Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Bescherming van het eigendom |
1 WANNEER aiemand een os of kleinvee steelt en slacht het of verkoopt het, die zal vijf runderen voor een os wedergeven en vier schapen voor een stuk kleinvee. a 2 Sam. 12:6. |
a 2 Sam. 12:6 En dat ooilam zal hij viervoudig wedergeven, daarom dat hij deze zaak gedaan en omdat hij niet verschoond heeft. |
2 Indien een dief gevonden wordt in het doorgraven, en hij wordt geslagen dat hij sterft, het zal hem geen bloedschuld zijn. |
3 Indien de zon over hem opgegaan is, zo zal het hem een bloedschuld zijn; hij zal het volkomen wedergeven; heeft hij niet, zo zal hij verkocht worden voor zijn dieverij. |
4 Indien de diefstal levend in zijn hand voorzeker gevonden wordt, hetzij os of ezel of kleinvee, hij zal het dubbel wedergeven. |
5 Wanneer iemand een veld of wijngaard laat afweiden en hij zijn beest daarin drijft, dat het in eens anders veld weidt, die zal het van het beste zijns velds en van het beste zijns wijngaards wedergeven. |
6 Wanneer een vuur uitgaat en vat de doornen, zodat de korenhoop verteerd wordt, of het staande koren, of het veld; hij die den brand heeft aangestoken, zal het volkomen wedergeven. |
7 Wanneer iemand zijn naaste geld of vaten te bewaren geeft en het wordt uit diens mans huis gestolen; indien de dief gevonden wordt, hij zal het dubbel wedergeven. |
8 Indien de dief niet gevonden wordt, zo zal de heer des huizes tot de goden gebracht worden, of hij niet zijn hand aan zijns naasten have gelegd heeft. |
9 Over alle zaak van onrecht, over een os, over een ezel, over kleinvee, over kleding, over al het verlorene, hetwelk iemand zegt dat het zijne is, beider zaak zal voor de goden komen; wien de goden verwijzen, die zal het zijn naaste dubbel wedergeven. |
10 Wanneer iemand aan zijn naaste een ezel of os of kleinvee of enig beest te bewaren geeft, en het sterft, of het wordt verzeerd of weggedreven, dat het niemand ziet, |
11 Zo zal des HEEREN eed tussen hen beiden zijn, of hij niet zijn hand aan zijns naasten have geslagen heeft; en derzelver heer zal dien aannemen; en hij zal het niet wedergeven. |
12 Maar indien het van hem zekerlijk gestolen is, hij zal het zijn heer wedergeven. |
13 Is het gewisselijk verscheurd, dat hij het brenge tot getuige; zo zal hij het verscheurde niet wedergeven. |
14 En wanneer iemand van zijn naaste wat begeert en het wordt beschadigd of het sterft, zijn heer daar niet bij zijnde, zal hij het volkomen wedergeven. |
15 Indien zijn heer daarbij geweest is, hij zal het niet wedergeven; indien het gehuurd is, zo is het voor zijn huur gekomen. |
16 Wanneer nu iemand een maagd verlokt die niet ondertrouwd is, en hij ligt bij haar, die zal haar zonder uitstel een bruidsschat geven, dat zij hem ter vrouw zij. |
17 Indien haar vader ganselijk weigert haar aan hem te geven, zo zal hij geld geven naar den bruidsschat der maagden. |
18 bDe toveres zult gij niet laten leven. b Deut. 18:10, 11. |
b Deut. 18:10 Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, Deut. 18:11 Of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die den doden vraagt. |
19 cAl wie bij een beest ligt, die zal zekerlijk gedood worden. c Lev. 18:23; 20:15. |
c Lev. 18:23 Insgelijks zult gij bij geen beest liggen, om daarmede onrein te worden; een vrouw ook zal niet staan voor een beest, om daarmede te doen te hebben: het is een gruwelijke vermenging. Lev. 20:15 Daartoe als een man bij enig vee zal gelegen hebben, hij zal zekerlijk gedood worden; ook zult gijlieden het beest doden. |
20 dWie den goden offert, behalve den HEERE alleen, die zal verbannen worden. d Deut. 17:2, 3, 4, 5. |
d Deut. 17:2 Wanneer in het midden van u, in een uwer poorten die de HEERE uw God u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, die doen zal wat kwaad is in de ogen des HEEREN uws Gods, overtredende Zijn verbond; Deut. 17:3 Dat hij heengaat en dient andere goden en buigt zich voor die, of voor de zon of voor de maan of voor het ganse heir des hemels, hetwelk ik niet geboden heb; Deut. 17:4 En het wordt u aangezegd en gij hoort het, zo zult gij het wel onderzoeken; en zie, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in Israël gedaan; Deut. 17:5 Zo zult gij dien man of die vrouw die ditzelve boze stuk gedaan hebben, tot uw poorten uitbrengen, dien man, zeg ik, of die vrouw; en gij zult hen met stenen stenigen, dat zij sterven. |
Bescherming van de hulpelozen |
21 eGij zult ook den vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland. e Lev. 19:34. |
e Lev. 19:34 De vreemdeling die als vreemdeling bij u verkeert, zal onder u zijn als een inboorling van ulieden; gij zult hem liefhebben als uzelven; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland; Ik ben de HEERE uw God. |
22 fGij zult geen weduwe noch wees beledigen. f Zach. 7:10. |
f Zach. 7:10 En verdrukt de weduwe noch den wees, den vreemdeling noch den ellendige; en denkt niet in uw hart de een des anderen kwaad. |
23 Indien gij hen enigszins beledigt, en indien zij enigszins tot Mij roepen, Ik zal hun geroep zekerlijk verhoren; |
24 En Mijn toorn zal ontsteken en Ik zal ulieden met het zwaard doden; en uw vrouwen zullen weduwen en uw kinderen wezen worden. |
25 gIndien gij Mijn volk dat bij u arm is, geld leent, zo zult gij tegen hetzelve niet zijn als een woekeraar; gij zult op hetzelve geen woeker leggen. g Lev. 25:36, 37. Deut. 23:19, 20. Ps. 15:5. Spr. 28:8. Ez. 18:8. |
g Lev. 25:36 Gij zult geen woeker noch overwinst van hem nemen, maar gij zult vrezen voor uw God, opdat uw broeder bij u leve. Lev. 25:37 Uw geld zult gij hem niet op woeker geven, en gij zult uw spijze niet op overwinst geven. Deut. 23:19 Gij zult aan uw broeder niet woekeren met woeker van geld, met woeker van spijze, met woeker van enig ding waarmede men woekert. Deut. 23:20 Aan den vreemde zult gij woekeren, maar aan uw broeder zult gij niet woekeren; opdat u de HEERE uw God zegene in alles waaraan gij uw hand slaat, in het land waar gij naartoe gaat om dat te erven. Ps. 15:5 Die zijn geld niet geeft op woeker en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid. Spr. 28:8 Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene die zich des armen ontfermt. Ez. 18:8 Niet geeft op woeker, noch overwinst neemt, zijn hand van onrecht afkeert, waarachtig recht tussen den een en den ander oefent; |
26 hIndien gij enigszins uws naasten kleed te pand neemt, zo zult gij het hem wedergeven, eer de zon ondergaat; h Deut. 24:12, 13. |
h Deut. 24:12 Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen. Deut. 24:13 Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed nederligge en u zegene; en het zal u gerechtigheid zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. |
27 Want dat alleen is zijn deksel, het is zijn kleed over zijn huid; waarin zou hij liggen? Het zal dan geschieden wanneer hij tot Mij roept, dat Ik het zal horen; want Ik ben genadig. |
Eerbied voor Gods instellingen |
28 De goden zult gij niet vloeken, en den ioverste in uw volk zult gij niet lasteren. i Hand. 23:3, 4, 5. |
i Hand. 23:3 Toen zeide Paulus tot hem: God zal u slaan, gij gewitte wand. Zit gij ook om mij te oordelen naar de wet, en beveelt gij tegen de wet, dat men mij zal slaan? Hand. 23:4 En die daarbij stonden, zeiden: Scheldt gij den hogepriester Gods? Hand. 23:5 En Paulus zeide: Ik wist niet, broeders, dat het de hogepriester was; want er is geschreven: Den overste uws volks zult gij niet vloeken. |
29 Uw volheid en uw tranen zult gij niet uitstellen; kden eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven. k Ex. 13:2, 12. |
k Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Ex. 13:12 Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan alles wat de baarmoeder opent; ook alles wat de baarmoeder opent van de vrucht der beesten die gij hebben zult; de mannetjes zullen des HEEREN zijn. |
30 lDesgelijks zult gij doen met uw ossen en met uw schapen; zeven dagen zullen zij bij hun moeder zijn, ten achtsten dage zult gij ze Mij geven. l Ex. 23:19. Lev. 22:27. Ez. 44:30. |
l Ex. 23:19 De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. Lev. 22:27 Wanneer een os of lam of geit zal geboren zijn, zo zal die zeven dagen onder zijn moeder zijn; daarna, van den achtsten dag en daarover, zal hij aangenaam zijn tot offerande des vuuroffers den HEERE. Ez. 44:30 En de eerstelingen van alle eerste vruchten van alles, en alle hefoffer van alles, van al uw hefoffers, zullen der priesters zijn; ook zult gij de eerstelingen van uw deeg den priester geven, om den zegen op uw huis te doen rusten. |
31 Gij nu zult Mij heilige lieden zijn; mdaarom zult gij geen vlees eten dat op het veld gescheurd is, gij zult het den hond voorwerpen. m Lev. 22:8. Ez. 44:31. |
m Lev. 22:8 Het dode aas en het verscheurde zal hij niet eten, om daarmede onrein te worden; Ik ben de HEERE. Ez. 44:31 Geen aas, noch wat verscheurd is, van het gevogelte of van het vee, zullen de priesters eten. |