Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten aangaande de lijfeigen knechten, vs. 1, enz. Knechten wien het oor is doorboord, 5. Rechten voor lijfeigen vrouwspersonen, 7. Van doodslagers, 12. Van mensendieven, 16. Van degenen die hun ouders vloeken, 17. Van degenen die slaan, 18. Van degenen die een zwangere vrouw kwetsen, 22. Van een huisheer die zijn knecht of maagd een oog of tand uitstoot, 26. Van een stotigen os, 28. Van degenen die door het graven van een put den os van hun naaste beschadigen, 33. |
Bescherming van de lijfeigenen |
1 DIT nu zijn 1de rechten die gij 2hun zult voorstellen. | | 1 Te weten burgerlijke rechten, naar dewelke de rechters het volk Gods moesten richten. |
2 Te weten het volk van Israël, maar inzonderheid den magistraten. |
2 Als gij 3aeen Hebreeuwsen 4knecht kopen zult, die zal zes jaren dienen; maar in het zevende zal hij voor vrij uitgaan, om niet. | | 3 Niemand mocht in Israël een Hebreeuwsen knecht kopen, tenware dat iemand zichzelven of zijn kinderen van armoede verkocht, Lev. 25:39. Deut. 15:12, of dat de overheid hem deed verkopen, vanwege begane dieverij die hij niet wedergeven of vergelden kon, Ex. 22:3. Lev. 25:39 Desgelijks wanneer uw broeder bij u zal verarmd zijn en zich aan u verkocht zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst van een slaaf; Deut. 15:12 Wanneer uw broeder, een Hebreeër, of een Hebreeërin, aan u verkocht zal zijn, zo zal hij u zes jaren dienen; maar in het zevende jaar zult gij hem vrij van u laten gaan. Ex. 22:3 Indien de zon over hem opgegaan is, zo zal het hem een bloedschuld zijn; hij zal het volkomen wedergeven; heeft hij niet, zo zal hij verkocht worden voor zijn dieverij. |
a Deut. 15:12. Jer. 34:14. Deut. 15:12 Wanneer uw broeder, een Hebreeër, of een Hebreeërin, aan u verkocht zal zijn, zo zal hij u zes jaren dienen; maar in het zevende jaar zult gij hem vrij van u laten gaan. Jer. 34:14 Ten einde van zeven jaren zult gij laten gaan een iegelijk zijn broeder, een Hebreeër, die u zal verkocht zijn en u zes jaren gediend heeft; gij zult hem dan van u laten vrij gaan; maar uw vaders hoorden niet naar Mij en neigden hun oor niet. |
4 Versta hieronder ook de Hebreeuwse dienstmaagd, als af te leiden is uit Deut. 15:12. Jer. 34:9. Deut. 15:12 Wanneer uw broeder, een Hebreeër, of een Hebreeërin, aan u verkocht zal zijn, zo zal hij u zes jaren dienen; maar in het zevende jaar zult gij hem vrij van u laten gaan. Jer. 34:9 Dat een iegelijk zijn knecht en een iegelijk zijn maagd, zijnde een Hebreeër of een Hebreeërin, zou laten vrij gaan; zodat niemand zich van hen, van een Jood, zijn broeder, zou doen dienen. |
3 Indien hij 5met zijn lijf ingekomen zal zijn, zo zal hij met zijn lijf uitgaan; indien hij 6een getrouwd man was, zo zal zijn vrouw met hem uitgaan. | | 5 Dat is, hij voor zijn persoon alleen, zonder vrouw. |
6 Hebr. de heer van een vrouw. Zie Gen. 14:13. Gen. 14:13 Toen kwam er een die ontkomen was, en boodschapte het Abram, den Hebreeër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol en broeder van Aner, dewelke Abrams bondgenoten waren. |
4 Indien hem zijn heer 7een vrouw gegeven en zij hem zonen of dochters gebaard zal hebben, zo zal de vrouw en haar kinderen haars heren zijn, en hij zal 8met zijn lijf uitgaan. | | 7 Een heidense of uitlandse slavin of dienstmaagd, want dezen alleen mochten in slavernij gelaten worden, Lev. 25:44, maar met een Hebreeuwse vrouw mocht men alzo niet handelen, als blijkt uit vers 7. Lev. 25:44 Aangaande uw slaaf of uw slavin die gij zult hebben, die zullen van de volken zijn die rondom u zijn; van die zult gij een slaaf of slavin kopen. vers 7 Wanneer nu iemand zijn dochter zal verkocht hebben tot een dienstmaagd, zo zal zij niet uitgaan gelijk de knechten uitgaan. |
8 Want de kinderen die van een slavin geboren werden, waren ook slaven of lijfeigenen, als blijkt Gen. 21:10. Gal. 4:24, 25, enz. Gen. 21:10 En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven. Gal. 4:24 Hetwelk dingen zijn die andere beduiding hebben. Want deze zijn de twee verbonden: het ene van den berg Sinaï, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Hagar. Gal. 4:25 Want dit, namelijk Hagar, is Sinaï, een berg in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem dat nu is, en dienstbaar is met haar kinderen. |
5 bMaar indien de knecht 9ronduit zeggen zal: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik 10wil niet vrij uitgaan; | | b Deut. 15:16. Deut. 15:16 Maar het zal geschieden als hij tot u zeggen zal: Ik zal niet van u uitgaan; omdat hij u en uw huis liefheeft, dewijl het hem wel bij u is, |
9 Hebr. zeggende zeggen zal. |
10 Hebr. zal. |
6 Zo zal hem zijn heer tot 11de goden brengen, daarna zal hij hem 12aan de deur of aan den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem 13zijn oor doorboren, en hij zal hem 14eeuwiglijk dienen. | | 11 Dat is, magistraten, rechters, overheden, als Ps. 82:1, 6 en elders. Ps. 82:1 EEN psalm van Asaf. God staat in de vergadering Godes, Hij oordeelt in het midden der goden. Ps. 82:6 Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden, en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten; |
12 Te weten aan de deur van het huis van den huisheer. |
13 Daarmede aanwijzende, dat hij aan het huis van zijn heer als aangehecht was, en verbonden bleef hem voortaan te dienen. |
14 Zie Deut. 15:17. Deut. 15:17 Zo zult gij een priem nemen en steken in zijn oor en in de deur, en hij zal eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen. |
7 Wanneer nu 15iemand zijn dochter zal verkocht hebben tot een dienstmaagd, zo zal zij niet uitgaan gelijk 16de knechten uitgaan. | | 15 Hebr. een man, en versta dit van een Hebreeuwsen man. |
16 Van dewelke vers 6 gesproken is. vers 6 Zo zal hem zijn heer tot de goden brengen, daarna zal hij hem aan de deur of aan den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn oor doorboren, en hij zal hem eeuwiglijk dienen. |
8 Indien zij 17kwalijk bevalt in de ogen haars heren, 18dat hij haar niet ondertrouwd heeft, zo zal hij haar doen lossen; aan een vreemd volk haar te verkopen zal hij niet vermogen, dewijl hij trouwelooslijk met haar gehandeld heeft. | | 17 Hebr. kwaad is. |
18 Anders: nadat hij haar voor zichzelven ondertrouwd heeft. |
9 Maar indien hij haar aan zijn zoon ondertrouwt, 19zo zal hij met haar doen naar het recht der dochters. | | 19 Dat is, hij zal haar een bruidsschat of huwelijksgoederen geven, gelijk de vaders aan hun dochters geven, Ex. 22:16. Ex. 22:16 Wanneer nu iemand een maagd verlokt die niet ondertrouwd is, en hij ligt bij haar, die zal haar zonder uitstel een bruidsschat geven, dat zij hem ter vrouw zij. |
10 Indien hij voor zich een andere neemt, zo zal hij aan deze 20haar spijze, haar deksel en 21haar huwelijksplicht niet onttrekken. | | 20 Hebr. haar vlees, dat is, voedsel of spijze. |
21 Versta door den huwelijksplicht hetgeen waarvan de apostel spreekt 1 Kor. 7:3. Anders: bijwoning. 1 Kor. 7:3 De man zal aan de vrouw de schuldige goedwilligheid betalen, en desgelijks ook de vrouw aan den man. |
11 En indien hij haar 22deze drie dingen niet doet, zo zal zij om niet uitgaan, zonder geld. | | 22 Waarvan vers 10 gesproken is. vers 10 Indien hij voor zich een andere neemt, zo zal hij aan deze haar spijze, haar deksel en haar huwelijksplicht niet onttrekken. |
Bescherming van het leven |
12 cWie iemand slaat dat hij sterft, 23die zal zekerlijk gedood worden. | | c Lev. 24:17. Lev. 24:17 En als iemand enige ziel des mensen zal verslagen hebben, hij zal zekerlijk gedood worden. |
23 Hebr. stervende gedood worden. |
13 Doch die hem niet 24nagesteld heeft, maar God heeft hem zijn hand doen ontmoeten, zo zal Ik u 25een plaats bestellen waar hij heen vliede. | | 24 Dat is, met opzet gezocht. |
25 Van de steden waarheen degenen die onverhoeds een doodslag gedaan hadden, vluchten zouden, zie Num. 35:11. Deut. 19:2. Joz. 20:2. Num. 35:11 Zo zult gij maken dat u steden tegemoet liggen, die u tot vrijsteden zullen zijn; opdat de doodslager daarheen vliede, die een ziel onwetend geslagen heeft. Deut. 19:2 Zo zult gij u drie steden uitscheiden, in het midden van uw land hetwelk de HEERE uw God u geven zal om dat erfelijk te bezitten. Joz. 20:2 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Geeft voor ulieden de vrijsteden waarvan Ik met ulieden gesproken heb door den dienst van Mozes. |
14 Maar indien iemand tegen zijn naaste moedwilliglijk gehandeld heeft, om hem met list te doden, zo zult gij denzelven 26van voor Mijn altaar nemen, 27dat hij sterve. | | 26 Alsof Hij zeide: Ofschoon hij tot Mijn altaar zijn toevlucht genomen had. Zie 1 Kon. 2:28. 1 Kon. 2:28 Als het gerucht tot Joab kwam (want Joab had zich gewend achter Adónia, hoewel hij zich niet had gewend achter Absalom), zo vluchtte Joab tot de tent des HEEREN en vatte de hoornen des altaars. |
27 Te weten naar het oordeel der overheid. |
15 dZo wie zijn vader of zijn moeder slaat, die zal zekerlijk gedood worden. | | d Matth. 15:4. Matth. 15:4 Want God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. |
16 Verder, zo wie 28een mens steelt, hetzij dat hij dien verkocht heeft of dat hij in zijn hand gevonden wordt, die zal zekerlijk gedood worden. | | 28 Deut. 24:7 staat een zoon Israëls, dat is, een Israëliet. Deut. 24:7 Wanneer iemand gevonden zal worden, die een ziel steelt uit zijn broederen, uit de kinderen Israëls, en drijft gewin met hem en verkoopt hem, zo zal deze dief sterven en gij zult het boze uit het midden van u wegdoen. |
17 eWie ook zijn vader of zijn moeder vloekt, die zal zekerlijk gedood worden. | | e Lev. 20:9. Spr. 20:20. Matth. 15:4. Mark. 7:10. Lev. 20:9 Als er iemand is die zijn vader of zijn moeder zal gevloekt hebben, die zal zekerlijk gedood worden; hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt; zijn bloed is op hem. Spr. 20:20 Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis. Matth. 15:4 Want God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. Mark. 7:10 Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. |
18 En wanneer mannen twisten en 29de een slaat den ander met een steen of met een vuist, en hij sterft niet, maar valt te bed; | | 29 Hebr. een man (dat is, iemand) zijn naaste slaat. |
19 Indien hij weder opstaat en op straat gaat bij zijn stok, zo zal hij die hem sloeg, 30onschuldig zijn; 31alleen zal hij geven 32hetgeen hij verzuimd heeft en hij zal hem 33volkomen laten helen. | | 30 Dat is, aan het leven niet gestraft worden. |
31 Dat is, hij zal hem voldoen, dat hij zo lang niet heeft kunnen arbeiden, noch zijn brood verdienen. |
32 Hebr. zijn zitten, dat is, de schade die hij geleden heeft, omdat hij niet heeft kunnen arbeiden. |
33 Hebr. genezende genezen, of helende helen. |
20 Wanneer ook iemand 34zijn dienstknecht of zijn dienstmaagd met een stok slaat, dat hij 35onder zijn hand sterft, die zal zekerlijk 36gewroken worden. | | 34 Dien hij met zijn geld gekocht heeft, weshalve hij vers 21 zijn geld genoemd wordt. Maar met een Hebreeuwsen knecht had het een veel andere gelegenheid, als te zien is Lev. 25:39, 40, 41. vers 21 Zo hij nochtans één dag of twee dagen overeind blijft, zo zal hij niet gewroken worden; want hij is zijn geld. Lev. 25:39 Desgelijks wanneer uw broeder bij u zal verarmd zijn en zich aan u verkocht zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst van een slaaf; Lev. 25:40 Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u dienen. Lev. 25:41 Dan zal hij van u uitgaan, hij en zijn kinderen met hem, en hij zal tot zijn geslacht wederkeren en tot de bezitting zijner vaderen wederkeren. |
35 Dat is, terwijl hij slaat. |
36 Te weten van den magistraat, die een wreker Gods is, Rom. 13:4. Rom. 13:4 Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene die kwaad doet. |
21 Zo hij nochtans één dag of twee dagen 37overeind blijft, zo zal hij niet gewroken worden; want 38hij is zijn geld. | | 37 Hebr. staat hij. |
38 Dat is, hij is met zijn geld gekocht, en derhalve is hij zijn eigen, waarom ook gelofelijk is dat hij hem alleen heeft willen kastijden, en niet doden. Anders: als hij zijn geld is, dat is, als het zulken knecht is die met zijn geld gekocht is. |
22 Wanneer nu mannen kijven 39en slaan een zwangere vrouw, dat haar 40de vrucht afgaat, doch 41geen dodelijk verderf zij, zo 42zal 43hij zekerlijk gestraft worden, gelijk als hem de man der vrouw oplegt, en hij zal het geven door 44de rechters. | | 39 Te weten allebei, of een van beiden. |
40 Hebr. haar kinderen. |
41 Versta noch van de moeder, noch van de vrucht. |
42 Hebr. hij zal straffende gestraft worden. |
43 Te weten, die de vrouw geslagen of gestoten heeft. |
44 Dat is, naar het oordeel der rechters. |
23 Maar indien er 45een dodelijk verderf zal zijn, zo zult gij 46geven 47ziel voor ziel, | | 45 Te weten van de moeder of van haar vrucht. |
46 Te weten gij beschadiger, of gij rechter. |
47 Dat is, leven om leven. |
24 fOog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, | | f Lev. 24:20. Deut. 19:21. Matth. 5:38. Lev. 24:20 Breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; gelijk als hij een gebrek een mens zal aangebracht hebben, zo zal ook hem aangebracht worden. Deut. 19:21 En uw oog zal niet verschonen: ziel om ziel, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet. Matth. 5:38 Gij hebt gehoord dat gezegd is: Oog om oog en tand om tand. |
25 Brand voor brand, wond voor wond, buil voor buil. | | |
26 Wanneer ook iemand het oog van zijn dienstknecht of het oog van zijn dienstmaagd slaat en verderft het, hij zal hem 48vrij laten gaan voor zijn oog. | | 48 Dat is, hij zal hem van zijn dienstbaarheid ontslaan. |
27 En indien hij den tand van zijn dienstknecht of den tand van zijn dienstmaagd uitslaat, zo zal hij hem vrijlaten voor zijn 49tand. | | 49 Versta dit ook van de verlamming of kwetsing van andere ledematen des lichaams. |
28 gEn wanneer 50een os een man of vrouw stoot, dat hij sterft, zal de os 51zekerlijk gestenigd worden en zijn vlees zal niet gegeten worden; maar de heer van den os 52zal onschuldig zijn. | | g Gen. 9:5. Gen. 9:5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed
uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen. |
50 Versta hier onder den naam van os ook stieren, koeien, bokken, rammen en andere beesten, die schade doen met hun hoornen, tanden, of klauwen, enz. |
51 Hebr. stenigende gestenigd worden. God wreekt het bloed der mensen zelfs aan de beesten. Zie Gen. 9:5. Gen. 9:5 En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed
uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen. |
52 Te weten, zo zijn heer niet geweten heeft, dat de os stotig was. |
29 Maar indien de os 53tevoren stotig geweest is, en zulks aan zijn heer overtuigd geweest is en hij hem niet bewaard heeft, en hij doodt een man of vrouw, zo zal die os gestenigd worden en zijn heer 54zal ook gedood worden. | | 53 Hebr. van gisteren, eergisteren. Alzo ook vers 36 en elders. vers 36 Of is het kennelijk geweest, dat die os van tevoren stotig was, en zijn heer heeft hem niet bewaard, zo zal hij in alle manier os voor os vergelden; doch de dode zal zijne wezen. |
54 Omdat hij niet verhinderd heeft den dood zijns naasten, wat hij wel had kunnen doen. |
30 Indien hem losgeld 55opgelegd wordt, zo zal hij tot lossing zijner ziel geven naar alles wat hem zal opgelegd worden; | | 55 Te weten van de rechters, nadat zij alle gelegenheid van de zaak naarstiglijk zullen onderzocht hebben. |
31 Hetzij dat hij een zoon gestoten heeft of een dochter gestoten heeft, naar dat recht zal hem gedaan worden. | | |
32 Indien de os een knecht of dienstmaagd stoot, 56hij zal 57zijn heer dertig 58zilverlingen geven en de os zal gestenigd worden. | | 56 Te weten die dien de os toekomt. |
57 Te weten den heer van den knecht of van de dienstmaagd. |
58 Zie Gen. 20:16. Gen. 20:16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd. |
33 En wanneer iemand een kuil opent of wanneer iemand een kuil graaft, en hij dekt hem niet toe, en een 59os of ezel valt daarin, | | 59 Versta hierbij ook andere beesten. |
34 De heer des kuils zal het vergelden; hij zal aan deszelfs heer 60het geld wederkeren; doch dat dode zal 61zijne wezen. | | 60 Te weten, zoveel als het beest door de rechters of onpartijdigen zal geschat worden. |
61 Te weten van den heer van den kuil. |
35 Wanneer nu iemands os den os van zijn naaste kwetst, dat hij sterft, zo zal men den levenden os verkopen en het geld daarvan half en half delen en den dode zal men ook half en half delen. | | |
36 Of is het kennelijk geweest, dat die os van tevoren stotig was, en zijn heer heeft hem niet bewaard, zo zal hij 62in alle manier os voor os vergelden; doch de dode zal 63zijne wezen. | | 62 Hebr. wedergevende wedergeven. |
63 Te weten van dengene wiens os den anderen gedood heeft. |