Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God beveelt Mozes twee stenen tafelen te houwen, waarin Hij Zijn wet wederom wilde schrijven, vs. 1, enz. Met deze twee tafelen gaat Mozes op den berg, 4. De Heere komt nederwaarts in een wolk, en roept Zijn Naam uit overluid, 5. Mozes bidt den Heere dat Hij met hen wil gaan, 8. Hetwelk Hij belooft, en maakt een verbond met hen, en Hij waarschuwt hen voor de afgoderij der Kanaänieten en derzelver huwelijken, 10. Het gebod van ongezuurde broden, en van de eerstgeborenen wordt vernieuwd, alsook van den sabbat, en andere feesten, 18. Nog andere wetten, 26. Nadat Mozes veertig dagen op den berg geweest was, zo komt hij nederwaarts met de twee tafelen, 28. Zijn aangezicht glinstert, hetwelk hij bedekt, 29. Hij geeft hun te kennen alles wat de Heere met hem gesproken had op den berg Sinaï, 32. Mozes had een deksel op zijn aangezicht als hij met het volk sprak, 33. |
De nieuwe stenen tafelen |
1 TOEN azeide de HEERE tot Mozes: Houw u twee stenen tafelen, gelijk de eerste waren; zo zal Ik op de tafelen schrijven dezelfde woorden die op de eerste tafelen geweest zijn, die gij gebroken hebt. | | a Deut. 10:1. Deut. 10:1 TERZELFDER tijd zeide de HEERE tot mij: Houw u twee stenen tafelen als de eerste, en klim tot Mij op dezen berg; daarna zult gij u een kist van hout maken. |
2 En wees bereid 1tegen den morgenstond; dat gij in den morgenstond op den berg Sinaï klimt, en stel u aldaar voor Mij op den 2top des bergs. | | 1 Dit is de tweede maal dat Mozes op den berg Sinaï geweest is, elke reize veertig dagen en veertig nachten. |
2 Hebr. hoofd. |
3 bEn 3niemand zal met u opklimmen; dat er ook niemand gezien worde op den gansen berg; cook het kleine vee noch runderen zullen tegenover dezen berg weiden. | | b Ex. 19:12. Ex. 19:12 En bepaal het volk rondom, zeggende: Wacht u op den berg te klimmen en zijn einde aan te roeren; al wie den berg aanroert, zal zekerlijk gedood worden. |
3 Toen Mozes de eerste maal op den berg opging, zo waren bij hem Aäron, Nadab, en Abihu, met zeventig van de oudsten van Israël; maar nu waren zij voor den Heere stinkende geworden, vanwege de afgoderij die zij met het gouden kalf bedreven hadden. |
c Ex. 19:13. Ex. 19:13 Geen hand zal hem aanroeren, maar hij zal zekerlijk gestenigd of zekerlijk doorschoten worden; hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als de ramshoorn langzaam gaat, zullen zij op den berg klimmen. |
4 Toen hieuw hij twee stenen tafelen gelijk de eerste; en Mozes stond des morgens vroeg op en klom op den berg Sinaï, gelijk als hem de HEERE geboden had; en hij nam de twee stenen tafelen in zijn hand. | | |
De HEERE verschijnt aan Mozes |
5 De HEERE nu kwam nederwaarts in een 4wolk en stelde Zich aldaar bij hem; en 5Hij riep uit den Naam des HEEREN. | | 4 Te weten die wolk die een zeker teken was van de tegenwoordigheid des Heeren. |
5 Te weten de Heere. Zie Ex. 33:19. Ex. 33:19 Doch Hij zeide: Ik zal al Mijn goedheid voorbij uw aangezicht laten gaan en zal den Naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht; maar Ik zal genadig zijn wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen wiens Ik Mij ontfermen zal. |
6 dAls nu de HEERE voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep 6Hij: HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; 7lankmoedig en groot van weldadigheid en 8waarheid; | | d Ex. 33:19. Ex. 33:19 Doch Hij zeide: Ik zal al Mijn goedheid voorbij uw aangezicht laten gaan en zal den Naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht; maar Ik zal genadig zijn wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen wiens Ik Mij ontfermen zal. |
6 Te weten de Heere. |
7 Hebr. lang van toornigheden, dat is, langzaam tot toorn, niet haastig om Zijn toorn uit te voeren. Alzo ook Num. 14:18. Pred. 7:8, enz. Het tegendeel hiervan is kort van toornigheden, dat is, haastig tot toorn, Spr. 14:17. Num. 14:18 De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid. Pred. 7:8 Het einde van een ding is beter dan zijn begin; de lankmoedige is beter dan de hoogmoedige. Spr. 14:17 Die haastig is tot toorn, zal dwaasheid doen; en een man van schandelijke verdichtselen zal gehaat worden. |
8 Zie Gen. 24:27. Gen. 24:27 En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid niet nagelaten heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op dezen weg geleid, ten huize van mijns heren broederen. |
7 eDie de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft; 9Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, fbezoekende de ongerechtigheid 10der vaderen 11aan de kinderen en aan de kindskinderen, 12in het derde en in het vierde lid. | | e Ex. 20:6. Num. 14:18. Deut. 5:10. Ps. 86:15; 103:8; 145:8. Ex. 20:6 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden. Num. 14:18 De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid. Deut. 5:10 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden. Ps. 86:15 Maar Gij, Heere, zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig en groot van goedertierenheid en waarheid. Ps. 103:8 Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Ps. 145:8 Cheth. Genadig en barmhartig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. |
9 Hebr. Die onschuldig houdende niet onschuldig houdt. |
f Jer. 32:18. Jer. 32:18 Gij, Die goedertierenheid doet aan duizenden, en de ongerechtigheid der vaderen vergeldt in den schoot hunner kinderen na hen; Gij grote, Gij geweldige God, Wiens Naam is HEERE der heirscharen; |
10 Te weten der boze en goddeloze vaderen. |
11 Te weten, indien zij hunner vaderen kwade voetstappen volgen. |
12 Hebr. aan de derde en aan de vierde, Ex. 20:5. Deut. 5:9. Ex. 20:5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; Deut. 5:9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; |
8 Mozes nu haastte en neigde het hoofd ter aarde en hij boog zich, | | |
9 En hij zeide: Heere, indien ik nu genade gevonden heb in Uw ogen, 13zo ga nu de Heere in het midden van ons, want dit is een hardnekkig volk; doch vergeef onze ongerechtigheid en onze zonde, en neem ons aan tot geen erfdeel. | | 13 Te weten, met de wolkkolom ons leidende en verkwikkende. |
g Lev. 25:38. Ps. 28:9; 33:12. Zach. 2:12. Lev. 25:38 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland gevoerd heb, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zij. Ps. 28:9 Verlos Uw volk en zegen Uw erve, en weid hen, en verhef hen tot in der eeuwigheid. Ps. 33:12 Welgelukzalig is het volk welks God de HEERE is; het volk dat Hij Zich ten erve verkoren heeft. Zach. 2:12 Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. |
Vernieuwing van het verbond |
10 Toen zeide Hij: Zie, hIk maak een verbond; ivóór uw ganse volk zal Ik wonderen doen, die niet geschapen zijn op de ganse aarde, noch onder enige volken; alzo dat dit ganse volk, in welks midden gij zijt, des HEEREN werk zien zal, dat het schrikkelijk is hetwelk Ik 14met u doe. | | h Deut. 5:2. Deut. 5:2 De HEERE onze God heeft een verbond met ons gemaakt aan Horeb. |
i Joz. 10:12, 13. Joz. 10:12 Toen sprak Jozua tot den HEERE, ten dage als de HEERE de Amorieten voor het aangezicht der kinderen Israëls overgaf, en zeide voor de ogen der Israëlieten: Zon, sta stil te Gíbeon, en gij maan, in het dal van Ajálon. Joz. 10:13 En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat zich het volk aan zijn vijanden gewroken had. Is dit niet geschreven in het boek des oprechten? De zon nu stond stil in het midden des hemels en haastte niet onder te gaan omtrent een volkomen dag. |
14 O Israël. Anders: met u, o Mozes. |
11 15Onderhoud gij hetgeen dat Ik u heden gebied; zie, Ik zal voor uw aangezicht uitdrijven de Amorieten en de Kanaänieten en de Hethieten en de Ferezieten en de Hevieten en de Jebusieten16. | | 15 Hier volgen nu de conditiën des verbonds, die God de Heere van het volk vereist. |
16 Versta hierbij ook de Girgasieten. |
12 kWacht u, dat gij toch geen verbond maakt met den inwoner des lands waarin gij komen zult; dat hij misschien niet tot een strik worde in het midden van u. | | k Ex. 23:32. Num. 33:51. Deut. 7:2. Ex. 23:32 Gij zult met hen noch met hun goden een verbond maken. Num. 33:51 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer gijlieden over de Jordaan zult gegaan zijn in het land Kanaän, Deut. 7:2 En de HEERE uw God hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, dat gij hen slaat, zo zult gij hen ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn. |
13 Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen en hun opgerichte beelden zult gij verbreken, en hun 17bossen zult gij afhouwen | | 17 Te weten dezulke in dewelke zij afgoderij bedreven hadden. |
14 l(Want gij zult u niet buigen voor een anderen god; want des HEEREN Naam is IJveraar, een ijverig God is Hij); | | l Ex. 20:5. Ex. 20:5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; |
15 Opdat gij misschien geen verbond maakt met den inwoner van hetzelve land; en zij hun goden niet 18nahoereren, noch hun goden offeranden doen, en hij u nodigende, gij van hun offerande eet, | | 18 Dat is, afgoderij bedrijven, hetwelk geestelijke hoererij genoemd wordt, Jer. 3:9. Zie Lev. 17 op vers 7. Jer. 3:9 Ja, het geschiedde vanwege het gerucht harer hoererij, dat zij het land ontheiligde; want zij bedreef overspel met steen en met hout. Lev. 17:7 (kt.) En zij zullen ook niet meer hun slachtoffers den duivelen, dewelke zij nahoereren, offeren; dat zal hun een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten. |
16 En gij voor uw zonen vrouwen neemt van hun dochters; men hun dochters, haarlieder goden nahoererende, maken dat ook uw zonen haar goden nahoereren. | | m 1 Kon. 11:2. 1 Kon. 11:2 Van die volken waarvan de HEERE gezegd had tot de kinderen Israëls: Gijlieden zult tot hen niet ingaan en zij zullen tot u niet inkomen; zij zouden zekerlijk uw hart achter hun goden neigen; aan dezen hing Sálomo met liefde. |
17 Gij zult u geen 19gegoten goden maken. | | 19 Versta hieronder ook geschilderde, gehouwen, gesneden goden. Hier worden met name de gegoten beelden genoemd ten aanzien van het gegoten kalf dat zij aangebeden hadden. |
18 20Het feest der ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, gelijk Ik u geboden heb, nte gezetter tijd der maand Abib; want in de maand Abib zijt gij uit Egypte uitgegaan. | | 20 Zie Ex. 13:6. Ex. 13:6 Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag zal den HEERE een feest zijn. |
n Ex. 12:15; 23:15. Ex. 12:15 Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van den eersten dag af tot op den zevenden dag, diezelve ziel die zal uitgeroeid worden uit Israël. Ex. 23:15 Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb) te bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. |
19 21oAl wat de baarmoeder opent is Mijne; ja, al uw vee dat mannelijk zal geboren worden, 22openende de baarmoeder van het grote en kleine vee. | | 21 Hebr. Alle opening van de moeder, dat is, alle eerstgeboorte. Zie Exodus 13. Exodus 13 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
o Ex. 13:2; 22:29. Ez. 44:30. Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Ex. 22:29 Uw volheid en uw tranen zult gij niet uitstellen; den eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven. Ez. 44:30 En de eerstelingen van alle eerste vruchten van alles, en alle hefoffer van alles, van al uw hefoffers, zullen der priesters zijn; ook zult gij de eerstelingen van uw deeg den priester geven, om den zegen op uw huis te doen rusten. |
22 Hebr. opening van den os, dat is, van de koeien of grote beesten, en van het vee. |
20 pDoch den 23ezel die de baarmoeder opent, zult gij met een stuk kleinvee lossen; maar indien gij hem niet zult lossen, zo zult gij hem 24den nek breken. Al de eerstgeborenen uwer zonen zult gij lossen, qen men zal voor Mijn aangezicht 25niet ledig verschijnen. | | p Ex. 13:13. Ex. 13:13 Doch al wat de baarmoeder der ezelin opent, zult gij lossen met een lam; wanneer gij het nu niet lost, zo zult gij het den nek breken; maar allen eerstgeborene des mensen onder uw zonen zult gij lossen. |
23 Of: ezelin. Den ezel of de ezelin mocht men niet offeren, als zijnde onrein. |
24 Of: onthalzen of den hals doorhouwen. |
q Ex. 23:15. Deut. 16:16. Ex. 23:15 Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb) te bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. Deut. 16:16 Driemaal in het jaar zal alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des HEEREN uws Gods verschijnen in de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden en op het feest der weken en op het feest der loofhutten; maar het zal niet ledig voor het aangezicht des HEEREN verschijnen: |
25 Dat is, niet zonder gave of geschenk; wat men den priester gaf, dat werd gerekend alsof men het God gaf. |
21 rZes dagen zult gij arbeiden, maar op den zevenden dag zult gij rusten; in den ploegtijd en in den oogst 26zult gij rusten. | | r Ex. 20:9. Ex. 20:9 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; |
26 Te weten op den sabbat. |
22 s27Het feest der weken zult gij ook 28houden, zijnde het feest der eerstelingen van den tarweoogst; en het 29feest der inzameling, 30als het jaar om is. | | s Ex. 23:16. Ex. 23:16 En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben. En het feest der inzameling op den uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben. |
27 Versta hier het pinksterfeest, hetwelk gevierd werd zeven weken na pascha, Lev. 23:15. Hand. 2:1. Lev. 23:15 Daarna zult gij u tellen van des anderen daags na den sabbat, van den dag dat gij de garve des beweegoffers zult gebracht hebben; het zullen zeven volkomen sabbatten zijn. Hand. 2:1 EN als de dag van het pinkster feest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. |
28 Hebr. doen; alzo ook Ex. 31:16. Deut. 16:1. Ex. 31:16 Dat dan de kinderen Israëls den sabbat houden, den sabbat onderhoudende in hun geslachten tot een eeuwig verbond. Deut. 16:1 NEEM waar de maand Abib, dat gij den HEERE uw God pascha houdt; want in de maand Abib heeft u de HEERE uw God uit Egypteland uitgevoerd, bij nacht. |
29 Dat is, ten tijde als gij uw vruchten uit het veld te huis brengt. |
30 Hebr. van de omloping des jaars. |
23 tAl wat mannelijk is onder u zal driemaal in het jaar voor het aangezicht des Heeren HEEREN, des Gods van Israël, verschijnen. | | t Ex. 23:17. Deut. 16:16. Ex. 23:17 Driemaal des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren HEEREN verschijnen. Deut. 16:16 Driemaal in het jaar zal alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des HEEREN uws Gods verschijnen in de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden en op het feest der weken en op het feest der loofhutten; maar het zal niet ledig voor het aangezicht des HEEREN verschijnen: |
24 Wanneer Ik de volken voor uw aangezicht uit de bezitting zal verdrijven en uw landpalen verwijden, dan zal niemand uw land begeren, terwijl gij henen opgaan zult om te verschijnen voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, driemaal in het jaar. | | |
25 vGij zult het bloed van Mijn slachtoffer niet offeren met 31gedesemd brood; het slachtoffer van het paasfeest zal ook niet vernachten tot den morgen. | | v Ex. 23:18. Ex. 23:18 Gij zult het bloed Mijns offers met geen gedesemde broden offeren; ook zal het vette Mijns feestes tot op den morgen niet vernachten. |
31 Dat is, zolang als er gedesemd brood in uw huis is. |
26 32De xeerstelingen van de eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. yGij zult het bokje in de melk zijner moeder niet koken. | | 32 Dat is, het begin der eerste vruchten, als Ex. 23:19. Ex. 23:19 De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. |
x Ex. 23:19. Deut. 26:2. Ex. 23:19 De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. Deut. 26:2 Zo zult gij nemen van de eerstelingen van alle vrucht des lands, die gij opbrengen zult van uw land dat u de HEERE uw God geeft, en zult ze in een korf leggen; en gij zult heengaan tot de plaats die de HEERE uw God verkoren zal hebben om Zijn Naam aldaar te doen wonen. |
y Ex. 23:19. Lev. 22:27. Deut. 14:21. Ex. 23:19 De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. Lev. 22:27 Wanneer een os of lam of geit zal geboren zijn, zo zal die zeven dagen onder zijn moeder zijn; daarna, van den achtsten dag en daarover, zal hij aangenaam zijn tot offerande des vuuroffers den HEERE. Deut. 14:21 Gij zult geen dood aas eten; den vreemdeling die in uw poorten is, zult gij het geven, dat hij het ete, of verkoopt het den vreemde; want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. |
27 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf u deze woorden; want 33naar luid dezer woorden heb Ik een verbond met u en met Israël gemaakt. | | 33 Hebr. naar den mond dezer woorden. |
28 zEn hij was aldaar met den HEERE veertig dagen en veertig nachten; hij at geen 34brood en hij dronk 34geen water; aen 35Hij schreef op de tafelen de 36woorden des verbonds, de tien
36woorden. | | z Ex. 24:18. Deut. 9:9, 18. Ex. 24:18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten. Deut. 9:9 Als ik op den berg geklommen was, om te ontvangen de stenen tafelen, de tafelen des verbonds dat de HEERE met ulieden gemaakt had, toen bleef ik veertig dagen en veertig nachten op den berg, at geen brood en dronk geen water. Deut. 9:18 En ik wierp mij neder voor het aangezicht des HEEREN als in het eerst, veertig dagen en veertig nachten; ik at geen brood en dronk geen water, om al uw zonde die gij hadt gezondigd, doende wat kwaad is in des HEEREN ogen, om Hem tot toorn te verwekken. |
34 . 34 Onder het woord brood wordt allerlei spijze verstaan; gelijk onder het woord water allerlei drank. |
a Ex. 31:18; 34:1. Deut. 4:13. Ex. 31:18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinaï te spreken geëindigd had, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods. vers 1 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Houw u twee stenen tafelen, gelijk de eerste waren; zo zal Ik op de tafelen schrijven dezelfde woorden die op de eerste tafelen geweest zijn, die gij gebroken hebt. Deut. 4:13 Toen verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hij u gebood te doen, de tien woorden, en schreef ze op twee stenen tafelen. |
35 Te weten de Heere, als vers 1 en Deut. 10:2 te zien is. Dat God vers 27 Mozes dit te schrijven beveelt, is te verstaan dat hij het schrijven zou in het boek der wet, als Ex. 17:14; maar niet dat hij het op de twee stenen tafelen schrijven zou. vers 1 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Houw u twee stenen tafelen, gelijk de eerste waren; zo zal Ik op de tafelen schrijven dezelfde woorden die op de eerste tafelen geweest zijn, die gij gebroken hebt. Deut. 10:2 En Ik zal op die tafelen schrijven de woorden die geweest zijn op de eerste tafelen, die gij gebroken hebt; en gij zult ze leggen in die kist. vers 27 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf u deze woorden; want naar luid dezer woorden heb Ik een verbond met u en met Israël gemaakt. Ex. 17:14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel. |
36 . 36 Dat is, geboden, als Gal. 5:14. Gal. 5:14 Want de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. |
Mozes’ glinsterend aangezicht |
29 En het geschiedde toen Mozes van den berg Sinaï afging (de twee tafelen der getuigenis nu waren in de hand van Mozes, als hij van den berg afging), zo wist Mozes niet, dat het vel zijns aangezichts b37glinsterde, 38toen Hij met hem sprak. | | b 2 Kor. 3:7. 2 Kor. 3:7 En indien de bediening des doods, in letteren bestaande
en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien om de heerlijkheid zijns aangezichts, die tenietgedaan zou worden, |
37 Dat is, stralen uitgaf, gelijk de zon. Het Hebreeuwse woord komt van een woord dat hoornen betekent. Hieruit is het misverstand gekomen dat men Mozes met hoornen schildert. |
38 Of: van dat Hij (te weten de Heere) met hem gesproken had, of omdat Hij, enz. |
30 Als nu Aäron en al de kinderen Israëls Mozes aanzagen, zie, zo glinsterde het vel zijns aangezichts; daarom 39vreesden zij tot hem toe te treden. | | 39 Het schijnt dat zij vooreerst hem niet goed kenden, maar meenden dat het een engel was. |
31 Toen riep hen Mozes; en Aäron en al de 40oversten in de vergadering 41keerden weder tot hem, en Mozes sprak tot hen. | | 40 Of: vorsten, regeerders, prinsen. |
41 Hem nu beter kennende bij zijn stem. |
32 En 42daarna traden al de kinderen Israëls toe; en hij gebood hun al wat de HEERE met hem gesproken had op den berg Sinaï. | | 42 Te weten, nadat de oversten en oudsten des volks eerst tot Mozes gegaan waren, en zij nu zagen dat Mozes met dezelve sprak. |
33 Alzo eindigde Mozes met hen te spreken; en chij had een deksel op zijn aangezicht gelegd. | | c 2 Kor. 3:7, 13. 2 Kor. 3:7 En indien de bediening des doods, in letteren bestaande
en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien om de heerlijkheid zijns aangezichts, die tenietgedaan zou worden, 2 Kor. 3:13 En doen niet gelijkerwijs Mozes, die een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de kinderen Israëls niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen dat tenietgedaan wordt. |
34 Doch als Mozes voor het aangezicht des HEEREN kwam om met Hem te spreken, zo nam hij dat deksel af, totdat hij uitging; en nadat hij uitgegaan was, zo sprak hij tot de kinderen Israëls wat hem geboden was. | | |
35 43Zo zagen dan de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes, dat het vel van Mozes’ aangezicht glinsterde; derhalve deed Mozes het deksel weder op zijn aangezicht, totdat hij inging om 44met Hem te spreken. | | 43 Mozes liet het volk den glans van zijn aangezicht zien, opdat zij zijn woorden des te eer en te meer geloven zouden; daarna deed hij het deksel weder op zijn aangezicht, als hij met hen spreken wilde, opdat zij hem niet schuwen noch mijden zouden. |
44 Te weten met God. |