Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Van de wijding van Aäron en zijn zonen, vs. 1, enz. Hoe men den var des zondoffers offeren moest, 10. En den enen ram ten brandoffer, 15. Ook den anderen ram ter heiliging van de priesters, 19. Aäron en zijn zonen aten het vlees van den ram waarmede zij ingewijd waren, 32. Het altaar moest zeven dagen lang ontzondigd worden, 36. Er moesten dagelijks twee lammeren ten brandoffer geofferd worden, 38. God belooft den tabernakel, ook Aäron en zijn zonen, te heiligen, 44. En in het midden der kinderen Israëls te wonen, 45. |
De reiniging tot het ambt |
1 DIT anu is de zaak die gij hun doen zult om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen: neem één var, het jong eens runds en twee 1volkomen rammen; |
| a Lev. 8:2; 9:2. |
| Lev. 8:2 Neem Aäron en zijn zonen met hem, en de klederen en de zalfolie; daartoe den var des zondoffers en de twee rammen en den korf van de ongezuurde broden; Lev. 9:2 En hij zeide tot Aäron: Neem u een kalf, een jong rund, ten zondoffer, en een ram ten brandoffer, die volkomen zijn, en breng ze voor het aangezicht des HEEREN. |
| 1 Zie Ex. 12:5. |
| Ex. 12:5 Gij zult een volkomen lam hebben, een mannetje, een jaar oud; van de schapen of van de geitenbokken zult gij het nemen. |
|
2 En ongezuurd brood en ongezuurde koeken met olie gemengd en ongezuurde vladen 2met olie bestreken; van tarwemeelbloem zult gij dezelve maken. |
| 2 Versta hier olie van olijven. |
|
3 En gij zult ze in één korf leggen en zult ze in den korf 3toebrengen, met den var en de twee rammen. |
| 3 Anders: offeren. |
|
4 Alsdan zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen aan de deur van de tent der samenkomst, en 4gij zult hen met water wassen. |
| 4 Te weten uit het geheiligde wasvat, Ex. 30:18. |
| Ex. 30:18 Gij zult ook een koperen wasvat maken met zijn koperen voet, om te wassen; en gij zult het zetten tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar, en gij zult water daarin doen; |
|
5 Daarna zult gij 5de klederen nemen, en Aäron den rok en den mantel des efods en den efod en den borstlap aandoen; en gij zult hem omgorden met den kunstelijken riem des efods. |
| 5 Te weten de heilige klederen, van dewelke Exodus 28 gesproken is. |
| Exodus 28 DAARNA zult gij uw broeder Aäron en zijn zonen met hem tot u doen naderen uit het midden der kinderen Israëls, om Mij het priesterambt te bedienen: namelijk Aäron, Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar, de zonen van Aäron. |
|
6 En gij zult den hoed op zijn hoofd zetten; 6de kroon der heiligheid zult gij aan den hoed zetten. |
| 6 Het Hebreeuwse woord nezer, hetwelk hier gebruikt wordt, betekent afscheiding of afzondering. Deze kroon wordt aldus genoemd, omdat zij was een teken der afzondering van andere mensen; hierom wordt ook de kroon der koningen nezer genoemd, 2 Sam. 1:10. Ps. 89:40. Hier is het des hogepriesters versiersel om zijn waardigheid aan te wijzen. Uit Ex. 28:36 en Lev. 8:9 is af te leiden, dat de plaat en deze kroon één ding is. |
| 2 Sam. 1:10 Zo stond ik bij hem en doodde hem, want ik wist dat hij na zijn val niet leven zou; en ik nam de kroon die op zijn hoofd was, en het armgesmijde dat aan zijn arm was, en heb ze hier tot mijn heer gebracht. Ps. 89:40 Gij hebt het verbond Uws knechts tenietgedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. Ex. 28:36 Verder zult gij een plaat maken van louter goud, en gij zult daarin graveren, gelijk men de zegelen graveert: DE HEILIGHEID DES HEEREN. Lev. 8:9 En hij zette den hoed op zijn hoofd; en aan den hoed boven zijn aangezicht zette hij de gouden plaat, de kroon der heiligheid, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
|
7 En bgij zult 7de zalfolie nemen en 8op zijn hoofd gieten; alzo zult gij hem zalven. |
| b Ex. 30:25. |
| Ex. 30:25 En maak daarvan een olie der heilige zalving, een zalf heel kunstiglijk gemaakt, naar apothekerswerk; het zal een olie der heilige zalving zijn. |
| 7 Van dewelke gesproken wordt Ex. 30:23. |
| Ex. 30:23 Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; |
| 8 Dat zij langs zijn baard nederdale, Ps. 133:2. |
| Ps. 133:2 Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. |
|
8 Daarna zult gij zijn zonen doen naderen, en zult hen de rokken doen aantrekken. |
9 En gij zult hen met den gordel omgorden, namelijk Aäron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat zij het priesterambt hebben 9tot een eeuwige inzetting. Voorts zult gij Aärons 10hand vullen en de hand zijner zonen. |
| 9 Dat is, tot op den Messias, want toen heeft Aärons dienst met al de ceremoniën een einde genomen. |
| 10 Zie Lev. 7 op vers 37 en Lev. 8:22-35. |
| Lev. 7:37 (kt.) Dit is de wet des brandoffers, des spijsoffers en des zondoffers en des schuldoffers, en des vuloffers en des dankoffers; Lev. 8:22 Daarna deed hij den anderen ram, den ram des vuloffers bijbrengen; en Aäron met zijn zonen legden hun handen op het hoofd van den ram. |
|
10 cEn gij zult den var nabij brengen voor de tent der samenkomst; en Aäron en zijn zonen zullen 11hun handen op het hoofd van den var leggen. |
| c Lev. 1:3. |
| Lev. 1:3 Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
| 11 Hebr. met hun handen steunen. |
|
11 En gij zult den var slachten 12voor het aangezicht des HEEREN, 13voor de deur van de tent der samenkomst. |
| 12 Zie Lev. 1:3. |
| Lev. 1:3 Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
| 13 Of: bij. |
|
12 Daarna zult gij van het bloed van den var nemen en met uw vinger op de hoornen des altaars doen; en 14al het bloed zult gij uitgieten aan 15den bodem des altaars. |
| 14 De rest van het bloed; alzo ook vers 20. |
| vers 20 En gij zult den ram slachten en van zijn bloed nemen en het doen op het rechteroorlapje van Aäron en op het rechteroorlapje van zijn zonen, desgelijks op den duim hunner rechterhand en op den groten teen huns rechtervoets; en dat bloed zult gij op het altaar sprengen rondom heen. |
| 15 Daar was een goot, of gat, waar het in of door liep. |
|
13 Gij zult ook al het vet nemen hetwelk het ingewand bedekt, en het net over de lever, en beide nieren en het vet dat aan dezelve is, en gij zult ze aansteken op het altaar. |
14 dMaar het vlees van den var en zijn vel en zijn drek zult gij met vuur verbranden, buiten het leger; het is een zondoffer. |
| d Lev. 4:12. Hebr. 13:11. |
| Lev. 4:12 En dien gehelen var zal hij tot buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, waar men de as uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; bij de uitgegoten as zal hij verbrand worden. Hebr. 13:11 Want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het heiligdom door den hogepriester, derzelver lichamen werden verbrand buiten de legerplaats. |
|
15 Daarna zult gij den enen ram nemen, en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van den ram leggen. |
16 En gij zult den ram slachten, en gij zult zijn ebloed nemen en rondom op het altaar sprengen. |
| e Hebr. 9:12, 19. |
| Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Hebr. 9:19 Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, en besprengde beide het boek zelf en al het volk, |
|
17 En den ram 16zult gij in zijn delen delen; en gij zult zijn ingewand en zijn schenkels wassen en op zijn delen en op zijn hoofd leggen. |
| 16 Of: in zijn stukken houwen, te weten, nadat het vel er afgetrokken zal zijn, Lev. 1:6. |
| Lev. 1:6 Dan zal hij het brandoffer de huid aftrekken en het in zijn stukken delen. |
|
18 Alzo zult gij den gehelen ram aansteken op het altaar; het is een brandoffer den HEERE, tot een lieflijken reuk, het is 17een vuuroffer den HEERE. |
| 17 Dat is, een offerande die door het vuur geheel verteerd werd. Zie Lev. 1:9. |
| Lev. 1:9 Doch zijn ingewand en zijn schenkels zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
|
19 Daarna zult gij den anderen ram nemen, en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van den ram leggen. |
20 En gij zult den ram slachten en van zijn bloed nemen en het doen op het rechteroorlapje van Aäron en op het rechteroorlapje van zijn zonen, desgelijks op den duim hunner rechterhand en op den groten teen huns rechtervoets; en 18dat bloed zult gij op het altaar sprengen rondom heen. |
| 18 Zie vers 12. |
| vers 12 Daarna zult gij van het bloed van den var nemen en met uw vinger op de hoornen des altaars doen; en al het bloed zult gij uitgieten aan den bodem des altaars. |
|
21 Dan zult gij nemen van het bloed dat op het altaar is, en van 19de zalfolie, en gij zult op Aäron en op zijn klederen sprengen, en op zijn zonen en op de klederen zijner zonen met hem; opdat hij geheiligd zij en zijn klederen, ook zijn zonen en de klederen zijner zonen met hem. |
| 19 Die beschreven wordt Ex. 30:22. |
| Ex. 30:22 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
|
22 Daarna zult gij van den ram nemen het vet mitsgaders den staart, ook het vet dat het ingewand bedekt, en 20het net der lever, en de beide nieren met het vet dat aan dezelve is, en den 21rechterschouder; want het is een ram 22der vuloffers; |
| 20 Dat is, dat op, of over de lever is, als vers 13. |
| vers 13 Gij zult ook al het vet nemen hetwelk het ingewand bedekt, en het net over de lever, en beide nieren en het vet dat aan dezelve is, en gij zult ze aansteken op het altaar. |
| 21 (-schouder:) Anders: achterbout. |
| 22 Hebr. der vervullingen, en zo in het volgende. Zie Lev. 7:37. |
| Lev. 7:37 Dit is de wet des brandoffers, des spijsoffers en des zondoffers en des schuldoffers, en des vuloffers en des dankoffers; |
|
23 En één bol brood en één koek 23geolied brood en één vlade, uit den korf der ongezuurde broden, die voor het aangezicht des HEEREN zijn zal. |
| 23 Dat is, met olie getemperd. |
|
24 En leg ze alle op de handen van Aäron en op de handen zijner zonen, 24en beweeg ze ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN. |
| 24 Zie Lev. 7:30. |
| Lev. 7:30 Zijn handen zullen de vuuroffers des HEEREN brengen; het vet aan de borst zal hij met die borst brengen, om die tot een beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen. |
|
25 Neem ze daarna van hun hand en steek ze aan 25op het altaar, op het brandoffer, tot een lieflijken reuk voor het aangezicht des HEEREN; het is 26een vuuroffer den HEERE. |
| 25 Of: nevens. |
| 26 Zie vers 18. |
| vers 18 Alzo zult gij den gehelen ram aansteken op het altaar; het is een brandoffer den HEERE, tot een lieflijken reuk, het is een vuuroffer den HEERE. |
|
26 En neem de borst van den ram der vuloffers, 27die van Aäron is, en beweeg hem ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; en het zal 28u ten deel zijn. |
| 27 Dat is, dienen zal tot zijn inwijding. |
| 28 Te weten Mozes. Zie Lev. 8:29. |
| Lev. 8:29 Voorts nam Mozes de borst en bewoog ze ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; zij werd Mozes ten deel van den ram des vuloffers, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
|
27 En gij zult 29de borst des beweegoffers heiligen en den schouder 30des hefoffers, die bewogen en die opgeheven zal zijn, van den ram des vuloffers, van hetgeen dat van Aäron en van hetgeen dat van zijn zonen is. |
| 29 Zie Lev. 7 op vers 30. |
| Lev. 7:30 (kt.) Zijn handen zullen de vuuroffers des HEEREN brengen; het vet aan de borst zal hij met die borst brengen, om die tot een beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen. |
| 30 Zie Ex. 25:2. |
| Ex. 25:2 Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij voor Mij een hefoffer nemen; van allen man wiens hart zich vrijwillig bewegen zal, zult gijlieden Mijn hefoffer nemen. |
|
28 En fhet zal van Aäron en van zijn zonen zijn, tot een eeuwige inzetting 31vanwege de kinderen Israëls, want het is een hefoffer; en het hefoffer vanwege de kinderen Israëls zal zijn van hun dankoffers; hun hefoffer zal voor den HEERE zijn. |
| f Lev. 7:31, 34; 10:14. |
| Lev. 7:31 En de priester zal dat vet op het altaar aansteken; doch de borst zal van Aäron en zijn zonen zijn. Lev. 7:34 Want de beweegborst en den hefschouder heb Ik van de kinderen Israëls uit hun dankoffers genomen, en heb dezelve aan Aäron, den priester, en aan zijn zonen tot een eeuwige inzetting gegeven van de kinderen Israëls. Lev. 10:14 Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven. |
| 31 Dat is, hetgeen dat er geofferd zal worden van de kinderen Israëls, dat zal van Aäron en zijn zonen zijn. |
|
29 De 32heilige klederen nu die van Aäron zullen geweest zijn, zullen van 33zijn zonen 34na hem zijn, opdat men hen in dezelve zalve en dat men 35hun hand in dezelve vulle. |
| 32 Al wat tot den godsdienst gebruikt wordt, dat wordt heilig genoemd. |
| 33 Versta een van zijn zonen, te weten, die na hem hogepriester worden zal. |
| 34 Dat is, na zijn dood. |
| 35 Dat is, inwijde, als vss. 9, 33. |
| vers 9 En gij zult hen met den gordel omgorden, namelijk Aäron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat zij het priesterambt hebben tot een eeuwige inzetting. Voorts zult gij Aärons hand vullen en de hand zijner zonen. vers 33 En zij zullen die dingen eten met dewelke de verzoening zal gedaan zijn, om hun hand te vullen en om hen te heiligen; maar een vreemde zal ze niet eten, want zij zijn heilig. |
|
30 36Zeven dagen zal hij ze aantrekken, die uit zijn zonen in zijn plaats 37priester zal worden, die in de tent der samenkomst gaan zal om in het heilige te dienen. |
| 36 Te weten zeven dagen aan elkander, want zoveel dagen vereiste zijn wijding, vers 35. |
| vers 35 Gij zult dan aan Aäron en aan zijn zonen alzo doen, naar alles wat Ik u geboden heb; zeven dagen zult gij hun hand vullen. |
| 37 Te weten hogepriester. |
|
31 Gij zult den ram der vulling nemen, en gij zult zijn vlees 38in de heilige plaats zieden. |
| 38 Te weten bij de deur van de tent der samenkomst, gelijk daar staat vers 32 en Lev. 8:31. Hier mocht iedereen inkomen, en die de offerande deden, aten daar hun deel. |
| vers 32 Aäron nu en zijn zonen zullen het vlees van dezen ram eten en het brood dat in den korf zal zijn, bij de deur van de tent der samenkomst. Lev. 8:31 En Mozes zeide tot Aäron en tot zijn zonen: Ziedt dat vlees voor de deur van de tent der samenkomst en eet hetzelve daar, mitsgaders het brood dat in den korf des vuloffers is; gelijk als ik geboden heb, zeggende: Aäron en zijn zonen zullen dat eten. |
|
32 gAäron nu en zijn zonen zullen het vlees van dezen ram eten en het brood dat in den korf zal zijn, bij de deur van de tent der samenkomst. |
| g Lev. 8:31; 24:9. |
| Lev. 8:31 En Mozes zeide tot Aäron en tot zijn zonen: Ziedt dat vlees voor de deur van de tent der samenkomst en eet hetzelve daar, mitsgaders het brood dat in den korf des vuloffers is; gelijk als ik geboden heb, zeggende: Aäron en zijn zonen zullen dat eten. Lev. 24:9 En het zal van Aäron en zijn zonen zijn, die dat in de heilige plaats zullen eten; want het is voor hem een heiligheid der heiligheden, uit de vuuroffers des HEEREN, een eeuwige inzetting. |
|
33 En zij zullen die dingen eten met dewelke de verzoening zal gedaan zijn, om hun hand te vullen en om hen te heiligen; hmaar 39een vreemde zal ze niet eten, want zij zijn 40heilig. |
| h Lev. 10:14. Matth. 12:4. |
| Lev. 10:14 Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven. Matth. 12:4 Hoe hij gegaan is in het huis Gods, en de toonbroden gegeten heeft, die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun die met hem waren, maar den priesters alleen? |
| 39 Dat is, die niet is van het geslacht of de afkomst van Aäron. De Levieten zelfs mochten daarvan niet eten. Zie Lev. 10:14. |
| Lev. 10:14 Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven. |
| 40 Dat is, heilige spijze, Gode toegeëigend. Hebr. heiligheid. |
|
34 En indien er wat overblijven zal van het vlees der vuloffers of van dit brood tot aan den morgen, zo zult gij het overgeblevene met vuur verbranden; 41het zal niet gegeten worden, want het is heilig. |
| 41 Zelfs moesten de priesters het overblijfsel niet eten. |
|
35 Gij zult dan aan Aäron en aan zijn zonen alzo doen, naar alles wat Ik u geboden heb; zeven dagen zult gij hun hand vullen. |
36 Gij zult ook des daags een var des zondoffers bereiden tot de verzoeningen, 42en gij zult het altaar ontzondigen, mits doende de verzoening over hetzelve; en gij zult het zalven om het te heiligen. |
| 42 Of: gij zult voor het altaar ontzondiging doen, versta met het zondoffer. Zie wijders Lev. 8 op vers 15. |
| Lev. 8:15 (kt.) En men slachtte hem; en Mozes nam het bloed en deed het met zijn vinger rondom op de hoornen des altaars en ontzondigde het altaar; daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars en heiligde het, om voor hetzelve verzoening te doen. |
|
37 Zeven dagen zult gij verzoening doen voor het altaar en zult het 43heiligen; alsdan zal dat altaar 44een heiligheid der heiligheden zijn; 45al wat het altaar aanroert, zal 46heilig zijn. |
| 43 Te weten met de heilige olie. |
| 44 Niet alleen zelf geheiligd zijnde, maar ook heiligende de gaven die daarop geofferd werden, en in dit opzicht was het altaar groter dan de offeranden, gelijk Christus getuigt Matth. 23:19. |
| Matth. 23:19 Gij dwazen en blinden; want wat is meerder, de gave, of het altaar dat de gave heiligt? |
| 45 Anders: al wie, en zo Ex. 30:29. |
| Ex. 30:29 Gij zult ze alzo heiligen, dat zij heiligheid der heiligheden zijn; al wat ze aanroert, zal heilig zijn. |
| 46 Te weten ceremonieel. |
De dagelijkse offers |
38 Dit inu is het wat gij op het altaar bereiden zult: twee lammeren, die eenjarig zijn, des daags, geduriglijk. |
| i Num. 28:3. |
| Num. 28:3 En gij zult tot hen zeggen: Dit is het vuuroffer hetwelk gij den HEERE offeren zult: twee volkomen eenjarige lammeren des daags, tot een gedurig brandoffer. |
|
39 Het ene lam zult gij des morgens 47bereiden; maar het andere lam zult gij bereiden 48tussen de twee avonden. |
| 47 Te weten, om te offeren. |
| 48 Zie Ex. 12:6. |
| Ex. 12:6 En gij zult het in bewaring hebben tot den veertienden dag dezer maand; en de ganse gemeente der vergadering Israëls zal het slachten tussen twee avonden. |
|
40 Met 49een tiende deel meelbloem, gemengd met een vierendeel 50van een hin 51gestoten olie; en tot drankoffer een vierde deel van een hin wijn, tot het ene lam. |
| 49 Te weten van een efa. Dat is, een gomer. Zie Ex. 16:36. |
| Ex. 16:36 Een gomer nu is het tiende deel van een efa. |
| 50 Dat is, zoveel als er in achttien henneneierschalen gaat. |
| 51 Zie Ex. 27:20. |
| Ex. 27:20 Gij nu zult den kinderen Israëls gebieden dat zij tot u brengen reine olie van olijven, gestoten tot den luchter; dat men geduriglijk de lampen aansteke. |
|
41 Het andere lam nu zult gij bereiden tussen de twee avonden; gij zult daarmede doen gelijk met het morgenspijsoffer en gelijk met deszelfs drankoffer, tot een lieflijken reuk; het is een vuuroffer den HEERE. |
42 Het zal een gedurig brandoffer zijn bij uw geslachten 52aan de deur van de tent der samenkomst, voor het aangezicht des HEEREN; aldaar zal Ik met ulieden komen, dat Ik aldaar met u spreke. |
| 52 Hier was het brandofferaltaar, Ex. 40:29. |
| Ex. 40:29 En hij zette het altaar des brandoffers aan de deur des tabernakels, van de tent der samenkomst; en hij offerde daarop brandoffer en spijsoffer, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
|
43 En daar zal Ik komen tot de kinderen Israëls, opdat 53zij geheiligd worden door Mijn heerlijkheid. |
| 53 Hebr. hij, dat is, eenieder onder hen, of het volk van Israël. |
|
44 En Ik zal de tent der samenkomst 54heiligen, mitsgaders het altaar; Ik zal ook Aäron en zijn zonen heiligen, opdat zij Mij het priesterambt bedienen. |
| 54 Te weten door Mijn heerlijke verschijning, en tegenwoordigheid. |
|
45 En Ik kzal in het midden der kinderen Israëls wonen, en Ik zal hun tot een God zijn. |
| k Ex. 25:8. Lev. 26:12. Ps. 78:60. Zach. 2:10. 2 Kor. 6:16. Openb. 21:3. |
| Ex. 25:8 En zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen wone. Lev. 26:12 En Ik zal in het midden van u wandelen en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn. Ps. 78:60 Dies verliet Hij den tabernakel te Silo, de tent die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen. Zach. 2:10 Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE. 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. Openb. 21:3 En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: Zie, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en
hun God zijn. |
|
46 En zij zullen weten, dat Ik de HEERE hun God ben, Die hen uit Egypteland uitgevoerd heb, opdat Ik in het midden van hen wonen zou; Ik ben de HEERE hun God. |