Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Bezaleël en Aholiab worden van God geroepen tot het maken van het werk des tabernakels en van deszelfs gereedschap, vs. 1, enz. Het heiligen van den sabbat wordt wederom bevolen, 12. Mozes ontvangt de twee tafelen der wet, 18. |
De roeping van Bezáleël en Ahóliab |
1 DAARNA sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
2 aZie, Ik heb 1met name geroepen Bezáleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda. | | a Ex. 35:30. 1 Kron. 2:20. Ex. 35:30 Daarna zeide Mozes tot de kinderen Israëls: Ziet, de HEERE heeft met name geroepen Bezáleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda. 1 Kron. 2:20 En Hur gewon Uri, en Uri gewon Bezáleël. |
1 Dat is, vóór alle anderen tot dit werk verkoren, als Ex. 35:30. Ex. 35:30 Daarna zeide Mozes tot de kinderen Israëls: Ziet, de HEERE heeft met name geroepen Bezáleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda. |
3 En Ik heb hem vervuld 2met den Geest Gods, met wijsheid en met verstand en met wetenschap, namelijk in 3alle handwerk, | | 2 Dat is, met de gaven van den Geest Gods, zulke als straks verhaald worden. Waaruit dan genoegzaam blijkt, dat fraaie handwerken maken een gave Gods is. |
3 Dat is, allerlei, en alzo vers 5. vers 5 En in kunstige steensnijding om in te zetten en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk. |
4 Om te bedenken 4vernuftigen arbeid; te werken in goud en in zilver en in koper, | | 4 Hebr. bedenkingen. |
5 En in kunstige 5steensnijding om 6in te zetten en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk. | | 5 Versta hier edelgesteenten. |
6 Hebr. te vullen. |
6 En Ik, zie, Ik heb 7hem bijgevoegd Ahóliab, den zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een iegelijk die wijs van hart is, heb Ik 8wijsheid gegeven; en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb. | | 7 Hebr. met of bij hem gegeven. |
8 Dat is, kloekheid, of vernuft in de kunst die zij oefenen. |
7 Namelijk de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis, en het verzoendeksel dat daarop zal zijn, en al het gereedschap der tent, | | |
8 En de tafel met haar gereedschap, en 9den louteren kandelaar met al zijn gereedschap, en het reukaltaar, | | 9 Dat is, die uit louter goud zou gemaakt worden. Zie Ex. 25:31. Ex. 25:31 Gij zult ook een kandelaar van louter goud maken. Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn rieten; zijn schaaltjes, zijn knopen en zijn bloemen zullen uit hem zijn. |
9 Ook des brandoffers altaar met al zijn gereedschap, en het wasvat met zijn voet, | | |
10 En de 10ambtsklederen, en de heilige klederen 11van den priester Aäron en de klederen van zijn zonen 12om het priesterambt te bedienen, | | 10 Versta hier onder den naam van ambtsklederen ook de tapijten en behangsels van den tabernakel waarvan Exodus 26; 36 gesproken wordt. Insgelijks de deksels waar men de tafel, de ark, het altaar, en het ander heilig gereedschap mede bedekte en in bewond, als men opbrak, en van de ene plaats naar de andere trok. Zie Num. 4:5, 9, 11, 12. Exodus 26 DEN tabernakel nu zult gij maken van tien gordijnen; van fijn getweernd linnen en hemelsblauw en purper en scharlaken, met cherubs; van het allerkunstelijkste werk zult gij ze maken. Exodus 36 TOEN wrocht Bezáleël en Ahóliab, en alle man die wijs van hart was, in dewelke de HEERE wijsheid en verstand gegeven had, om te weten hoe zij maken zouden alle werk ten dienste des heiligdoms, naar alles wat de HEERE geboden had. Num. 4:5 In het optrekken des legers, zo zullen Aäron en zijn zonen komen en den voorhang des deksels afnemen, en zullen daarmede de ark der getuigenis bedekken. Num. 4:9 Dan zullen zij een kleed van hemelsblauw nemen en bedekken den kandelaar des luchters en zijn lampen en zijn snuiters en zijn blusvaten, en al zijn olievaten, met dewelke zij aan denzelven dienen. Num. 4:11 En over het gouden altaar zullen zij een kleed van hemelsblauw uitspreiden en zullen dat met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen deszelfs handbomen aanleggen. Num. 4:12 Zij zullen ook nemen alle gereedschap van den dienst, met dewelke zij in het heiligdom dienen, en zullen ze leggen in een kleed van hemelsblauw en zullen dezelve met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen ze op den draagboom leggen. |
11 Te weten van den hogepriester. |
12 Dat is, die zij aantrokken als zij het priesterambt bedienden. |
11 Ook de zalfolie en het reukwerk van welriekende specerijen voor het heiligdom; naar alles wat Ik u geboden heb, zullen zij het maken. | | |
De heiliging van den sabbat |
12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Gij zult 13evenwel 14Mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden bij uw geslachten; opdat men wete dat Ik de HEERE ben, Die u heiligt. | | 13 Alsof God zeide: Ofschoon het werk van den tabernakel op het spoedigste moet volmaakt worden, zo zult gij evenwel op den sabbat daaraan niet arbeiden; of ganselijk, immers. |
14 Dat is, tot Mijn dienst ingesteld. |
14 bOnderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden 15heilig is; wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want eenieder die op denzelven enig werk doet, die 16ziel zal 17uitgeroeid worden uit het midden harer volken. | | b Ex. 20:8. Deut. 5:12. Ez. 20:12. Ex. 20:8 Gedenk den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Deut. 5:12 Onderhoud den sabbatdag, dat gij dien heiligt, gelijk als de HEERE uw God u geboden heeft. Ez. 20:12 Daartoe ook gaf Ik hun Mijn sabbatten, om een teken te zijn tussen Mij en tussen hen, opdat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben, Die hen heilig. |
15 Hebr. heiligheid. |
16 Dat is, die persoon. |
17 Zie Gen. 17:14. Gen. 17:14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden: hij heeft Mijn verbond gebroken. |
15 Zes dagen zal men het werk doen, doch aan den zevenden dag is de sabbat der rust, een heiligheid des HEEREN; wie op den sabbatdag arbeid doet, zal zekerlijk gedood worden. | | |
16 Dat dan de kinderen Israëls den sabbat houden, den sabbat onderhoudende in hun geslachten 18tot een eeuwig verbond. | | 18 Zie Gen. 17:7. Gen. 17:7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israëls 19een teken in eeuwigheid zijn; cdewijl de HEERE in zes dagen den hemel en de aarde gemaakt en op den zevenden dag 20gerust en 21Zich verkwikt heeft. | | 19 Vgl. Gen. 17:11. Gen. 17:11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn des verbonds tussen Mij en tussen u. |
c Gen. 1:31; 2:2, 3. Ex. 20:11. Gen. 1:31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de zesde dag. Gen. 2:2 Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. Gen. 2:3 En God heeft den zevenden dag gezegend en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had om te volmaken. Ex. 20:11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee, en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. |
20 Zie Gen. 2:2. Gen. 2:2 Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. |
21 God, Die een Geest is, wordt nimmermeer moede; het is dan een manier van spreken van de mensen genomen, die na langen en zwaren arbeid zich door de rust verkwikken en ademhalen. |
De twee stenen tafelen |
18 En 22Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem op den berg Sinaï te spreken geëindigd had, dde twee tafelen 23der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met 24den vinger Gods. | | 22 Te weten de HEERE. |
d Ex. 32:16. Ex. 32:16 En diezelve tafelen waren Gods werk; het geschrift was ook Gods geschrift zelf, in de tafelen gegraveerd. |
23 Dat is, der wet, in dewelke God getuigt hoe Hij van Zijn volk wil geëerd en gediend zijn. |
24 De vinger des Heeren betekent hier de kracht en het werk Gods. Vgl. Ex. 8:19. Luk. 11:20 vgl. met Matth. 12:28 en elders. Ex. 8:19 Toen zeiden de tovenaars tot Farao: Dit is Gods vinger. Doch Farao’s hart verstijfde, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE gesproken had. Luk. 11:20 Maar indien Ik door den vinger Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen. Matth. 12:28 Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen. |