Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God beveelt het reukaltaar te maken, vs. 1, enz. Waarop de hogepriester allen morgen reukwerk moest aansteken, 7. En eenmaal des jaars verzoening op deszelfs hoornen doen, 10. Al de kinderen Israëls moesten elk een halven sikkel geven tot verzoening hunner zielen, 12. Het koperen wasvat wordt bevolen te maken met zijn voet, en water daarin te doen, dat de priesters dagelijks hun handen en voeten daarin wiesen, 17. Hoe men de heilige zalfolie maken moest, 22. Wat men met dezelve zalven zou, 26. Niemand mocht dergelijke maken, 32. Het bereiden van het reukwerk, 34. Hoe men het gebruiken moest, 36. Niemand mocht dergelijke voor zichzelven maken, 37. |
Het reukaltaar |
1 GIJ zult ook een areukaltaar 1des reukwerks maken; van sittimhout zult gij het maken. | | a Ex. 37:25. Ex. 37:25 En hij maakte het reukaltaar van sittimhout; een el was zijn lengte en een el zijn breedte, vierkant, maar twee ellen zijn hoogte; uit hetzelve waren zijn hoornen. |
1 Om allen dag reukwerk daarop aan te steken. Dit altaar stond in het voorste deel des tabernakels voor den voorhang. Het was wel eigenlijk tot het reukwerk gemaakt, doch somtijds werd op hetzelve ook de verzoening met bloed gedaan, als te zien is vers 10 en Lev. 4:7. vers 10 En Aäron zal ééns in het jaar over deszelfs hoornen verzoening doen, met het bloed des zondoffers der verzoeningen; ééns in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten; het is heiligheid der heiligheden den HEERE. Lev. 4:7 Ook zal de priester van dat bloed doen op de hoornen des reukaltaars der welriekende specerijen, voor het aangezicht des HEEREN, Die in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed van den var uitgieten aan den bodem van het altaar des brandoffers, hetwelk is aan de deur van de tent der samenkomst. |
2 Een el zal zijn lengte zijn en een el zijn breedte (vierkant zal het zijn), maar twee ellen deszelfs hoogte; uit hetzelve zullen zijn hoornen zijn. | | |
3 En gij zult het 2met louter goud overtrekken, zijn dak en deszelfs 3wanden rondom, alsook zijn hoornen; en gij zult het een gouden krans rondom maken. | | 2 Het wordt Num. 4:11 genoemd het gouden altaar, maar Ez. 41:22 het houten altaar. Num. 4:11 En over het gouden altaar zullen zij een kleed van hemelsblauw uitspreiden en zullen dat met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen deszelfs handbomen aanleggen. Ez. 41:22 De hoogte van het houten altaar was drie ellen en zijn lengte twee ellen, en het had zijn hoeken; en zijn lengte en zijn wanden waren van hout. En Hij sprak tot mij: Dit is de tafel, die voor des HEEREN aangezicht zal zijn. |
3 Dat is, de zijden, want gelijk door het dak wordt verstaan het deksel of de bovenplank des altaars, waarop men het reukwerk zette, alzo moet men hier door de wanden verstaan de zijden des altaars. |
4 Gij zult ook twee gouden ringen daaraan maken onder zijn krans; aan zijn twee zijden zult gij dezelve maken, aan zijn beide zijden; en zij zullen zijn 4tot plaatsen voor de handbomen, dat men 5het daarmede drage. | | 4 Dat is, om de handbomen daarin te steken, te weten, als de tabernakel zal verdragen, of op een andere plaats zal gebracht worden, Num. 4:5, 11, 15. Num. 4:5 In het optrekken des legers, zo zullen Aäron en zijn zonen komen en den voorhang des deksels afnemen, en zullen daarmede de ark der getuigenis bedekken. Num. 4:11 En over het gouden altaar zullen zij een kleed van hemelsblauw uitspreiden en zullen dat met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen deszelfs handbomen aanleggen. Num. 4:15 Als nu Aäron en zijn zonen het dekken van het heiligdom en van alle gereedschap des heiligdoms in het optrekken des legers zullen voleind hebben, zo zullen daarna de zonen van Kahath komen om te dragen; maar zij zullen dat heilige niet aanroeren, opdat zij niet sterven. Dit is de last der zonen van Kahath in de tent der samenkomst. |
5 Te weten het altaar. |
5 De draagbomen nu zult gij van sittimhout maken, en gij zult ze met goud overtrekken. | | |
6 En gij zult het zetten vóór 6den voorhang die vóór de ark der getuigenis zijn zal; vóór het verzoendeksel, hetwelk zijn zal boven de getuigenis, waarheen Ik met u samenkomen zal. | | 6 Deze voorhang was een tussenscheidsel, tussen de plaats waar de priesters hun dienst deden, en het heilige der heiligen, waar de ark stond. |
7 En Aäron zal daarop 7aansteken welriekende specerijen; 8allen morgen, bals hij de lampen wel zal toegericht hebben, zal hij dezelve aansteken. | | 7 Hebr. doen roken. |
8 Hebr. in den morgen in den morgen. |
b 1 Sam. 3:3. 1 Sam. 3:3 En Samuël zich ook nedergelegd had, eer de lamp Gods uitgedaan werd, in den tempel des HEEREN, waar de ark Gods was, |
8 En als Aäron de lampen aansteken zal, tussen de twee avonden, zal hij 9dat aansteken; het zal een gedurig 10reukwerk zijn voor het aangezicht des HEEREN bij uw geslachten. | | 9 Te weten het reukwerk. |
10 Of: rookwerk, roking. |
9 Gij zult geen 11vreemd reukwerk op hetzelve aansteken, noch 12brandoffer noch spijsoffer; gij zult ook geen drankoffer daarop gieten. | | 11 Dat is, van elders gebracht, of anders toebereid dan vss. 34, 35, 36 verordineerd wordt. vers 34 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Neem tot u welriekende specerijen, mirresap en onyx en galban, deze welriekende specerijen en zuiveren wierook; dat elk bijzonder zij. vers 35 En gij zult een reukwerk ener zalf daaruit maken, naar het werk des apothekers, gemengd, rein, heilig. vers 36 En gij zult van hetzelve heel klein pulver stoten, en gij zult daarvan leggen voor de getuigenis in de tent der samenkomst, waarheen Ik tot u komen zal; het zal ulieden heiligheid der heiligheden zijn. |
12 Tot het brandoffer of spijsoffer was dat altaar verordineerd waarvan Ex. 27:1 gesproken wordt. Ex. 27:1 GIJ zult ook een altaar maken van sittimhout; vijf ellen zal de lengte zijn en vijf ellen de breedte (vierkant zal dit altaar zijn), en drie ellen zijn hoogte. |
10 En Aäron zal 13ééns in het jaar over deszelfs hoornen 14verzoening doen, met het bloed des 15zondoffers der verzoeningen; ééns in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten; het is heiligheid der heiligheden den HEERE. | | 13 Te weten op den tienden dag der zevende maand, die daarom genoemd werd de dag der verzoening, Lev. 23:27. Lev. 23:27 Doch op den tiende dezer zevende maand zal de verzoendag zijn, een heilige samenroeping zult gij hebben; dan zult gij uw zielen verootmoedigen, en zult den HEERE een vuuroffer offeren. |
14 Of: de verzoening doen. |
15 Dat is, des zondoffers waardoor de verzoening gemaakt wordt. |
Het hefoffer |
11 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
12 cAls gij de 16som van de kinderen Israëls opnemen zult 17naar de getelden onder hen, zo zullen zij een iegelijk 18de verzoening 19zijner ziel den HEERE 20geven, als gij hen tellen zult; opdat onder hen geen plaag zij, als gij hen tellen zult. | | c Num. 1:2. Num. 1:2 Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van alles wat mannelijk is, hoofd voor hoofd; |
16 Hebr. het hoofd. |
17 Dat is, naar degenen die uit hen te tellen zullen zijn. |
18 Dat is, den prijs waarmede een iegelijk zijn leven redde. |
19 Dat is, zijns levens, of zijns persoons, en zo in het volgende. |
20 Te weten eens voor al, niet alle jaar. |
13 dDit zullen zij geven, al 21wie tot de getelden overgaat: de helft eens sikkels, 22naar den sikkel des heiligdoms (deze sikkel is twintig 23gera); de helft eens sikkels is een hefoffer den HEERE. | | d Lev. 27:25. Num. 3:47. Ez. 45:12. Lev. 27:25 Al uw schatting nu zal naar den sikkel des heiligdoms geschieden; de sikkel zal zijn van twintig gera. Num. 3:47 Gij zult voor elk hoofd vijf sikkelen nemen; naar den sikkel des heiligdoms zult gij ze nemen; die sikkel is twintig gera. Ez. 45:12 En de sikkel zal zijn van twintig gera; twintig sikkelen, vijf en twintig sikkelen en vijftien sikkelen zal ulieden een pond zijn. |
21 Dat is, wie overgaat van degenen die geteld zullen worden, tot degenen die geteld zijn. |
22 Van de waarde van den sikkel zie Gen. 20:16. Gen. 20:16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd. |
23 Zie Lev. 27:25. Lev. 27:25 Al uw schatting nu zal naar den sikkel des heiligdoms geschieden; de sikkel zal zijn van twintig gera. |
14 Al wie overgaat tot de getelden, 24van twintig jaar oud en daarboven, zal het hefoffer des HEEREN geven. | | 24 Hebr. een zoon van twintig jaar, dat is, gaande in zijn twintigste jaar; hoe hoog het getal der mannen belopen heeft, zie Ex. 38:25, 26. Ex. 38:25 Het zilver nu van de getelden der vergadering was honderd talenten, en duizend zevenhonderd vijf en zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms. Ex. 38:26 Een beka voor elk hoofd, dat is een halve sikkel, naar den sikkel des heiligdoms, van eenieder die overging tot de getelden, van twintig jaar oud en daarboven, namelijk zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. |
15 De rijke zal het niet vermeerderen en de arme zal niet verminderen van de helft des sikkels, als gij het hefoffer des HEEREN geeft om voor uw zielen verzoening te doen. | | |
16 eGij dan zult het geld der verzoeningen van de kinderen Israëls nemen en zult het leggen 25tot den dienst van de tent der samenkomst; en het zal den kinderen Israëls ter gedachtenis zijn voor het aangezicht des HEEREN om voor uw zielen verzoening te doen. | | e Ex. 38:25. Ex. 38:25 Het zilver nu van de getelden der vergadering was honderd talenten, en duizend zevenhonderd vijf en zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms. |
25 Of: tot het werk of gereedschap. Zie Ex. 38:27, 28. Ex. 38:27 En er waren honderd talenten zilver om te gieten de voeten des heiligdoms en de voeten des voorhangs; tot honderd voeten waren honderd talenten, een talent tot een voet. Ex. 38:28 Maar uit de duizend zevenhonderd vijf en zeventig sikkelen maakte hij de haken aan de pilaren, en hij overtrok hun hoofden en omtoog ze met banden. |
Het koperen wasvat |
17 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: | | |
18 Gij zult ook 26een koperen wasvat maken met zijn koperen voet, om te wassen; en gij zult het zetten tussen de tent der samenkomst en tussen 27het altaar, en gij zult water daarin doen; | | 26 Dit werd gemaakt van de spiegels der vrouwen, Ex. 38:8. Ex. 38:8 Hij maakte ook het koperen wasvat, met zijn koperen voet, van de spiegels der te hoop komende vrouwen, die te hoop kwamen voor de deur van de tent der samenkomst. |
27 Te weten het altaar des brandoffers, van hetwelk Exodus 27 gesproken is. Exodus 27 GIJ zult ook een altaar maken van sittimhout; vijf ellen zal de lengte zijn en vijf ellen de breedte (vierkant zal dit altaar zijn), en drie ellen zijn hoogte. |
19 Dat Aäron en zijn zonen zich daaruit wassen, hun handen en hun voeten. | | |
20 Wanneer zij in de tent der samenkomst zullen gaan, zo zullen zij zich met water wassen, 28opdat zij niet sterven, of wanneer zij tot het altaar naderen om te dienen, dat zij het vuuroffer den HEERE aansteken; | | 28 Dat is, opdat God hen niet dode, gelijk Hij de zonen van Aäron gedood heeft, Lev. 10:1, 2. Lev. 10:1 EN de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen eenieder zijn wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had. Lev. 10:2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des HEEREN. |
21 Zij zullen dan hun handen en hun voeten wassen, opdat zij niet sterven; en dit zal hun een eeuwige inzetting zijn, voor 29hem en zijn zaad, bij hun geslachten. | | 29 Te weten Aäron. |
De heilige zalfolie |
22 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
23 Gij nu, neem u de 30voornaamste specerijen, 31de zuiverste mirre, 32vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel 33half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; | | 30 Hebr. hoofdspecerijen, dat is, van de voornaamste of beste; alzo ook Hoogl. 4:14. Ez. 27:22. Hoogl. 4:14 Nardus en saffraan, kalmoes en kaneel, met allerlei bomen van wierook, mirre en aloë, mitsgaders alle voornaamste specerijen. Ez. 27:22 De kooplieden van Scheba en Ráëma, die waren uw kooplieden; met alle hoofdspecerij en met alle kostelijk gesteente en goud handelden zij op uw markten. |
31 Hebr. mirre des vrijdoms, dat is, die oprecht en onvervalst is, en vrij van alle onzuiverheid. Het is een gom vloeiende uit den mirreboom, de voortreffelijkste onder alle gommen. |
32 Dat is, zoveel als vijfhonderd sikkelen wegen. |
33 Hebr. de helft van die, te weten van de vijfhonderd sikkelen. |
24 Ook kassie, vijfhonderd, naar den sikkel des heiligdoms, en olie van olijfbomen 34een hin; | | 34 Zie Lev. 19:36. Lev. 19:36 Gij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. |
25 En maak daarvan een olie der heilige zalving, een zalf heel kunstiglijk gemaakt, naar 35apothekerswerk; het zal een olie der heilige zalving zijn. | | 35 Anders: oliebereiders, zalfmakers. Zie 1 Kron. 9:30. 1 Kron. 9:30 En uit de zonen der priesters waren de bereiders van het reukwerk der specerijen. |
26 En met dezelve zult gij zalven de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis; | | |
27 En de tafel met al haar gereedschap, en den kandelaar met zijn gereedschap, en het reukaltaar; | | |
28 En het altaar des brandoffers met al zijn gereedschap, en het wasvat met zijn voet. | | |
29 36Gij zult ze alzo heiligen, dat zij heiligheid der heiligheden zijn; al wat ze aanroert, zal heilig zijn. | | 36 Te weten door of met de olie waarvan vss. 23, 24, 25 gesproken is. vers 23 Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; vers 24 Ook kassie, vijfhonderd, naar den sikkel des heiligdoms, en olie van olijfbomen een hin; vers 25 En maak daarvan een olie der heilige zalving, een zalf heel kunstiglijk gemaakt, naar apothekerswerk; het zal een olie der heilige zalving zijn. |
30 Gij zult ook Aäron en zijn zonen zalven, en 37gij zult hen heiligen om Mij het priesterambt te bedienen. | | 37 Te weten door de zalving der heilige olie. |
31 En gij zult tot de kinderen Israëls spreken, zeggende: Dit zal Mij een olie der heilige zalving zijn bij uw geslachten. | | |
32 Op 38geens mensen vlees zal men ze gieten, gij zult ook naar haar maaksel geen dergelijke maken: het is heiligheid, zij zal ulieden heiligheid zijn. | | 38 Te weten behalve op de lichamen van Aäron en zijn zonen. |
33 De man die zulk een zalf maken zal als deze, of die daarvan 39op wat vreemds doet, 40die zal uitgeroeid worden uit zijn volken. | | 39 Anders: op iemand vreemds. |
40 Zie Gen. 17:14. Gen. 17:14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden: hij heeft Mijn verbond gebroken. |
Het heilig reukwerk |
34 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Neem tot u welriekende specerijen, 41mirresap en 42onyx en galban, deze welriekende specerijen en zuiveren wierook; dat 43elk bijzonder zij. | | 41 Of: balsemdrop. |
42 Een soort van specerij, die men in het reukwerk gebruikte. |
43 Hebr. dat alleen bij alleen zij; dat is, elk zal voor zich, zonder met enige andere vochtigheid vermengd te zijn, gestoten, en alzo rein zijnde, tezamen in een massa vermengd worden. |
35 En 44gij zult een reukwerk ener zalf daaruit maken, naar het werk des apothekers, 45gemengd, rein, heilig. | | 44 Te weten Mozes, die het eerst gemaakt heeft. |
45 Anders: gezouten. |
36 En gij zult van hetzelve heel klein pulver stoten, en gij zult daarvan leggen voor 46de getuigenis in de tent der samenkomst, waarheen Ik tot u komen zal; het zal ulieden heiligheid der heiligheden zijn. | | 46 Dat is, op het reukaltaar, dat voor de ark der getuigenis stond. |
37 Doch naar het maaksel dezes reukwerks, hetwelk gij gemaakt zult hebben, zult gijlieden voor uzelven geen maken; het zal 47u heiligheid zijn 48voor den HEERE. | | 47 Te weten zo den priester als het volk. |
48 Dat is, tot dienst des Heeren. |
38 De man die dergelijke maken zal, 49om daaraan te rieken, die zal uitgeroeid worden uit zijn volken. | | 49 Dat is, om datzelve tot een reukwerk te gebruiken. |