Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 7 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Exodus 7

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Mozes en Aäron worden van God gesterkt om tot Farao te gaan, vs. 1, enz. Wiens hart verhard wordt, 3. Mozes’ en Aärons ouderdom, toen zij tot Farao gezonden werden, 7. Aärons staf wordt in een draak veranderd, 10. De tovenaars doen dergelijke, 11. Farao blijft verhard, 14. Mozes wordt wederom tot hem gezonden, 15. De wateren van Egypte worden in bloed veranderd, 19. Waarvan de vissen sterven, 21. De tovenaars doen dergelijke, 22.
 
1 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een 1god gezet over Farao; en Aäron, uw broeder, zal uw 2profeet zijn.
1 Zie Ex. 4:16. verwijsteksten
2 Dat is hier te zeggen: uitlegger, of taalman; Ex. 4:16 staat: hij zal u tot een mond zijn. verwijsteksten
 
2 Gij zult 3spreken alles wat Ik u gebieden zal; en aAäron, uw broeder, zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen Israëls uit zijn land trekken late.
3 Te weten tot Aäron.
a Ex. 4:14. verwijsteksten
 
3 Doch Ik zal Farao’s hart 4verharden; en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypteland vermenigvuldigen.
4 Zie Ex. 4 op vers 21. verwijsteksten
 
4 Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik zal Mijn 5hand 6aan Egypte 7leggen, en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israëls, uit Egypteland door grote 8gerichten.
5 Dat is, Mijn straffen en plagen. Zie dergelijke manieren van spreken Ex. 9:3. Richt. 2:15. 1 Sam. 12:15. Klgld. 3:3. verwijsteksten
6 Anders: op Egypte of aan de Egyptenaars.
7 Hebr. geven.
8 Dat is, straffen. Zie Ex. 6:5. verwijsteksten
 
5 Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrek, en de kinderen Israëls uit het midden van hen uitleid.
6 Toen deed Mozes en Aäron als hun de HEERE geboden had, alzo deden zij.
7 9En Mozes was tachtig jaar oud en Aäron was drie en tachtig jaar oud, toen zij tot Farao spraken.
9 Hebr. En Mozes was een zoon van tachtig jaar, en Aäron een zoon van drie en tachtig jaar.
 
8 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende:
9 Wanneer Farao tot ulieden spreken zal, zeggende: 10Doet een wonderteken voor ulieden; zo zult gij tot Aäron zeggen: Neem 11uw staf en werp hem voor Farao’s aangezicht neder; hij zal tot een draak worden.
10 Hebr. Geeft wonder voor ulieden, dat is, om te bewijzen dat gij van God tot mij gezonden zijt.
11 Ex. 4:20 wordt hij genoemd Gods staf, Ex. 4:2 Mozes’ staf. Hier en vers 12 wordt hij genoemd Aärons staf, omdat Aäron nu denzelven in zijn hand had. verwijsteksten
 
10 Toen ging Mozes en Aäron tot Farao henen in, en deden alzo gelijk de HEERE geboden had; en Aäron wierp zijn staf neder voor Farao’s aangezicht en voor het aangezicht zijner knechten, en hij werd tot een draak.
11 Farao nu riep ook de wijzen en de 12guichelaars; en de Egyptische 13tovenaars 14deden ook alzo met hun bezweringen.
12 Die door des duivels kunst de ogen der mensen betoverden, dat zij meenden te zien hetgeen dat inderdaad niet was, en waren als voor wijzen in grote achting bij de Egyptenaars gehouden.
13 Zie Gen. 41:8. De voornaamsten dezer tovenaars noemt Paulus, 2 Tim. 3:8, Jannes en Jambres. verwijsteksten
14 Te weten, zoveel den uiterlijken schijn aanging, maar niet inderdaad.
 
12 Want een iegelijk wierp zijn staf neder en zij werden tot draken; maar 15Aärons staf verslond hun staven.
15 Dat is, de draak of slang die uit Aärons staf geworden was.
 
13 Doch Farao’s hart 16verstokte, zodat hij naar hen niet hoorde, bgelijk de HEERE gesproken had.
16 Zie Ex. 4:21. verwijsteksten
b Ex. 7:3. verwijsteksten
 
Eerste plaag: het water in bloed veranderd
14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Farao’s hart 17is zwaar; hij weigert het volk te laten trekken.
17 Zodat het zich niet kan opheffen tot gehoorzaamheid.
 
15 Ga heen tot Farao in den morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het water toe; zo stel u tegen hem over aan den oever der rivier; en den staf die in een slang is veranderd geweest, zult gij in uw hand nemen.
16 En gij zult tot hem zeggen: De HEERE, de God der Hebreeën, heeft mij tot u gezonden, 18zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene in de woestijn; doch zie, gij hebt tot nu toe niet gehoord.
18 Dat is, om u aan te zeggen.
 
17 Zo zegt de HEERE: Daaraan zult gij weten dat Ik de HEERE ben: zie, 19ik zal met dezen staf die in mijn hand is, op het water dat in deze rivier is, slaan, en het zal in bloed veranderd worden.
19 Het was Aäron die met den staf sloeg, als gezegd wordt vers 19; maar God gebood het door Mozes. Zie dergelijke manier van spreken Matth. 20:32 vgl. met Mark. 10:49, en Mark. 15:45 met Matth. 27:58. verwijsteksten
 
18 En de vis in de rivier zal sterven, zodat de rivier zal stinken; en 20de Egyptenaars 21zullen vermoeid worden, dat zij het water uit de rivier drinken mogen.
20 Hieruit is af te leiden dat niet de Israëlieten, maar alleen de Egyptenaars gebrek van goed water gehad hebben.
21 Te weten, door den arbeid van het graven dien zij rondom de rivier doen zullen, zoekende water, als vers 24. Anders: het zal den Egyptenaars lastig of bezwaarlijk vallen. verwijsteksten
 
19 Voorts zeide de HEERE tot Mozes: Zeg tot Aäron: Neem uw staf en steek uw hand uit over de wateren der Egyptenaars, over hun stromen, over hun rivieren en over hun 22poelen en over alle vergadering hunner wateren, dat zij bloed worden; en er zij bloed in het ganse Egypteland, 23beide in houten en in stenen vaten.
22 Of: moerassen, staande wateren.
23 Hebr. in houten en in stenen.
 
20 Mozes nu en Aäron deden alzo, gelijk de HEERE geboden had; en 24hij hief den staf op en csloeg het water dat in de rivier was, voor de ogen van Farao en voor de ogen van zijn knechten; den al het water in de rivier werd in bloed veranderd.
24 Te weten Aäron.
c Ex. 17:5. verwijsteksten
d Ps. 78:44; 105:29. verwijsteksten
 
21 En de vis die in de rivier was, 25stierf, en de 26rivier stonk, zodat de Egyptenaars het water uit de rivier niet drinken konden; en 27er was bloed in het ganse Egypteland.
25 Deze plaag was des te groter, omdat de Egyptenaars en die daar te lande woonden, veel vis aten en zich daarmede onderhielden, zie Num. 11:5; want het vlees van verscheidene beesten aten zij niet, uit bijgeloof, Ex. 8:26. verwijsteksten
26 Deze plaag was ook zeer groot, want de Egyptenaars, die dagelijks water dronken, hadden geen ander water dan zij uit de grote rivier Nijl en de vlieten haalden, dewijl het daar te lande niet regent, als af te leiden is uit Deut. 11:10, 11. verwijsteksten
27 Hij wil zeggen dat er niet alleen in de rivier bloed was, maar ook in al de andere wateren van Egypte.
 
22 Doch de Egyptische tovenaars 28deden ook alzo met hun bezweringen; zodat Farao’s hart verstokte en hij hoorde naar hen niet, gelijk als de HEERE gesproken had.
28 Zie vers 11. Het water dat zij in bloed veranderden, kregen zij met graven omtrent de rivier, vers 24, of zij haalden het van Gosen, of uit de huizen der Israëlieten die hier en daar onder de Egyptenaars woonden. verwijsteksten
 
23 En Farao keerde zich om en ging naar zijn huis; 29en hij zette zijn hart daar ook niet op.
29 Dat is, hij gaf er geen acht op, het ging hem niet ter harte. Zie dergelijke manier van spreken Ex. 9:21. 1 Sam. 4:20. 2 Sam. 18:3. Spr. 22:17. verwijsteksten
 
24 Doch alle Egyptenaars groeven rondom de rivier om water te drinken; want zij konden van het water der rivier niet drinken.
25 30Alzo werden zeven dagen vervuld, nadat de HEERE de rivier geslagen had.
30 Hebr. En de week der dagen werd vervuld. Zo lang duurde deze plaag.

Einde Exodus 7