Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De geboorte van Mozes |
1 ENa
een man van het huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi. a Ex. 6:19. Num. 26:59. |
a Ex. 6:19 En Amram nam Jochébed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes. En de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig jaar. Num. 26:59 En de naam der huisvrouw van Amram was Jochébed, de dochter van Levi, welke de huisvrouw van Levi baarde in Egypte; en deze baarde aan Amram Aäron en Mozes, en Mirjam, hun zuster. |
2 bEn de vrouw werd zwanger en baarde een zoon. Toen zij hem zag cdat hij schoon was, zo verborg zij hem drie maanden. b 1 Kron. 23:13. Hand. 7:20. c Hebr. 11:23. |
b 1 Kron. 23:13 De kinderen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron nu werd afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken voor het aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen. Hand. 7:20 In welken tijd Mozes werd geboren, en was uitnemend schoon; welke drie maanden opgevoed werd in het huis zijns vaders. c Hebr. 11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. |
3 Doch als zij hem niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje van biezen en belijmde het met lijm en met pek; en zij legde het knechtje daarin en legde het in de biezen, aan den oever der rivier. |
4 En zijn zuster stelde zich van verre, om te weten wat hem gedaan zou worden. |
5 En Farao’s dochter ging af om zich te wassen in de rivier, en haar jonkvrouwen wandelden aan den kant der rivier; dtoen zij het kistje in het midden van de biezen zag, zo zond zij haar dienstmaagd heen en liet het halen. d Hand. 7:21. Hebr. 11:23. |
d Hand. 7:21 En als hij weggeworpen was, nam hem de dochter van Farao op, en voedde hem voor zichzelve op tot een zoon. Hebr. 11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. |
6 Toen zij het opendeed, zo zag zij dat knechtje; en zie, het jonksken weende; en zij werd met barmhartigheid bewogen over hetzelve en zij zeide: Dit is een van de knechtjes der Hebreeën. |
7 Toen zeide zijn zuster tot Farao’s dochter: Zal ik heengaan en u een voedstervrouw uit de Hebreeïnnen roepen, die dat knechtje voor u zoge? |
8 En de dochter van Farao zeide tot haar: Ga heen. En de jonge maagd ging en riep des knechtjes moeder. |
9 Toen zeide Farao’s dochter tot haar: Neem dit knechtje heen en zoog het mij; ik zal u uw loon geven. En de vrouw nam het knechtje en zoogde het. |
10 En toen het knechtje groot geworden was, zo bracht zij het tot Farao’s dochter, en het werd haar ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes en zeide: Want ik heb hem uit het water getogen. |
Mozes vlucht naar Midian |
11 eEn het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot geworden was, dat hij uitging tot zijn broederen en bezag hun lasten; en hij zag dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg. e Hand. 7:23. Hebr. 11:24, 25. |
e Hand. 7:23 Als hem nu de tijd van veertig jaren vervuld was, kwam hem in zijn hart zijn broeders, de kinderen Israëls, te bezoeken. Hebr. 11:24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao’s dochter genaamd te worden; Hebr. 11:25 Verkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben; |
12 En hij zag herwaarts en gindswaarts, en toen hij zag dat er niemand was, zo versloeg hij den Egyptenaar en verborg hem in het zand. |
13 Des anderen daags ging hij wederom uit, en zie, twee Hebreeuwse mannen twistten; en hij zeide tot den ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste? |
14 Hij dan zeide: fWie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden. f Hand. 7:27. |
f Hand. 7:27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? |
15 Als nu Farao deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; gdoch Mozes vlood voor Farao’s aangezicht en woonde in het land Midian, en hij zat bij een waterput. g Hand. 7:29. |
g Hand. 7:29 En Mozes vluchtte op dat woord, en werd een vreemdeling in het land Midian, waar hij twee zonen gewon. |
16 En de priester in Midian had zeven dochters; die kwamen om te putten en vulden de drinkbakken om de kudde haars vaders te drenken. |
17 Toen kwamen de herders en zij dreven haar vandaar; doch Mozes stond op en verloste haar en drenkte haar kudden. |
18 En toen zij tot haar vader Rehuël kwamen, zo sprak hij: Waarom zijt gij heden zo haast wedergekomen? |
19 Toen zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons verlost uit de hand der herders; en hij heeft ook overvloediglijk voor ons geput en de kudde gedrenkt. |
20 En hij zeide tot zijn dochters: Waar is hij toch? Waarom liet gij den man nu gaan? Roept hem, dat hij brood ete. |
21 En Mozes bewilligde bij den man te wonen; en hij gaf Mozes zijn dochter Zippóra; |
22 hDie baarde een zoon, en hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land. h Ex. 18:2, 3. |
h Ex. 18:2 Zo nam Jethro, Mozes’ schoonvader, Zippóra, Mozes’ huisvrouw (nadat hij haar wedergezonden had), Ex. 18:3 Met haar twee zonen, welks enen naam was Gersom (want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geweest in een vreemd land); |
23 En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God. |
24 En God hoorde hun gekerm, en iGod gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. i Gen. 15:14. |
i Gen. 15:14 Doch Ik zal het volk ook richten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. |
25 En God zag de kinderen Israëls aan, en God kende hen. |