Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 8 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Exodus 8

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Tweede plaag: kikvorsen
1 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen.
2 En indien gij het weigert te laten trekken, zie, zo zal Ik uw ganse landpale met vorsen slaan;
3 Dat de rivier van vorsen zal krielen; die zullen opkomen en in uw huis komen en in uw slaapkamer, ja, op uw bed; ook in de huizen uwer knechten en op uw volk, en in uw bakovens en in uw baktroggen.
4 En de vorsen zullen opkomen, op u en op uw volk en op al uw knechten.
5 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Zeg tot Aäron: Strek uw hand uit met uw staf over de stromen en over de rivieren en over de poelen, en doe vorsen opkomen over Egypteland.
6 En Aäron strekte zijn hand uit over de wateren van Egypte, en er kwamen vorsen op en bedekten Egypteland.
7 Toen deden de tovenaars ook alzo met hun bezweringen; en zij deden vorsen over Egypteland opkomen.
8 En Farao riep Mozes en Aäron en zeide: Bidt vuriglijk tot den HEERE, dat Hij de vorsen van mij en van mijn volk wegneme; zo zal ik het volk trekken laten, dat zij den HEERE offeren.
9 Doch Mozes zeide tot Farao: Heb de eer boven mij; tegen wanneer zal ik voor u en voor uw knechten en voor uw volk vuriglijk bidden om deze vorsen van u en van uw huizen te verdelgen, dat zij alleen in de rivier overblijven?
10 Hij dan zeide: Tegen morgen. En hij zeide: Het zij naar uw woord, opdat gij weet dat er niemand is gelijk de HEERE onze God.
11 Zo zullen de vorsen van u en van uw huizen en van uw knechten en van uw volk wijken; zij zullen alleen in de rivier overblijven.
12 Toen ging Mozes en Aäron uit van Farao; en Mozes riep tot den HEERE ter oorzake der vorsen die Hij Farao had opgelegd.
13 En de HEERE deed naar het woord van Mozes; en de vorsen stierven, uit de huizen, uit de voorzalen en uit de velden.
14 En zij vergaderden ze tezamen bij hopen, en het land stonk.
15 Toen nu Farao zag dat er verademing was, averzwaarde hij zijn hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk als de HEERE gesproken had. a Ex. 7:14. verwijsteksten
 
Derde plaag: luizen
16 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Zeg tot Aäron: Strek uw staf uit en sla het stof der aarde, dat het tot luizen worde in het ganse Egypteland.
17 En zij deden alzo; want Aäron strekte zijn hand uit met zijn staf en sloeg het stof der aarde, en er werden vele luizen aan de mensen en aan het vee; bal het stof der aarde werd luizen in het ganse Egypteland. b Ps. 105:31. verwijsteksten
18 De tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen, opdat zij luizen voortbrachten, doch zij konden niet; zo waren de luizen aan de mensen en aan het vee.
19 Toen zeiden de tovenaars tot Farao: Dit is Gods vinger. Doch Farao’s hart verstijfde, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE gesproken had.
 
Vierde plaag: ongedierte
20 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Maak u morgen vroeg op en stel u voor Farao’s aangezicht; zie, hij zal aan het water uitgaan, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen;
21 Want zo gij Mijn volk niet laat trekken, zie, zo zal Ik een vermenging van ongedierte zenden op u en op uw knechten en op uw volk en in uw huizen; alzo dat de huizen der Egyptenaars met deze vermenging zullen vervuld worden, en ook het aardrijk waarop zij zijn.
22 En Ik zal te dien dage het land Gosen, waar Mijn volk in woont, afzonderen, dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gij weet dat Ik, de HEERE, in het midden dezes lands ben.
23 En Ik zal een verlossing zetten tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen morgen zal dit teken geschieden.
24 En de HEERE deed alzo; en cer kwam een zware vermenging van ongedierte in het huis van Farao en in de huizen van zijn knechten, en over het ganse Egypteland; het dland werd verdorven van deze vermenging. c Ps. 105:31. d Ps. 78:45. verwijsteksten
25 Toen riep Farao Mozes en Aäron, en zeide: Gaat heen en offert uw God in dit land.
26 Mozes dan zeide: Het is niet recht dat men alzo doe; ewant wij zouden der Egyptenaren gruwel den HEERE onzen God mogen offeren; zie, indien wij der Egyptenaren gruwel voor hun ogen offerden, zouden zij ons niet stenigen? e Gen. 43:32; 46:34. verwijsteksten
27 Laat ons den weg van drie dagen in de woestijn gaan, dat wij den HEERE onzen God offeren, gelijk Hij tot ons zeggen zal.
28 Toen zeide Farao: Ik zal u trekken laten, dat gijlieden den HEERE uw God offert in de woestijn; alleen dat gijlieden in het gaan geenszins te ver trekt. Bidt vuriglijk voor mij.
29 Mozes nu zeide: Zie, ik ga van u, en zal tot den HEERE vuriglijk bidden, dat deze vermenging van ongedierte van Farao, van zijn knechten en van zijn volk morgen wegwijke. Alleenlijk dat Farao niet meer bedrieglijk handele, dit volk niet latende gaan om den HEERE te offeren.
30 Toen ging Mozes uit van Farao, en bad vuriglijk tot den HEERE.
31 En de HEERE deed naar het woord van Mozes, en de vermenging van ongedierte week van Farao, van zijn knechten en van zijn volk; er bleef niet één over.
32 Doch fFarao verzwaarde zijn hart ook op datmaal, en hij liet het volk niet trekken. f Ex. 8:15. verwijsteksten

Einde Exodus 8