars, heren of bezitters, dat is, dergenen die dat hebben of bezitten, en daarmede begiftigd zijn en gebruik daarvan hebben. Zie Gen. 14 op vers 13. |
| Gen. 14:13 (kt.) Toen kwam er een die ontkomen was, en boodschapte het Abram, den Hebreeër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol en broeder van Aner, dewelke Abrams bondgenoten waren. |
| o Spr. 13:14. |
| Spr. 13:14 Des wijzen leer is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. |
| 58 Te weten die geduriglijk verlicht met lering, verkwikt met troosting, sterkt met vermaning, enz., zonder in zichzelven verminderd te worden. Zie Spr. 10 op vers 11. |
| Spr. 10:11 (kt.) De mond des rechtvaardigen is een springader des levens, maar het geweld bedekt den mond der goddelozen. |
| 59 Het Hebreeuwse woord musar is ook voor kwade tucht of onderwijzing genomen, Jer. 10:8. |
| Jer. 10:8 In één ding zijn zij toch onvernuftig en zot: een hout is een onderwijs der ijdelheden. |
| 60 Te weten die den dood medebrengt. |
|
23 Eens wijzen hart 61maakt 62zijn mond verstandig, en zal 63op zijn lippen de lering vermeerderen. |
| 61 Dat is, stiert, bereidt en leidt zijn mond, opdat hij anders niet dan verstandiglijk, voorzichtiglijk en tijdiglijk spreke. |
| 62 Dat is, den mond des wijzen. |
| 63 Dat is, in den mond het goede onderwijs, dat het anderen mededelen wil, overvloediglijk uitstorten. |
|
24 64Lieflijke redenen zijn een honingraat, zoet voor de 65ziel en 66medicijn voor 67het gebeente. |
| 64 Hebr. Redenen der lieflijkheid. Versta de redenen der wijzen, die aangenaam en vermakelijk zijn door hun veelvoudige leer, vermaning, troost, waarschuwing. Vgl. Spr. 15:26 en de aant. |
| Spr. 15:26 Des bozen gedachten zijn den HEERE een gruwel, maar der reinen zijn lieflijke redenen. |
| 65 Te weten die verstandig is. |
| 66 Zie Spr. 4 op vers 22. Anders: gezondheid. |
| Spr. 4:22 (kt.) Want zij zijn het leven dengenen die ze vinden, en een medicijn voor hun gehele vlees. |
| 67 Vgl. Spr. 14 op vers 30. |
| Spr. 14:30 (kt.) Een gezond hart is het leven des vleses, maar nijd is verrotting der beenderen. |
|
25 p68Er is een weg die iemand recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods. |
| p Spr. 14:12. |
| Spr. 14:12 Er is een weg die iemand recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods. |
| 68 Zie de verklaring van dit vers Spr. 14 op vers 12. |
| Spr. 14:12 (kt.) Er is een weg die iemand recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods. |
|
26 De 69ziel des arbeidzamen arbeidt 70voor hemzelven, want 71zijn mond 72buigt zich voor 73hem. |
| 69 Dat is, de mens die arbeidt, te weten om den kost te winnen. Ziel voor mens, zie Gen. 12 op vers 5. Anderen vertalen dit vers aldus: Een moeilijke ziel, dat is, die met woorden moeite maakt, doet zichzelve moeite aan; want haar mond wordt weder tegen haar gebogen, dat is, haar moeilijke redenen vallen haarzelve tegen en maken haar moeite. |
| Gen. 12:5 (kt.) En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have die zij verworven hadden, en de zielen die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. |
| 70 Dat is, tot onderhouding van zijn eigen lichaam. |
| 71 Te weten die de spijze gebruiken en nuttigen moet voor al de leden des lichaams. Vgl. Pred. 6:7. |
| Pred. 6:7 Al de arbeid des mensen is voor zijn mond; en nochtans wordt de begeerlijkheid niet vervuld. |
| 72 Te weten als met eerbied den arbeider biddende, dat hij naarstiglijk werken zou, opdat hij altijd wat hebben zou om den mond te bieden. Het is een gelijkenis genomen van degenen die iets verzoeken bij enige heren, wien zij grote eer bewijzen, om in hun goede gunst te staan. |
| 73 Te weten den arbeider, of den mens die arbeidt. |
|
27 Een 74Belialsman 75graaft kwaad, en qop zijn lippen is als 76brandend vuur. |
| 74 Zie Deut. 13 op vers 13. |
| Deut. 13:13 (kt.) Er zijn mannen, Belialskinderen, uit het midden van u uitgegaan en hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, |
| 75 Dat is, beraamt en legt het erop toe dat hij zijn naaste iets kwaads berokkent; gelijk men met moeite graaft naar enig ding dat men uit de aarde hebben wil. |
| q Spr. 12:18. |
| Spr. 12:18 Daar is een die woorden als steken van een zwaard onbedachtelijk uitspreekt; maar de tong der wijzen is medicijn. |
| 76 Te weten van de lastering, waardoor hij met een hittigen lust den naam van zijn naaste brandmerkt, om hem ten enenmale te vernielen. |
|
28 rEen 77verkeerd man zal krakeel 78inwerpen, en een 79oorblazer scheidt 80den voornaamsten vriend. |
| r Spr. 15:18; 26:21; 29:22. |
| Spr. 15:18 Een grimmig man zal gekijf verwekken, maar de lankmoedige zal den twist stillen. Spr. 26:21 De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig man om twist te ontsteken. Spr. 29:22 Een toornig man verwekt gekijf, en de grammoedige is veelvoudig in overtreding. |
| 77 Zie Spr. 6 op vers 14. |
| Spr. 6:14 (kt.) In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te allen tijde kwaad, hij werpt twisten in. |
| 78 Zie op dezelfde plaats. |
| 79 Dat is, heimelijke achterklapper, die in het verborgen van zijn naaste kwaadspreekt. Alzo Spr. 18:8; 26:20, 22. |
| Spr. 18:8 De woorden des oorblazers zijn als dergenen die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks. Spr. 26:20 Als er geen hout is, gaat het vuur uit; en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild. Spr. 26:22 De woorden des oorblazers zijn als dergenen die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks. |
| 80 Of: leidsman, en voorganger, te weten der vrienden, dat is, den besten en voornaamsten vriend. Alzo Spr. 17:9. Insgelijks vgl. Ps. 55:14. Anders: scheidt den vorst, dat is, de vorsten van elkander. |
| Spr. 17:9 Die de overtreding toedekt, zoekt liefde; maar die de zaak weder ophaalt, scheidt den voornaamsten vriend. Ps. 55:14 Maar gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid; mijn leidsman en mijn bekende; |
|
29 Een 81man des gewelds 82verlokt zijn naaste, en hij leidt hem in een weg die 83niet goed is. |
| 81 Dat is, die met geweld, wrevel en onrecht omgaat. Zie Job 11:11. Ps. 5:7 en de aantt. |
| Job 11:11 Want Hij kent de ijdele lieden, en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan niet aanmerken? Ps. 5:7 Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en bedrogs heeft de HEERE een gruwel. |
| 82 Hij doet niet alleen zelf anderen overlast, maar poogt ook zijn naaste of metgezel daartoe te trekken, om hetzelve met hem te doen. Zie Spr. 1:11, en van het Hebreeuwse woord Richt. 14 op vers 15. |
| Spr. 1:11 Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons versteken tegen den onschuldige, zonder oorzaak; Richt. 14:15 (kt.) Daarna geschiedde het op den zevenden dag, dat zij tot Simsons huisvrouw zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat wij niet misschien u en uws vaders huis met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd om het onze te bezitten; is het zo niet? |
| 83 Zie Spr. 2 op vers 12. |
| Spr. 2:12 (kt.) Om u te redden van den kwaden weg, van den man die verkeerdheden spreekt; |
|
30 s84Hij sluit zijn ogen om verkeerdheden te bedenken; zijn lippen 85bijtende, 86volbrengt hij het 87kwaad. |
| s Spr. 6:13, 14. |
| Spr. 6:13 Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingers; Spr. 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te allen tijde kwaad, hij werpt twisten in. |
| 84 Te weten om te beter met zijn verkeerde gedachten bezig te zijn, want door de aanschouwing der uiterlijke dingen worden de inwendige zinnen in hun werkingen verhinderd. Vgl. Spr. 6:14 en de aant. |
| Spr. 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te allen tijde kwaad, hij werpt twisten in. |
| 85 Hebr. insnijdende, of: haastelijk roerende en bewegende, en afbrekende zijn redenen; dat is, het ene deel derzelve voorstellende, het andere, dat hij eigenlijk voorheeft, in zijn hart verbergende. |
| 86 Te weten dat ten volle besluitende en voornemende in de gedachten zijns harten. |
| 87 Te weten dat hij voorheeft zijn naaste aan te doen. |
|
31 De grijsheid is een 88sierlijke 89kroon; zij wordt op den 90weg der gerechtigheid gevonden. |
| 88 Dat is, die sieraad toebrengt. Zie Spr. 4 op vers 9. Hebr. kroon des sieraads. |
| Spr. 4:9 (kt.) Zij zal uw hoofd een aangenaam toevoegsel geven, een sierlijke kroon zal zij u leveren. |
| 89 Vgl. Spr. 12 op vers 4. |
| Spr. 12:4 (kt.) Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamd maakt, is als verrotting in zijn beenderen. |
| 90 Anders genaamd: de paden des rechts, enz. Zie Spr. 2:8 en de aant. De zin is, dat de vromen dikwijls die kroon krijgen, te weten als het hun zalig is. Of versta dat de grijsheid een kroon des sieraads is aan degenen die op het pad der gerechtigheid wandelen. Vgl. Ps. 37:11, 18, 27 en de aantt. Zie ook Spr. 3 op vers 2. |
| Spr. 2:8 Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. Ps. 37:11 De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. Ps. 37:18 Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten, en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven. Ps. 37:27 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede, en woon in eeuwigheid. Spr. 3:2 (kt.) Want langheid van dagen, en jaren van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen. |
|
32 De 91lankmoedige is beter dan de sterke, en die heerst over zijn 92geest, dan die een stad inneemt. |
| 91 Hebr. lang van toornigheden. Zie Spr. 14 op vers 29. |
| Spr. 14:29 (kt.) De lankmoedige is groot van verstand, maar die haastig is van gemoed, verheft de dwaasheid. |
| 92 Dat is, eigen wil, genegenheid, affecten, passies, bewegingen, die kwaad zijn. Zie 2 Kon. 19 op vers 7. |
| 2 Kon. 19:7 (kt.) Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. |
|
33 Het 93lot wordt in den 94schoot geworpen, maar het gehele 95beleid daarvan is 96van den HEERE. |
| 93 Hetwelk eertijds zeer gebruikelijk was in de bedeling der erfenissen, Num. 26:55. Joz. 18:10; 19:1. Micha 2:5, en andere goederen, Ps. 22:19. Spr. 1:14. Insgelijks in de uitrichting en ordening van Goddelijke en heilige zaken, Lev. 16:8, enz. 1 Kron. 24:5, enz. Hand. 1:25. Insgelijks in het eindigen van geschillen en andere twijfelachtige dingen, Joz. 7:14. 1 Sam. 14:41. Spr. 18:18. Jona 1:7. |
| Num. 26:55 Het land nochtans zal door het lot gedeeld worden; naar de namen der stammen hunner vaderen zullen zij erven. Joz. 18:10 Toen wierp Jozua het lot voor hen te Silo, voor het aangezicht des HEEREN. En Jozua deelde aldaar den kinderen Israëls het land, naar hun afdelingen. Joz. 19:1 DAARNA ging het tweede lot uit voor Simeon, voor den stam der kinderen van Simeon naar hun huisgezinnen; en hun erfdeel was in het midden van het erfdeel der kinderen van Juda. Micha 2:5 Daarom zult gij niemand hebben die het snoer werpe in het lot, in de gemeente des HEEREN. Ps. 22:19 Zij delen Mijn klederen onder zich, en werpen het lot over Mijn gewaad. Spr. 1:14 Gij zult uw lot midden onder ons werpen; wij zullen allen één buidel hebben. Lev. 16:8 En Aäron zal de loten over die twee bokken werpen: één lot voor den HEERE en één lot voor den weggaanden bok. 1 Kron. 24:5 En zij deelden hen door loten af, dezen met genen; want de oversten des heiligdoms en de oversten Gods waren uit de kinderen van Eleázar en van de kinderen van Ithamar. Hand. 1:25 Om te ontvangen het lot dezer bediening en des apostelschaps, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats. Joz. 7:14 Gij zult dan in den morgenstond aankomen naar uw stammen; en het zal geschieden, de stam welken de HEERE geraakt zal hebben, die zal aankomen naar de geslachten, en welk geslacht de HEERE geraakt zal hebben, dat zal aankomen bij huisgezinnen, en welk huisgezin de HEERE geraakt zal hebben, dat zal aankomen man voor man. 1 Sam. 14:41 Saul nu sprak tot den HEERE, den God Israëls: Toon den onschuldige. Toen werd Jónathan en Saul geraakt, en het volk ging vrijuit. Spr. 18:18 Het lot doet de geschillen ophouden, en maakt scheiding tussen machtigen. Jona 1:7 Voorts zeiden zij eenieder tot zijn metgezel: Komt en laat ons loten werpen, opdat wij mogen weten om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot viel op Jona. |
| 94 Of in een besloten vat, of heimelijke plaats. Vgl. Spr. 17:23. |
| Spr. 17:23 De goddeloze zal het geschenk uit den schoot nemen, om de paden des rechts te buigen. |
| 95 Het Hebreeuwse woord betekent voornamelijk oordeel, recht, gericht; maar hier is het genomen voor het beleid, dat is, de bestiering en regering van enige zaak; gelijk het woord oordelen of richten dikwijls alzo in de Heilige Schrift genomen wordt. Zie Richt. 2 op vers 16. Insgelijks Ps. 96:13. Micha 4:3. Zach. 3:7, enz. Anders: het gehele oordeel deszelven, dat is, hetgeen door het lot geoordeeld wordt. |
| Richt. 2:16 (kt.) En de HEERE verwekte richters, die hen verlosten uit de hand dergenen die hen beroofden; Ps. 96:13 Voor het aangezicht des HEEREN; want Hij komt, want Hij komt om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn waarheid. Micha 4:3 En Hij zal onder grote volken richten en machtige heidenen straffen, tot verre toe; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden en hun spiesen tot sikkels; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leren. Zach. 3:7 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Indien gij in Mijn wegen zult wandelen, en indien gij Mijn wacht zult waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten en ook Mijn voorhoven bewaren; en Ik zal u wandelingen geven onder dezen die hier staan. |
| 96 Te weten Die door Zijn voorzienigheid het lot alzo stiert, gelijk Hij wil dat het valt; zodat hier niets geschiedt bijgeval of bij blind avontuur. |