Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Van diefstal, vs. 1, enz. Van schade die iemands beest in het land van een ander doet, 5. Van schade die door het vuur komt, 6. Van schade aan goederen die men heeft ontvangen om te bewaren, 7. Van schade aan enig geleend ding, 14. Van een maagd die tot hoerdom verleid wordt, 16. Van toverij, 18. Van de onkuisheid met beesten, 19. Van afgoderij, 20. Dat men de vreemdelingen, weduwen en wezen niet beschadigen zal, 21. Van woeker, 25. Van verpanding der klederen, 26. Van het eren der overheid, 28. Van de eerstelingen, 29. Van het eten der verscheurde dieren, 31. |
Bescherming van het eigendom |
1 WANNEER aiemand een os of kleinvee steelt en slacht het of verkoopt het, die zal vijf runderen voor een os wedergeven en vier schapen voor een stuk kleinvee. |
| a 2 Sam. 12:6. |
| 2 Sam. 12:6 En dat ooilam zal hij viervoudig wedergeven, daarom dat hij deze zaak gedaan en omdat hij niet verschoond heeft. |
|
2 Indien een dief gevonden wordt 1in het doorgraven, en hij wordt geslagen dat hij sterft, 2het zal hem geen bloedschuld zijn. |
| 1 Als Matth. 24:43. Hebr. in doorgraving, of met een doorgravend instrument. |
| Matth. 24:43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. |
| 2 Hebr. het zal hem geen bloeden zijn, dat is, hem (te weten den doodslager van den dief) zal geen bloed toegerekend worden; hij zal daarom als een doodslager niet gestraft worden. Aldus wordt het woord bloeden genomen Num. 35:27 en elders. |
| Num. 35:27 En de bloedwreker hem zal vinden buiten de palen zijner vrijstad, zo de bloedwreker den doodslager zal doden, het zal hem geen bloedschuld zijn. |
|
3 3Indien de zon 4over hem opgegaan is, zo zal het 5hem een bloedschuld zijn; hij zal het 6volkomen wedergeven; heeft hij niet, zo zal hij verkocht worden voor zijn dieverij. |
| 3 Dat is, indien het klaar dag is als de dief inbreekt; wie hem dan doodslaat, diens bloed zal daarom vergoten worden. |
| 4 Te weten over den dief, toen hij geslagen werd. |
| 5 Te weten den doodslager. |
| 6 Hebr. wedergevende wedergeven. Hij, te weten de dief van welken vers 1 gesproken is, welke zaak hier vervolgd wordt. |
| vers 1 WANNEER iemand een os of kleinvee steelt en slacht het of verkoopt het, die zal vijf runderen voor een os wedergeven en vier schapen voor een stuk kleinvee. |
|
4 Indien de diefstal levend 7in zijn hand 8voorzeker gevonden wordt, 9hetzij os of ezel of kleinvee, hij zal het dubbel wedergeven. |
| 7 Dat is, bij hem, hetzij in zijn huis of stal, eer dat hij het gestolene geslacht of verkocht heeft. |
| 8 Hebr. gevonden wordende gevonden wordt. |
| 9 Hebr. van den os tot den ezel. |
|
5 Wanneer iemand een veld of 10wijngaard laat afweiden en hij zijn beest daarin drijft, dat het in eens anders veld weidt, die zal het van het beste zijns velds en van het beste zijns wijngaards wedergeven. |
| 10 Versta hierbij: of iets dergelijks, als hof, of tuin, jonge boompjes, of hagen, enz. |
|
6 Wanneer een vuur uitgaat 11en vat 12de doornen, zodat de korenhoop verteerd wordt, of het staande koren, of het veld; hij die den brand heeft aangestoken, zal het volkomen wedergeven. |
| 11 Hebr. en het vindt de doornen. |
| 12 Versta hierbij óf het stro, óf hooi, óf iets dergelijks, dat lichtelijk in brand komt. |
|
7 Wanneer iemand zijn naaste geld 13of vaten te bewaren geeft en het wordt uit diens mans huis gestolen; indien de dief gevonden wordt, hij zal het dubbel wedergeven. |
| 13 Dat is, huisraad. |
|
8 Indien de dief niet gevonden wordt, zo zal de heer des huizes tot de 14goden gebracht worden, 15of hij niet zijn hand aan zijns naasten have gelegd heeft. |
| 14 Dat is, overheden, als Ex. 21:6. |
| Ex. 21:6 Zo zal hem zijn heer tot de goden brengen, daarna zal hij hem aan de deur of aan den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn oor doorboren, en hij zal hem eeuwiglijk dienen. |
| 15 Versta hierbij: om te onderzoeken. |
|
9 Over alle zaak van onrecht, over een os, over een ezel, over kleinvee, over kleding, over al het verlorene, 16hetwelk iemand zegt dat het zijne is, 17beider zaak zal voor de goden komen; wien de goden verwijzen, die zal het zijn naaste dubbel wedergeven. |
| 16 Anders: die zegt dat het dat is of dat hij het is. |
| 17 Te weten van den klager en van den beklaagde. |
|
10 Wanneer iemand aan zijn naaste een ezel of os of kleinvee of enig beest te 18bewaren geeft, en het sterft, of het wordt verzeerd of weggedreven, dat het 19niemand ziet, |
| 18 Te weten voor geld. |
| 19 Te weten, die daarvan getuigen kon. |
|
11 Zo zal 20des HEEREN eed tussen hen beiden zijn, of hij niet zijn hand aan zijns naasten have geslagen heeft; en derzelver heer 21zal dien aannemen; en 22hij zal het niet wedergeven. |
| 20 Dat is, de eed waarmede de Heere tot Getuige wordt aangeroepen. |
| 21 Dat is, met den eed tevreden zijn en zich laten vergenoegen. |
| 22 Te weten de bewaarder. |
|
12 Maar indien het van hem 23zekerlijk gestolen is, hij zal het zijn heer wedergeven. |
| 23 Hebr. stelende gestolen is. |
|
13 Is het gewisselijk verscheurd, dat hij 24het brenge tot getuige; zo zal hij het verscheurde niet wedergeven. |
| 24 Dat is, iets of wat van het verscheurde, als Amos 3:12. |
| Amos 3:12 Alzo zegt de HEERE: Gelijk als een herder twee schenkels of een stukje van een oor uit des leeuwen muil redt, alzo zullen de kinderen Israëls gered worden, die daar zitten te Samaría, in den hoek van het bed en op de sponde van de koets. |
|
14 En wanneer iemand van zijn naaste wat 25begeert en het wordt beschadigd of het sterft, zijn heer daar niet bij zijnde, 26zal hij het volkomen wedergeven. |
| 25 Versta hierbij: en hij leent het hem. |
| 26 Hebr. zal het wedergevende wedergeven, dat is, betalen. |
|
15 Indien zijn heer daarbij geweest is, hij zal het niet wedergeven; 27indien het gehuurd is, zo is het voor zijn huur gekomen. |
| 27 De zin is: Hij die het gehuurd heeft, zal vrij zijn, met de bedongen huur te betalen. |
|
16 Wanneer nu iemand een maagd verlokt 28die niet ondertrouwd is, en hij ligt bij haar, die zal haar zonder uitstel een bruidsschat geven, dat zij hem ter vrouw zij. |
| 28 Een ondertrouwde maagd te beslapen, was de dood, Deut. 22:23. |
| Deut. 22:23 Wanneer er een jongedochter zal zijn, die een maagd is, ondertrouwd aan een man, en een man haar in de stad zal gevonden en bij haar gelegen hebben; |
|
17 Indien haar vader 29ganselijk weigert haar aan hem te geven, zo zal hij geld 30geven 31naar den bruidsschat der maagden. |
| 29 Hebr. weigerende weigert. |
| 30 Hebr. wegen; eertijds woog men elkander het geld toe. |
| 31 Dit was vijftig sikkel zilver, Deut. 22:29; dat zijn omtrent twaalf rijksdaalders en een halven. |
| Deut. 22:29 Zo zal de man die bij haar gelegen heeft, den vader van de jongedochter vijftig zilverlingen geven, en zij zal hem ter vrouw zijn, omdat hij haar vernederd heeft; hij zal haar niet mogen laten gaan al zijn dagen. |
|
18 bDe 32toveres zult gij niet laten leven. |
| b Deut. 18:10, 11. |
| Deut. 18:10 Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, Deut. 18:11 Of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die den doden vraagt. |
| 32 Versta dit ook gesproken te zijn van de tovenaars, Deut. 18:10. |
| Deut. 18:10 Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, |
|
19 cAl wie bij een beest ligt, 33die zal zekerlijk gedood worden. |
| c Lev. 18:23; 20:15. |
| Lev. 18:23 Insgelijks zult gij bij geen beest liggen, om daarmede onrein te worden; een vrouw ook zal niet staan voor een beest, om daarmede te doen te hebben: het is een gruwelijke vermenging. Lev. 20:15 Daartoe als een man bij enig vee zal gelegen hebben, hij zal zekerlijk gedood worden; ook zult gijlieden het beest doden. |
| 33 Lev. 20:15 beveelt God, dat het beest ook zal gedood worden. |
| Lev. 20:15 Daartoe als een man bij enig vee zal gelegen hebben, hij zal zekerlijk gedood worden; ook zult gijlieden het beest doden. |
|
20 dWie den goden 34offert, behalve den HEERE alleen, 35die zal verbannen worden. |
| d Deut. 17:2, 3, 4, 5. |
| Deut. 17:2 Wanneer in het midden van u, in een uwer poorten die de HEERE uw God u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, die doen zal wat kwaad is in de ogen des HEEREN uws Gods, overtredende Zijn verbond; Deut. 17:3 Dat hij heengaat en dient andere goden en buigt zich voor die, of voor de zon of voor de maan of voor het ganse heir des hemels, hetwelk ik niet geboden heb; Deut. 17:4 En het wordt u aangezegd en gij hoort het, zo zult gij het wel onderzoeken; en zie, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in Israël gedaan; Deut. 17:5 Zo zult gij dien man of die vrouw die ditzelve boze stuk gedaan hebben, tot uw poorten uitbrengen, dien man, zeg ik, of die vrouw; en gij zult hen met stenen stenigen, dat zij sterven. |
| 34 Onder den naam van offerande doen moet men ook verstaan allerlei dienst en eerbied, Deut. 17:3. |
| Deut. 17:3 Dat hij heengaat en dient andere goden en buigt zich voor die, of voor de zon of voor de maan of voor het ganse heir des hemels, hetwelk ik niet geboden heb; |
| 35 Dat is, hij zal gehouden worden voor vervloekt, en hij zal uitgeroeid worden. |
Bescherming van de hulpelozen |
21 eGij zult ook den vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland. |
| e Lev. 19:34. |
| Lev. 19:34 De vreemdeling die als vreemdeling bij u verkeert, zal onder u zijn als een inboorling van ulieden; gij zult hem liefhebben als uzelven; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland; Ik ben de HEERE uw God. |
|
22 fGij zult geen weduwe noch wees beledigen. |
| f Zach. 7:10. |
| Zach. 7:10 En verdrukt de weduwe noch den wees, den vreemdeling noch den ellendige; en denkt niet in uw hart de een des anderen kwaad. |
|
23 Indien gij hen 36enigszins beledigt, en indien zij 37enigszins tot Mij roepen, Ik zal hun geroep 38zekerlijk verhoren; |
| 36 Hebr. beledigende beledigt. |
| 37 Of: ernstiglijk. Hebr. roepende roepen. |
| 38 Hebr. verhorende verhoren. |
|
24 En Mijn toorn zal ontsteken en Ik zal ulieden met het zwaard doden; en uw vrouwen zullen weduwen en uw kinderen wezen worden. |
25 gIndien gij Mijn volk dat bij u arm is, geld leent, zo zult gij tegen hetzelve niet zijn als een woekeraar; gij zult op hetzelve geen 39woeker leggen. |
| g Lev. 25:36, 37. Deut. 23:19, 20. Ps. 15:5. Spr. 28:8. Ez. 18:8. |
| Lev. 25:36 Gij zult geen woeker noch overwinst van hem nemen, maar gij zult vrezen voor uw God, opdat uw broeder bij u leve. Lev. 25:37 Uw geld zult gij hem niet op woeker geven, en gij zult uw spijze niet op overwinst geven. Deut. 23:19 Gij zult aan uw broeder niet woekeren met woeker van geld, met woeker van spijze, met woeker van enig ding waarmede men woekert. Deut. 23:20 Aan den vreemde zult gij woekeren, maar aan uw broeder zult gij niet woekeren; opdat u de HEERE uw God zegene in alles waaraan gij uw hand slaat, in het land waar gij naartoe gaat om dat te erven. Ps. 15:5 Die zijn geld niet geeft op woeker en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid. Spr. 28:8 Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene die zich des armen ontfermt. Ez. 18:8 Niet geeft op woeker, noch overwinst neemt, zijn hand van onrecht afkeert, waarachtig recht tussen den een en den ander oefent; |
| 39 Het Hebreeuwse woord neschech heeft zijn naam van bijten, omdat de woeker de arme lieden bijt en verteert. |
|
26 hIndien gij 40enigszins 41uws naasten 42kleed te pand neemt, zo zult gij het hem wedergeven, 43eer de zon 44ondergaat; |
| h Deut. 24:12, 13. |
| Deut. 24:12 Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen. Deut. 24:13 Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed nederligge en u zegene; en het zal u gerechtigheid zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. |
| 40 Hebr. te pand nemende, te pand neemt. |
| 41 Versta hierbij: indien hij een arm man is, die maar één kleed heeft, als blijkt uit vers 27. Deut. 24:12, 13. |
| vers 27 Want dat alleen is zijn deksel, het is zijn kleed over zijn huid; waarin zou hij liggen? Het zal dan geschieden wanneer hij tot Mij roept, dat Ik het zal horen; want Ik ben genadig. Deut. 24:12 Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen. Deut. 24:13 Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed nederligge en u zegene; en het zal u gerechtigheid zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. |
| 42 Versta hieronder ook deksel. |
| 43 Of: tegen, terwijl de zon ondergaat. |
| 44 Hebr. ingaat, te weten in haar slaapkamer, gelijk David spreekt Ps. 19:6. |
| Ps. 19:6 En die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij is vrolijk als een held om het pad te lopen. |
|
27 Want dat alleen is zijn deksel, het is zijn kleed over zijn huid; waarin zou hij liggen? Het zal dan geschieden wanneer hij tot Mij roept, dat Ik het zal horen; want Ik ben genadig. |
Eerbied voor Gods instellingen |
28 45De goden zult gij niet vloeken, en den ioverste in uw volk zult gij niet lasteren. |
| 45 Zie Ex. 21:6, en versta hierdoor de oversten, zowel de voorstanders der kerk, als der politieke regering van dien tijd; als blijkt uit de woorden van Paulus, Hand. 23:5. |
| Ex. 21:6 Zo zal hem zijn heer tot de goden brengen, daarna zal hij hem aan de deur of aan den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn oor doorboren, en hij zal hem eeuwiglijk dienen. Hand. 23:5 En Paulus zeide: Ik wist niet, broeders, dat het de hogepriester was; want er is geschreven: Den overste uws volks zult gij niet vloeken. |
| i Hand. 23:3, 4, 5. |
| Hand. 23:3 Toen zeide Paulus tot hem: God zal u slaan, gij gewitte wand. Zit gij ook om mij te oordelen naar de wet, en beveelt gij tegen de wet, dat men mij zal slaan? Hand. 23:4 En die daarbij stonden, zeiden: Scheldt gij den hogepriester Gods? Hand. 23:5 En Paulus zeide: Ik wist niet, broeders, dat het de hogepriester was; want er is geschreven: Den overste uws volks zult gij niet vloeken. |
|
29 46Uw volheid en 47uw tranen zult gij 48niet uitstellen; kden eerstgeborene uwer zonen 49zult gij Mij geven. |
| 46 Dat is, de volrijpe vruchten, of de vruchten die vol en rijp zijn, als Num. 18:27. |
| Num. 18:27 En het zal u gerekend worden tot uw hefoffer, als koren van den dorsvloer en als de volheid van de perskuip. |
| 47 Aldus worden de wijn en olie genoemd, omdat zij als tranen vlieten wanneer zij uitgeperst worden. |
| 48 Versta hierbij: maar gij zult ze Mij te rechter tijd betalen. |
| k Ex. 13:2, 12. |
| Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Ex. 13:12 Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan alles wat de baarmoeder opent; ook alles wat de baarmoeder opent van de vrucht der beesten die gij hebben zult; de mannetjes zullen des HEEREN zijn. |
| 49 Of loskopen met vijf sikkelen zilver, die men den priesters des Heeren gaf, Num. 18:16. |
| Num. 18:16 Die nu onder dezelve gelost zullen worden, zult gij van een maand oud lossen, naar uw schatting, voor het geld van vijf sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; die is twintig gera. |
|
30 lDesgelijks zult gij doen met uw ossen en met uw schapen; zeven dagen zullen zij bij hun moeder zijn, ten achtsten dage zult gij ze Mij geven. |
| l Ex. 23:19. Lev. 22:27. Ez. 44:30. |
| Ex. 23:19 De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. Lev. 22:27 Wanneer een os of lam of geit zal geboren zijn, zo zal die zeven dagen onder zijn moeder zijn; daarna, van den achtsten dag en daarover, zal hij aangenaam zijn tot offerande des vuuroffers den HEERE. Ez. 44:30 En de eerstelingen van alle eerste vruchten van alles, en alle hefoffer van alles, van al uw hefoffers, zullen der priesters zijn; ook zult gij de eerstelingen van uw deeg den priester geven, om den zegen op uw huis te doen rusten. |
|
31 Gij nu zult Mij 50heilige lieden zijn; mdaarom zult gij geen vlees eten 51dat op het veld gescheurd is, gij zult het den hond voorwerpen. |
| 50 Hebr. mannen der heiligheid, dat is, leidende een heiliger en godzaliger leven dan de heidenen. |
| m Lev. 22:8. Ez. 44:31. |
| Lev. 22:8 Het dode aas en het verscheurde zal hij niet eten, om daarmede onrein te worden; Ik ben de HEERE. Ez. 44:31 Geen aas, noch wat verscheurd is, van het gevogelte of van het vee, zullen de priesters eten. |
| 51 Lev. 17:15 worden hierbij gevoegd de beesten die vanzelf sterven. |
| Lev. 17:15 En alle ziel onder de inboorlingen of onder de vreemdelingen, die een dood aas of het verscheurde zal gegeten hebben, die zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal hij rein zijn. |