Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Den naaste recht doen |
1 GIJ zult geen vals gerucht opnemen; en stel uw hand niet bij den goddeloze om een getuige tot geweld te zijn. |
2 Gij zult de menigte tot boze zaken niet volgen; en gij zult niet spreken in een twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht te buigen. |
3 aOok zult gij den geringe niet voortrekken in zijn twistige zaak. a Lev. 19:15. |
a Lev. 19:15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. |
4 bWanneer gij uws vijands os of zijn dwalenden ezel ontmoet, gij zult hem denzelven ganselijk wederbrengen. b Deut. 22:1, 2. Luk. 6:27. Filipp. 2:4. |
b Deut. 22:1 GIJ zult uws broeders os of kleinvee niet zien afgedreven en u van die verbergen; gij zult ze uw broeder ganselijk weder toesturen. Deut. 22:2 En indien uw broeder niet nabij u is of gij hem niet kent, zo zult gij ze binnen in uw huis vergaderen, dat zij bij u zijn, totdat uw broeder die zoeke en gij ze hem wedergeeft. Luk. 6:27 Maar Ik zeg ulieden die dit hoort: Hebt lief uw vijanden, doet wel dengenen die u haten. Filipp. 2:4 Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen dat der anderen is. |
5 cWanneer gij uws haters ezel onder zijn last ziet liggen, zult gij dan nalatig zijn om het uwe te verlaten voor hem? Gij zult het in alle manier met hem verlaten. c Deut. 22:4. |
c Deut. 22:4 Gij zult uws broeders ezel of zijn os niet zien vallende op den weg en u van die verbergen; gij zult ze met hem ganselijk oprichten. |
6 dGij zult het recht uws armen niet buigen in zijn twistige zaak. d Deut. 27:19. |
d Deut. 27:19 Vervloekt zij, die het recht van den vreemdeling, van den wees en van de weduwe buigt. En al het volk zal zeggen: Amen. |
7 Zijt verre van valse zaken; en den onschuldige en gerechtige zult gij niet doden; want Ik zal den goddeloze niet rechtvaardigen. |
8 eOok zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden en het verkeert de zaak der rechtvaardigen. e Deut. 16:19. 1 Sam. 8:3. Spr. 19:6. Pred. 7:7. |
e Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. 1 Sam. 8:3 Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen, maar zij neigden zich tot de gierigheid, en namen geschenken en bogen het recht. Spr. 19:6 Velen smeken het aangezicht des prinsen, en eenieder is een vriend dengene die giften geeft. Pred. 7:7 Voorwaar, de onderdrukking zou wel een wijze dol maken, en het geschenk verderft het hart. |
9 fGij zult ook den vreemdeling niet onderdrukken; want gijlieden kent het gemoed des vreemdelings, dewijl gij vreemdelingen geweest zijt in Egypteland. f Ex. 22:21. Lev. 19:33. Deut. 24:17. |
f Ex. 22:21 Gij zult ook den vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland. Lev. 19:33 En wanneer een vreemdeling bij u in uw land als vreemdeling verkeren zal, gij zult hem niet verdrukken. Deut. 24:17 Gij zult het recht van den vreemdeling en van den wees niet buigen; en gij zult het kleed der weduwe niet te pand nemen. |
10 Gij zult ook zes jaar uw land bezaaien, en zijn inkomst verzamelen; |
11 gMaar in het zevende zult gij het rusten en stilliggen laten, dat de armen uws volks mogen eten, en het overige daarvan de beesten des velds eten mogen; alzo zult gij ook doen met uw wijngaard en met uw olijfbomen. g Lev. 25:4, 5. |
g Lev. 25:4 Doch in het zevende jaar zal voor het land een sabbat der rust zijn, een sabbat den HEERE; uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet besnijden. Lev. 25:5 Wat vanzelf van uw oogst zal gewassen zijn, zult gij niet inoogsten, en de druiven uwer afzondering zult gij niet afsnijden; het zal een jaar der rust voor het land zijn. |
12 hZes dagen zult gij uw werken doen, maar op den zevenden dag zult gij rusten; opdat uw os en uw ezel ruste en dat de zoon uwer dienstmaagd en de vreemdeling adem scheppe. h Ex. 20:8; 31:13, 14, enz. |
h Ex. 20:8 Gedenk den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Ex. 31:13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Gij zult evenwel Mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden bij uw geslachten; opdat men wete dat Ik de HEERE ben, Die u heiligt. Ex. 31:14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is; wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want eenieder die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken. |
13 In alles wat Ik tot ulieden gezegd heb, zult gij op uw hoede zijn; en iden naam van andere goden zult gij niet gedenken; uit uw mond zal hij niet gehoord worden. i Num. 32:38. Joz. 23:7. Ps. 16:4. Hos. 2:16. Zach. 13:2. |
i Num. 32:38 En Nebo en Baäl-Meon, veranderd zijnde van naam, en Sibma; en zij noemden de namen der steden die zij bouwden met andere namen. Joz. 23:7 Dat gij niet ingaat tot deze volken: deze die overgebleven zijn bij ulieden; gedenkt ook niet aan den naam hunner goden, en doet er niet bij zweren, en dient ze niet, en buigt u voor die niet; Ps. 16:4 De smarten dergenen die een anderen god begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankoffers van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen. Hos. 2:16 En Ik zal de namen der Baäls van haar mond wegdoen; en zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden. Zach. 13:2 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik uitroeien zal uit het land de namen der afgoden, dat zij niet meer gedacht zullen worden; ja, ook de profeten en den onreinen geest zal Ik uit het land wegdoen. |
De drie grote feesten |
14 Drie reizen in het jaar zult gij Mij feest houden. |
15 kHet feest van de ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik u geboden heb) te bestemder tijd in de maand Abib, want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen; ldoch men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. k Ex. 12:14, 15; 13:3. l Ex. 34:20. Deut. 16:16. |
k Ex. 12:14 En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting. Ex. 12:15 Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van den eersten dag af tot op den zevenden dag, diezelve ziel die zal uitgeroeid worden uit Israël. Ex. 13:3 Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelven dag, in welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand vanhier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden. l Ex. 34:20 Doch den ezel die de baarmoeder opent, zult gij met een stuk kleinvee lossen; maar indien gij hem niet zult lossen, zo zult gij hem den nek breken. Al de eerstgeborenen uwer zonen zult gij lossen, en men zal voor Mijn aangezicht niet ledig verschijnen. Deut. 16:16 Driemaal in het jaar zal alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht des HEEREN uws Gods verschijnen in de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden en op het feest der weken en op het feest der loofhutten; maar het zal niet ledig voor het aangezicht des HEEREN verschijnen: |
16 En het feest des oogstes, der eerste vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid zult hebben. En het feest der inzameling op den uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben. |
17 Driemaal des jaars zullen al uw mannen voor het aangezicht des Heeren HEEREN verschijnen. |
18 Gij zult het bloed Mijns offers met geen gedesemde broden offeren; ook zal het vette Mijns feestes tot op den morgen niet vernachten. |
19 mDe eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij nzult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. m Ex. 34:26. n Ex. 34:26. |
m Ex. 34:26 De eerstelingen van de eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje in de melk zijner moeder niet koken. n Ex. 34:26 De eerstelingen van de eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje in de melk zijner moeder niet koken. |
Gods geleide op de reis |
20 oZie, Ik zend een Engel voor uw aangezicht, om u te behoeden op dezen weg, en om u te brengen tot de plaats die Ik bereid heb. o Ex. 33:2. |
o Ex. 33:2 En Ik zal een engel voor uw aangezicht zenden (en Ik zal uitdrijven de Kanaänieten, de Amorieten en de Hethieten en de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten), |
21 Hoed u voor Zijn aangezicht, en wees Zijn stem gehoorzaam, en verbitter Hem niet; want Hij zal ulieder overtredingen niet vergeven; want Mijn Naam is in het binnenste van Hem. |
22 Maar zo gij Zijn stem naarstiglijk gehoorzaamt en doet al wat Ik spreken zal, pzo zal Ik uwer vijanden vijand en uwer wederpartijders wederpartij zijn. p Gen. 12:3. |
p Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. |
23 Want Mijn Engel zal voor uw aangezicht gaan en Hij zal u inbrengen tot de Amorieten en Hethieten en Ferezieten en Kanaänieten, Hevieten en Jebusieten; en Ik zal hen verdelgen. |
24 Gij zult u voor hun goden niet buigen, noch hen dienen, ook zult gij naar qhun werken niet doen; maar gij zult ze geheel afbreken en hun opgerichte beelden gans vermorzelen. q Lev. 18:3. |
q Lev. 18:3 Gij zult niet doen naar de werken des Egyptischen lands, waarin gij gewoond hebt; noch naar de werken van het land Kanaän, waarheen Ik u breng, zult gij doen en zult in hun inzettingen niet wandelen. |
25 En gij zult den HEERE uw God dienen, rzo zal Hij uw brood en uw water zegenen; en Ik zal de krankheden uit het midden van u weren. r Ex. 15:26. Deut. 7:15. |
r Ex. 15:26 En zeide: Is het dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, en doen wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden en houdt al Zijn inzettingen, zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester. Deut. 7:15 En de HEERE zal alle krankheid van u afweren, en Hij zal u geen van de kwade ziekten der Egyptenaars, die gij kent, opleggen, maar zal ze leggen op allen die u haten. |
26 sEr zal geen misdrachtige noch onvruchtbare in uw land zijn; Ik zal het getal uwer dagen vervullen. s Deut. 7:14. |
s Deut. 7:14 Gezegend zult gij zijn boven alle volken; er zal onder u noch man noch vrouw onvruchtbaar zijn, ook niet onder uw beesten. |
27 tIk zal Mijn schrik voor uw aangezicht zenden, en al het volk tot dewelke gij komt, versaagd maken; en Ik zal maken dat al uw vijanden u den nek toekeren. t Ex. 14:24. Joz. 10:10. |
t Ex. 14:24 En het geschiedde in dezelve morgenwake, dat de HEERE in de kolom des vuurs en der wolk zag op het leger der Egyptenaars; en Hij verschrikte het leger der Egyptenaars. Joz. 10:10 En de HEERE verschrikte hen voor het aangezicht van Israël; en hij sloeg hen met een groten slag te Gíbeon, en vervolgde hen op den weg waar men naar Beth-Hóron opgaat, en sloeg hen tot Azéka en tot Makkéda toe. |
28 vIk zal ook horzels voor uw aangezicht zenden; die zullen van voor uw aangezicht uitstoten de Hevieten, de Kanaänieten en de Hethieten. v Deut. 7:20. Joz. 24:12. |
v Deut. 7:20 Daartoe zal de HEERE uw God ook horzels onder hen zenden, totdat zij omkomen die overgebleven en voor uw aangezicht verborgen zijn. Joz. 24:12 En Ik zond horzels voor u heen; die dreven hen weg van ulieder aangezicht, gelijk
de beide koningen der Amorieten, niet door uw zwaard, noch door uw boog. |
29 Ik zal hen in één jaar van uw aangezicht niet uitstoten, opdat het land niet woest worde en het wild gedierte boven u niet vermenigvuldigd worde. |
30 Ik zal hen allengskens van uw aangezicht uitstoten, totdat gij gewassen zijt en het land erft. |
31 xEn Ik zal uw landpalen zetten van de zee Suf tot aan de zee der Filistijnen, en van de woestijn tot aan de rivier; want Ik zal de inwoners van dat land in ulieder hand geven, dat gij hen voor uw aangezicht uitstoot. x Num. 34:3, 4. |
x Num. 34:3 De zuiderhoek nu zal u zijn van de woestijn Zin aan de zijden van Edom; en de zuiderlandpale zal u zijn van het einde der Zoutzee tegen het oosten. Num. 34:4 En deze landpale zal u omgaan van het zuiden naar den opgang van Akrábbim en doorgaan naar Zin, en haar uitgangen zullen zijn van het zuiden naar Kades-Barnéa, en zij zal uitgaan naar Hazar-Addar en doorgaan naar Azmon. |
32 yGij zult met hen noch met hun goden een verbond maken. y Ex. 34:12, 15. Deut. 7:2. |
y Ex. 34:12 Wacht u, dat gij toch geen verbond maakt met den inwoner des lands waarin gij komen zult; dat hij misschien niet tot een strik worde in het midden van u. Ex. 34:15 Opdat gij misschien geen verbond maakt met den inwoner van hetzelve land; en zij hun goden niet nahoereren, noch hun goden offeranden doen, en hij u nodigende, gij van hun offerande eet, Deut. 7:2 En de HEERE uw God hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, dat gij hen slaat, zo zult gij hen ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn. |
33 zZij zullen in uw land niet wonen, opdat zij u tegen Mij niet doen zondigen; indien gij hun goden dient, het zal u voorzeker tot een valstrik zijn. z Joz. 23:13. Richt. 2:3. |
z Joz. 23:13 Weet voorzeker, dat de HEERE uw God niet voortvaren zal deze volken van voor uw aangezicht te verdrijven; maar zij zullen ulieden zijn tot een strik en tot een net en tot een gesel aan uw zijden en tot doornen in uw ogen, totdat gij omkomt van dit goede land, hetwelk u de HEERE uw God gegeven heeft. Richt. 2:3 Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen voor uw aangezicht niet uitdrijven, maar zij zullen u aan de zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik zijn. |