Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De reiniging tot het ambt |
1 DIT anu is de zaak die gij hun doen zult om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen: neem één var, het jong eens runds en twee volkomen rammen; a Lev. 8:2; 9:2. |
a Lev. 8:2 Neem Aäron en zijn zonen met hem, en de klederen en de zalfolie; daartoe den var des zondoffers en de twee rammen en den korf van de ongezuurde broden; Lev. 9:2 En hij zeide tot Aäron: Neem u een kalf, een jong rund, ten zondoffer, en een ram ten brandoffer, die volkomen zijn, en breng ze voor het aangezicht des HEEREN. |
2 En ongezuurd brood en ongezuurde koeken met olie gemengd en ongezuurde vladen met olie bestreken; van tarwemeelbloem zult gij dezelve maken. |
3 En gij zult ze in één korf leggen en zult ze in den korf toebrengen, met den var en de twee rammen. |
4 Alsdan zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen aan de deur van de tent der samenkomst, en gij zult hen met water wassen. |
5 Daarna zult gij de klederen nemen, en Aäron den rok en den mantel des efods en den efod en den borstlap aandoen; en gij zult hem omgorden met den kunstelijken riem des efods. |
6 En gij zult den hoed op zijn hoofd zetten; de kroon der heiligheid zult gij aan den hoed zetten. |
7 En bgij zult de zalfolie nemen en op zijn hoofd gieten; alzo zult gij hem zalven. b Ex. 30:25. |
b Ex. 30:25 En maak daarvan een olie der heilige zalving, een zalf heel kunstiglijk gemaakt, naar apothekerswerk; het zal een olie der heilige zalving zijn. |
8 Daarna zult gij zijn zonen doen naderen, en zult hen de rokken doen aantrekken. |
9 En gij zult hen met den gordel omgorden, namelijk Aäron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat zij het priesterambt hebben tot een eeuwige inzetting. Voorts zult gij Aärons hand vullen en de hand zijner zonen. |
10 cEn gij zult den var nabij brengen voor de tent der samenkomst; en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van den var leggen. c Lev. 1:3. |
c Lev. 1:3 Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
11 En gij zult den var slachten voor het aangezicht des HEEREN, voor de deur van de tent der samenkomst. |
12 Daarna zult gij van het bloed van den var nemen en met uw vinger op de hoornen des altaars doen; en al het bloed zult gij uitgieten aan den bodem des altaars. |
13 Gij zult ook al het vet nemen hetwelk het ingewand bedekt, en het net over de lever, en beide nieren en het vet dat aan dezelve is, en gij zult ze aansteken op het altaar. |
14 dMaar het vlees van den var en zijn vel en zijn drek zult gij met vuur verbranden, buiten het leger; het is een zondoffer. d Lev. 4:12. Hebr. 13:11. |
d Lev. 4:12 En dien gehelen var zal hij tot buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, waar men de as uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; bij de uitgegoten as zal hij verbrand worden. Hebr. 13:11 Want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het heiligdom door den hogepriester, derzelver lichamen werden verbrand buiten de legerplaats. |
15 Daarna zult gij den enen ram nemen, en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van den ram leggen. |
16 En gij zult den ram slachten, en gij zult zijn ebloed nemen en rondom op het altaar sprengen. e Hebr. 9:12, 19. |
e Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Hebr. 9:19 Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, en besprengde beide het boek zelf en al het volk, |
17 En den ram zult gij in zijn delen delen; en gij zult zijn ingewand en zijn schenkels wassen en op zijn delen en op zijn hoofd leggen. |
18 Alzo zult gij den gehelen ram aansteken op het altaar; het is een brandoffer den HEERE, tot een lieflijken reuk, het is een vuuroffer den HEERE. |
19 Daarna zult gij den anderen ram nemen, en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van den ram leggen. |
20 En gij zult den ram slachten en van zijn bloed nemen en het doen op het rechteroorlapje van Aäron en op het rechteroorlapje van zijn zonen, desgelijks op den duim hunner rechterhand en op den groten teen huns rechtervoets; en dat bloed zult gij op het altaar sprengen rondom heen. |
21 Dan zult gij nemen van het bloed dat op het altaar is, en van de zalfolie, en gij zult op Aäron en op zijn klederen sprengen, en op zijn zonen en op de klederen zijner zonen met hem; opdat hij geheiligd zij en zijn klederen, ook zijn zonen en de klederen zijner zonen met hem. |
22 Daarna zult gij van den ram nemen het vet mitsgaders den staart, ook het vet dat het ingewand bedekt, en het net der lever, en de beide nieren met het vet dat aan dezelve is, en den rechterschouder; want het is een ram der vuloffers; |
23 En één bol brood en één koek geolied brood en één vlade, uit den korf der ongezuurde broden, die voor het aangezicht des HEEREN zijn zal. |
24 En leg ze alle op de handen van Aäron en op de handen zijner zonen, en beweeg ze ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN. |
25 Neem ze daarna van hun hand en steek ze aan op het altaar, op het brandoffer, tot een lieflijken reuk voor het aangezicht des HEEREN; het is een vuuroffer den HEERE. |
26 En neem de borst van den ram der vuloffers, die van Aäron is, en beweeg hem ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; en het zal u ten deel zijn. |
27 En gij zult de borst des beweegoffers heiligen en den schouder des hefoffers, die bewogen en die opgeheven zal zijn, van den ram des vuloffers, van hetgeen dat van Aäron en van hetgeen dat van zijn zonen is. |
28 En fhet zal van Aäron en van zijn zonen zijn, tot een eeuwige inzetting vanwege de kinderen Israëls, want het is een hefoffer; en het hefoffer vanwege de kinderen Israëls zal zijn van hun dankoffers; hun hefoffer zal voor den HEERE zijn. f Lev. 7:31, 34; 10:14. |
f Lev. 7:31 En de priester zal dat vet op het altaar aansteken; doch de borst zal van Aäron en zijn zonen zijn. Lev. 7:34 Want de beweegborst en den hefschouder heb Ik van de kinderen Israëls uit hun dankoffers genomen, en heb dezelve aan Aäron, den priester, en aan zijn zonen tot een eeuwige inzetting gegeven van de kinderen Israëls. Lev. 10:14 Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven. |
29 De heilige klederen nu die van Aäron zullen geweest zijn, zullen van zijn zonen na hem zijn, opdat men hen in dezelve zalve en dat men hun hand in dezelve vulle. |
30 Zeven dagen zal hij ze aantrekken, die uit zijn zonen in zijn plaats priester zal worden, die in de tent der samenkomst gaan zal om in het heilige te dienen. |
31 Gij zult den ram der vulling nemen, en gij zult zijn vlees in de heilige plaats zieden. |
32 gAäron nu en zijn zonen zullen het vlees van dezen ram eten en het brood dat in den korf zal zijn, bij de deur van de tent der samenkomst. g Lev. 8:31; 24:9. |
g Lev. 8:31 En Mozes zeide tot Aäron en tot zijn zonen: Ziedt dat vlees voor de deur van de tent der samenkomst en eet hetzelve daar, mitsgaders het brood dat in den korf des vuloffers is; gelijk als ik geboden heb, zeggende: Aäron en zijn zonen zullen dat eten. Lev. 24:9 En het zal van Aäron en zijn zonen zijn, die dat in de heilige plaats zullen eten; want het is voor hem een heiligheid der heiligheden, uit de vuuroffers des HEEREN, een eeuwige inzetting. |
33 En zij zullen die dingen eten met dewelke de verzoening zal gedaan zijn, om hun hand te vullen en om hen te heiligen; hmaar een vreemde zal ze niet eten, want zij zijn heilig. h Lev. 10:14. Matth. 12:4. |
h Lev. 10:14 Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven. Matth. 12:4 Hoe hij gegaan is in het huis Gods, en de toonbroden gegeten heeft, die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun die met hem waren, maar den priesters alleen? |
34 En indien er wat overblijven zal van het vlees der vuloffers of van dit brood tot aan den morgen, zo zult gij het overgeblevene met vuur verbranden; het zal niet gegeten worden, want het is heilig. |
35 Gij zult dan aan Aäron en aan zijn zonen alzo doen, naar alles wat Ik u geboden heb; zeven dagen zult gij hun hand vullen. |
36 Gij zult ook des daags een var des zondoffers bereiden tot de verzoeningen, en gij zult het altaar ontzondigen, mits doende de verzoening over hetzelve; en gij zult het zalven om het te heiligen. |
37 Zeven dagen zult gij verzoening doen voor het altaar en zult het heiligen; alsdan zal dat altaar een heiligheid der heiligheden zijn; al wat het altaar aanroert, zal heilig zijn. |
De dagelijkse offers |
38 Dit inu is het wat gij op het altaar bereiden zult: twee lammeren, die eenjarig zijn, des daags, geduriglijk. i Num. 28:3. |
i Num. 28:3 En gij zult tot hen zeggen: Dit is het vuuroffer hetwelk gij den HEERE offeren zult: twee volkomen eenjarige lammeren des daags, tot een gedurig brandoffer. |
39 Het ene lam zult gij des morgens bereiden; maar het andere lam zult gij bereiden tussen de twee avonden. |
40 Met een tiende deel meelbloem, gemengd met een vierendeel van een hin gestoten olie; en tot drankoffer een vierde deel van een hin wijn, tot het ene lam. |
41 Het andere lam nu zult gij bereiden tussen de twee avonden; gij zult daarmede doen gelijk met het morgenspijsoffer en gelijk met deszelfs drankoffer, tot een lieflijken reuk; het is een vuuroffer den HEERE. |
42 Het zal een gedurig brandoffer zijn bij uw geslachten aan de deur van de tent der samenkomst, voor het aangezicht des HEEREN; aldaar zal Ik met ulieden komen, dat Ik aldaar met u spreke. |
43 En daar zal Ik komen tot de kinderen Israëls, opdat zij geheiligd worden door Mijn heerlijkheid. |
44 En Ik zal de tent der samenkomst heiligen, mitsgaders het altaar; Ik zal ook Aäron en zijn zonen heiligen, opdat zij Mij het priesterambt bedienen. |
45 En Ik kzal in het midden der kinderen Israëls wonen, en Ik zal hun tot een God zijn. k Ex. 25:8. Lev. 26:12. Ps. 78:60. Zach. 2:10. 2 Kor. 6:16. Openb. 21:3. |
k Ex. 25:8 En zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wone. Lev. 26:12 En Ik zal in het midden van u wandelen en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn. Ps. 78:60 Dies verliet Hij den tabernakel te Silo, de tent die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen. Zach. 2:10 Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE. 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. Openb. 21:3 En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: Zie, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en
hun God zijn. |
46 En zij zullen weten, dat Ik de HEERE hun God ben, Die hen uit Egypteland uitgevoerd heb, opdat Ik in het midden van hen wonen zou; Ik ben de HEERE hun God. |