Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 28 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Exodus 28

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Aäron en zijn zonen worden tot het hogepriesterambt verordineerd, vs. 1, enz. Hun heilige klederen, 2. De efod, 6. Kunstelijke riem, 8. Twee sardonyxstenen, op welke de namen der zonen Israëls gegraveerd waren, 9. De borstlap met twaalf stenen daarin, op welke de namen der twaalf zonen Israëls gegraveerd waren, 15. Gouden ketens aan den borstlap, 22. Insgelijks gouden ringen daaraan, 23. De Urim en Thummim, 30. Mantel van den efod, 31. De gouden plaat waarin gegraveerd stond: De Heiligheid des Heeren, 36. De rok vol ogen, de hoed, de gordel; rokken der zonen van Aäron, hun riemen, en mutsen, en hun linnen onderbroeken, 39, enz. Deze klederen moesten Aäron en zijn zonen aantrekken, als zij in het heilige dienen zouden, 41.
 
De priesterkleding
1 DAARNA 1zult gij uw broeder Aäron en zijn zonen met hem tot u doen naderen uit het midden der kinderen Israëls, om Mij het priesterambt te bedienen: anamelijk Aäron, Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar, de zonen van Aäron.
1 Te weten, nadat het werk des tabernakels volmaakt zal zijn.
a Hebr. 5:4. verwijsteksten
 
2 En gij zult uw broeder Aäron 2heilige klederen maken, tot heerlijkheid en tot sieraad.
2 Dat is, klederen die hij zal aandoen wanneer hij den heiligen godsdienst verrichten zal. Hebr. klederen der heiligheid.
 
3 Gij zult ook spreken tot allen die 3wijs van hart zijn, die Ik met den geest der wijsheid vervuld heb, dat zij voor Aäron klederen maken om hem te heiligen, dat hij Mij het priesterambt bediene.
3 Zie Job 9:4. verwijsteksten
 
4 Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstlap en een 4efod en een 5mantel en een rok vol 6oogjes, een 7hoed en gordel; 8zij zullen dan voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen.
4 Of: lijfrok. Zie Ex. 25:7. verwijsteksten
5 Of: overkleed, overtreksel, overrok, waaraan de schelletjes waren. Zie vers 31. verwijsteksten
6 Versta kunstelijk gewrochte sierseltjes in den vorm van ogen. Deze wordt gehouden voor den onderrok, langer zijnde dan den overrok.
7 Dit was een deksel hetwelk rondom het hoofd als gewonden was, gelijk heden ten dage de tulbanden der Turken; het was het hoofddeksel en sieraad der koningen en der priesters.
8 . 8 Te weten de wijze mannen van dewelke vers 3 gesproken is. verwijsteksten
 
De efod
5 8Zij zullen ook 9het goud en hemelsblauw en purper, en scharlaken en fijn linnen nemen,
9 Te weten, hetwelk de kinderen Israëls vrijwillig zullen gebracht hebben, waarvan Exodus 25 gesproken is. verwijsteksten
 
6 bEn zullen den efod maken, van 10goud, hemelsblauw en purper, scharlaken en fijn getweernd linnen, van het allerkunstelijkste werk.
b Ex. 39:2. verwijsteksten
10 Den gouden efod droeg alleen de hogepriester, maar daar waren ook efods van linnen, welke de andere priesters, ja, ook andere lieden droegen. Zie 1 Sam. 2:18; 22:18. 2 Sam. 6:14. verwijsteksten
 
7 Hij zal twee samenvoegende schouderbanden hebben aan zijn beide einden, waarmede hij samengevoegd zal worden.
8 En 11de kunstelijke riem zijns efods, die op hem is, zal zijn gelijk zijn werk, van 12hetzelfde, van goud, hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen.
11 Te weten, waarmede de efod zou omgord worden. Of deze efod van de schouders af, zowel voor als achter, heeft nedergehangen tot op de lendenen, en ónder dezen riem, dan of hij alleen achter heeft nedergehangen tot áán den riem, of bóven denzelven, dan of hij voor en achter open zijnde aan de schouderbanden van de lendenen heeft nedergehangen tot aan de voeten, daarvan is verscheiden gevoelen. Doch het laatste wordt van de geleerdste Hebreeën bevestigd.
12 Te weten van dezelfde stof waarvan de efod is. Anders: uit hetzelfde, dat is, uit hetzelfde stuk.
 
9 En gij zult twee sardonyxstenen nemen, en de namen der zonen van Israël daarop graveren.
10 Zes van hun namen op een steen, en de zes overige namen op den anderen steen, naar hun geboorten;
11 Naar steensnijderswerk, 13gelijk men de zegelen graveert, zult gij deze twee stenen graveren met de namen der zonen van Israël; gij zult ze maken dat ze omvat zijn in gouden 14kasjes.
13 Dat is, op het allernetst en volmaaktst. Hebr. gravering eens zegels.
14 Alzo worden genoemd de holle plaatsen van het goud boven op de ringen, waarin men den steen zet.
 
12 En gij zult de twee stenen aan de schouderbanden des efods zetten, zijnde stenen 15ter gedachtenis voor de kinderen Israëls; en Aäron zal hun namen op zijn beide schouders dragen 15ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN.
15 . 15 De zin van deze woorden is, dat Aäron God der kinderen Israëls indachtig maakte, staande vóór Hem.
 
13 Gij zult ook gouden kasjes maken,
14 En twee ketentjes van louter goud; 16gelijkeindigend zult gij ze maken, 17gedraaid werk; en de gedraaide ketentjes zult gij aan de kasjes hechten.
16 Dat is, van gelijke grootte en lengte; alzo ook vers 22. verwijsteksten
17 Anders: gewrongen werk.
 
De borstlap
15 cGij zult ook 18een borstlap des gerichts maken, van het allerkunstelijkste werk; gelijk het werk des efods zult gij hem maken: van goud, hemelsblauw en purper en scharlaken, en van fijn getweernd linnen zult gij hem maken.
c Ex. 39:8. verwijsteksten
18 Aldus geheten omdat de hogepriester denzelven aandeed als er zwaarwichtige, doch twijfelachtige zaken voorvielen, waarin hij God om raad vraagde.
 
16 Vierkant zal hij zijn, en verdubbeld; een span zal zijn lengte zijn en een span zijn breedte.
17 En gij zult vervullende stenen daarin vullen, vier rijen stenen: 19een rij van een 20sardis, een topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij.
19 Dat is, de eerste, als Gen. 1:5; 2:11. verwijsteksten
20 In het overzetten van deze stenen zijn de allergeleerdste overzetters het niet eens, doch is hier gevolgd het gevoelen van de meeste en voornaamste, zo oude als nieuwe overzetters. In het Hebreeuws staan de namen aldus:
 1 odem, pitda, bareketh.
 2 nophech, sappir, jahalom.
 3 leschem, schebo, achlamah.
 4 tarschisch, schoham, jaspe.
 
18 En de tweede rij van een smaragd, een saffier en een diamant.
19 En de derde rij, een hyacint, agaat en amethist.
20 En de vierde rij van een turkoois en een sardonyx en een jaspis; zij zullen met goud ingevat zijn 21in hun vullingen.
21 Dat is, in de kasjes waarin zij gezet zullen worden. Vgl. Ex. 25 op vers 7. verwijsteksten
 
21 En deze stenen zullen zijn met de twaalf namen der zonen van Israël, met hun namen; zij zullen als zegelen gegraveerd worden, elk met zijn naam; voor de twaalf stammen zullen zij zijn.
22 Gij zult ook aan den borstlap gelijkeindigende ketentjes van gedraaid werk uit louter goud maken.
23 Gij zult ook aan den borstlap twee gouden ringen maken, en gij zult de twee ringen aan de twee einden van den borstlap zetten.
24 Dan zult gij de twee gedraaide gouden ketentjes in de twee ringen doen, aan de einden van den borstlap.
25 Maar de twee einden 22der twee gedraaide ketentjes zult gij aan die twee kasjes doen, en gij zult ze zetten aan de schouderbanden van den efod, recht op de voorste 23zijde van dien.
22 Hebr. der beide draaiingen of draaiselen.
23 Hebr. aangezicht.
 
26 Gij zult nog twee gouden ringen maken en zult ze aan de twee einden van den borstlap zetten, inwendig aan zijn 24rand, die aan de zijde van den efod zijn zal.
24 Hebr. lip.
 
27 Nog zult gij twee gouden ringen maken, die gij zetten zult aan de twee schouderbanden van den efod, beneden aan de voorste zijde, tegenover zijn 25voege, boven den kunstelijken riem van den efod.
25 Anders: samenvoeging.
 
28 En zij zullen den borstlap met zijn ringen aan de ringen van den efod opwaarts binden met een hemelsblauw snoer, dat hij op den kunstelijken riem van den efod zij; en de borstlap zal van den efod niet afgescheiden worden.
29 Alzo zal Aäron de namen der zonen van Israël dragen aan den borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk.
30 Gij zult ook in den borstlap des gerichts 26de Urim en de Thummim zetten, dat zij op het hart van Aäron zijn, als hij voor het aangezicht des HEEREN ingaan zal; alzo zal Aäron dat gericht der kinderen Israëls geduriglijk op zijn hart dragen, voor het aangezicht des HEEREN.
26 Deze woorden zou men kunnen overzetten met lichten en volmaaktheden. Het heeft Gode beliefd door dezelve Zijn klare en volmaakte antwoorden te geven aan den hogepriester. Doch wat zij geweest zijn, is onzeker; men leest nergens dat God Mozes heeft bevolen dezelve te maken, veel minder hoe of waarvan dezelve gemaakt zijn. Vgl. Lev. 8:8. verwijsteksten
 
De mantel van den efod
31 Gij zult ook dden 27mantel des efods geheel van hemelsblauw maken.
d Ex. 39:22. verwijsteksten
27 Te weten den mantel of rok dien men onder den efod dragen zal.
 
32 En deszelfs 28hoofdgat zal in het midden daarvan zijn; dit gat zal een boord rondom hebben van geweven werk; als het gat eens pantsiers zal het daaraan zijn, dat 29het niet gescheurd worde.
28 Dat is, het opene waardoor het hoofd van den priester zal gaan. Hebr. den mond zijns hoofds.
29 Te weten het gat. Anders: hij, te weten de efod.
 
33 En aan zijn zomen zult gij granaatappelen maken van hemelsblauw en van purper en van scharlaken, aan zijn zomen rondom, en gouden schelletjes rondom 30tussen dezelve.
30 Anders: in het midden van die.
 
34 Dat er een gouden schelletje, daarna een granaatappel zij, wederom een gouden schelletje en een granaatappel, aan de zomen des mantels rondom.
35 En Aäron zal denzelven aanhebben om te dienen; opdat 31zijn geluid gehoord worde, als hij in het heilige voor het aangezicht des HEEREN ingaat en als hij uitgaat, 32opdat hij niet sterve.
31 Versta den klank of het geluid zijner schellen.
32 Versta van God den Heere geslagen zijnde.
 
De gouden plaat
36 Verder zult gij eeen 33plaat maken van louter goud, en gij zult daarin graveren, 34gelijk men de zegelen graveert: 35DE HEILIGHEID DES HEEREN.
e Ex. 39:30. verwijsteksten
33 Hebr. een bloem, die schoon in het oog is.
34 Hebr. met gravering eens zegels.
35 Anders: heiligheid den Heere.
 
37 En gij zult dezelve aanhechten met een hemelsblauw snoer, alzo dat zij aan 36den hoed zij; aan de voorste zijde des hoeds zal zij zijn.
36 Zie vers 4. verwijsteksten
 
38 En zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn, 37opdat Aäron 38drage de ongerechtigheid der heilige dingen welke de kinderen Israëls zullen geheiligd hebben, in alle gaven hunner geheiligde dingen; en zij zal 39geduriglijk aan zijn voorhoofd zijn om henlieden voor het aangezicht des HEEREN aangenaam te maken.
37 Hier is Aäron een voorbeeld op Christus, Die door Zijn heiligheid de zonden Zijns volks heeft weggenomen, die zij dikwijls begaan, ook in hun allerheiligste werken, Joh. 1:29. 2 Kor. 5:19. 1 Joh. 2:1. verwijsteksten
38 Dat is, dragende wegneme.
39 Versta altijd als de hogepriester den hoed zou opzetten en dienst doen.
 
De andere heilige kleding
39 Gij zult ook feen rok vol oogjes maken, van fijn linnen; gij zult ook den hoed van fijn linnen maken, maar den gordel zult gij van geborduurd werk maken.
f vers 4. verwijsteksten
 
40 Voor de zonen van Aäron zult gij ook 40rokken maken en gij zult voor hen gordels maken; ook zult gij voor hen 41mutsen maken, tot heerlijkheid en sieraad.
40 Te weten van fijn linnen, gelijk des hogepriesters, Ex. 39:27. Versta dit ook van den gordel en van de hoeden of bonnetten, die aan die des hogepriesters niet zeer ongelijk waren. verwijsteksten
41 Of: verheven mutsjes, die aan het hoofd gebonden werden, Lev. 8:13. verwijsteksten
 
41 En gij zult dezelve uw broeder Aäron en 42ook zijn zonen aantrekken; en gij 43zult hen zalven en 44hun hand vullen en hen heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen.
42 Hebr. met hem.
43 Te weten met de heilige olie, zoals God die te maken bevolen heeft. Zie Ex. 29:7; 30:23. verwijsteksten
44 Zie Lev. 8:33. verwijsteksten
 
42 Maak hun ook linnen onderbroeken, om het vlees der schaamte te bedekken; zij zullen zijn van de lendenen tot de dijen.
43 45Aäron nu en zijn zonen zullen die aanhebben, als zij in de tent der samenkomst gaan of als zij tot het altaar treden zullen, om in het heilige te dienen; opdat zij geen 46ongerechtigheid dragen en sterven. Dit zal een eeuwige inzetting zijn, voor hem en zijn zaad na hem.
45 Hebr. En zij zullen op Aäron en op zijn zonen zijn.
46 Dat is, straf der ongerechtigheid; zie Lev. 5:1. verwijsteksten

Einde Exodus 28