Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Mozes geboren, en in een kistje van biezen in de rivier gelegd, vs. 1, enz. Hij wordt gevonden, en door Farao’s dochter opgebracht, 5. Ziende zijn broederen verongelijkt, slaat hij een Egyptenaar dood, 11. Dit verwijt hem een Israëliet, 13. Hij vlucht naar Midian, 15. Daar verlost hij Jethro’s dochters van het geweld der herders, 16. Hij dient bij Jethro, en trouwt zijn dochter Zippora, 21. Die baart hem Gersom, 22. God verhoort het geroep der Israëlieten, 24. |
De geboorte van Mozes |
1 ENa
1een man 2van het huis van Levi ging, en 3nam 4een dochter van Levi. | | a Ex. 6:19. Num. 26:59. Ex. 6:19 En Amram nam Jochébed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes. En de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig jaar. Num. 26:59 En de naam der huisvrouw van Amram was Jochébed, de dochter van Levi, welke de huisvrouw van Levi baarde in Egypte; en deze baarde aan Amram Aäron en Mozes, en Mirjam, hun zuster. |
1 Wiens naam was Amram, de zoon van Kahath, den zoon van Levi, Ex. 6:17, 19. Num. 26:59. Ex. 6:17 En de zonen van Kahath: Amram, en Jizhar, en Hebron en Uzziël. En de jaren des levens van Kahath waren honderd drie en dertig jaar. Ex. 6:19 En Amram nam Jochébed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes. En de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig jaar. Num. 26:59 En de naam der huisvrouw van Amram was Jochébed, de dochter van Levi, welke de huisvrouw van Levi baarde in Egypte; en deze baarde aan Amram Aäron en Mozes, en Mirjam, hun zuster. |
2 Dat is, van het huisgezin en geslacht van Levi. |
3 Te weten ter vrouw. |
4 Aan Levi zelven geboren, genaamd Jochebed, Num. 26:59, Kahaths zuster, de moei van haar man Amram, dat is, zijns vaders zuster, Ex. 6:19. Dusdanige huwelijken zijn naderhand verboden, Lev. 18:12. Num. 26:59 En de naam der huisvrouw van Amram was Jochébed, de dochter van Levi, welke de huisvrouw van Levi baarde in Egypte; en deze baarde aan Amram Aäron en Mozes, en Mirjam, hun zuster. Ex. 6:19 En Amram nam Jochébed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes. En de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig jaar. Lev. 18:12 Gij zult de schaamte van de zuster uws vaders niet ontdekken; zij is uws vaders nabestaande. |
2 bEn de vrouw werd zwanger en baarde een zoon. Toen zij hem zag cdat hij 5schoon was, zo verborg zij hem drie maanden. | | b 1 Kron. 23:13. Hand. 7:20. 1 Kron. 23:13 De kinderen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron nu werd afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken voor het aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen. Hand. 7:20 In welken tijd Mozes werd geboren, en was uitnemend schoon; welke drie maanden opgevoed werd in het huis zijns vaders. |
c Hebr. 11:23. Hebr. 11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. |
5 Hebr. goed. Zie Gen. 6 op vers 2. Gen. 6:2 (kt.) Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen die zij verkoren hadden. |
3 Doch als zij hem 6niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem 7een kistje van 8biezen en belijmde het met lijm en met pek; en zij legde het knechtje daarin en legde het in de biezen, aan den 9oever der rivier. | | 6 Want de Israëlieten woonden vermengd onder en met de Egyptenaars, Ex. 3:22. En des konings bevel was hard, en gevaarlijk hetzelve te overtreden, Ex. 1:22. Hebr. 11:23. Ex. 3:22 Maar elke vrouw zal van haar naburin en van de waardin haars huizes eisen zilveren vaten en gouden vaten en klederen; die zult gijlieden op uw zonen en op uw dochters leggen, en gij zult Egypte beroven. Ex. 1:22 Toen gebood Farao al zijn volk, zeggende: Alle zonen die geboren worden, zult gij in de rivier werpen, maar alle dochters in het leven behouden. Hebr. 11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. |
7 Anders: een lade. |
8 Hiervan maakten de Egyptenaars lichte schuitjes, Jes. 18:2. Jes. 18:2 Dat gezanten zendt over de zee, en in schepen van biezen op de wateren. Gaat heen, gij snelle boden, tot een volk dat getrokken is en geplukt, tot een volk dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven. |
9 Hebr. lip. Dit deed de moeder opdat het kind des te lichter zou gehoord, gezien, en gevonden kunnen worden. |
4 En 10zijn zuster stelde zich van verre, om te weten wat hem gedaan zou worden. | | 10 Genoemd Mirjam, Ex. 15:20. Num. 26:59. Ex. 15:20 En Mirjam, de profetes, Aärons zuster, nam een trommel in haar hand; en al de vrouwen gingen uit haar na, met trommels en met reien. Num. 26:59 En de naam der huisvrouw van Amram was Jochébed, de dochter van Levi, welke de huisvrouw van Levi baarde in Egypte; en deze baarde aan Amram Aäron en Mozes, en Mirjam, hun zuster. |
5 En Farao’s dochter ging af om zich te wassen in de rivier, en haar jonkvrouwen wandelden aan 11den kant der rivier; dtoen zij het kistje in het midden van de biezen zag, zo zond zij haar dienstmaagd heen en 12liet het halen. | | 11 Hebr. aan de hand. |
d Hand. 7:21. Hebr. 11:23. Hand. 7:21 En als hij weggeworpen was, nam hem de dochter van Farao op, en voedde hem voor zichzelve op tot een zoon. Hebr. 11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. |
12 Hebr. nam het. |
6 Toen zij het opendeed, zo zag 13zij dat knechtje; en zie, het jonksken weende; en zij werd met barmhartigheid bewogen over hetzelve en zij zeide: Dit is een van de knechtjes der Hebreeën. | | 13 Hebr. en zij zag hem, het knechtje. |
7 Toen zeide zijn zuster tot Farao’s dochter: Zal ik heengaan en u een 14voedstervrouw uit de Hebreeïnnen roepen, die dat knechtje voor u zoge? | | 14 Hebr. zogende vrouw. |
8 En de dochter van Farao zeide tot haar: Ga heen. En de jonge maagd ging en riep des knechtjes moeder. | | |
9 Toen zeide Farao’s dochter tot haar: Neem dit knechtje heen en zoog het mij; ik zal u uw loon geven. En de vrouw nam het knechtje en zoogde het. | | |
10 En toen het knechtje groot geworden was, zo bracht zij het tot Farao’s dochter, 15en het werd haar ten zoon; en zij noemde zijn naam 16Mozes en zeide: Want ik heb hem uit het water getogen. | | 15 Dat is, en zij nam hem aan voor haar zoon. Zij liet hem opvoeden in alle wijsheid der Egyptenaars, Hand. 7:21. Hand. 7:21 En als hij weggeworpen was, nam hem de dochter van Farao op, en voedde hem voor zichzelve op tot een zoon. |
16 Dat is, uitgetrokken, te weten uit het water. |
Mozes vlucht naar Midian |
11 eEn het geschiedde in die dagen, 17toen Mozes groot geworden was, dat hij uitging tot zijn broederen en bezag hun lasten; en hij zag dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn 18broederen sloeg. | | e Hand. 7:23. Hebr. 11:24, 25. Hand. 7:23 Als hem nu de tijd van veertig jaren vervuld was, kwam hem in zijn hart zijn broeders, de kinderen Israëls, te bezoeken. Hebr. 11:24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao’s dochter genaamd te worden; Hebr. 11:25 Verkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben; |
17 Mozes was te dezen tijde veertig jaren oud, machtig in woorden en daden, Hand. 7:22. Hand. 7:22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaars, en was machtig in woorden en in werken. |
18 Dat is, verwanten, of landslieden. |
12 En hij zag herwaarts en gindswaarts, en toen hij zag dat er niemand was, 19zo versloeg hij den Egyptenaar en verborg hem in het zand. | | 19 Dit heeft Mozes gedaan om zijn broederen te doen verstaan, dat God hen door zijn hand verlossen zou, maar zij verstonden het niet, Hand. 7:25. Hand. 7:25 En hij meende dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou; maar zij hebben het niet verstaan. |
13 Des anderen daags ging hij wederom uit, en zie, twee Hebreeuwse mannen twistten; en hij zeide tot 20den ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste? | | 20 Dat is, tot dien die ongelijk had. |
14 Hij dan zeide: fWie heeft u tot een 21overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes en zeide: Voorwaar, deze 22zaak is bekend geworden. | | f Hand. 7:27. Hand. 7:27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? |
21 Hebr. een man, een vorst, dat is, een vorstelijk man. |
22 Of: daad, of handel. |
15 Als nu Farao 23deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; gdoch Mozes vlood voor Farao’s aangezicht en woonde in het land 24Midian, en hij zat bij een waterput. | | 23 Dat is, den doodslag, van Mozes begaan, vernomen heeft. |
g Hand. 7:29. Hand. 7:29 En Mozes vluchtte op dat woord, en werd een vreemdeling in het land Midian, waar hij twee zonen gewon. |
24 Hand. 7:29 (Grieks) Madian. Zie Gen. 25:2. Hand. 7:29 En Mozes vluchtte op dat woord, en werd een vreemdeling in het land Midian, waar hij twee zonen gewon. Gen. 25:2 En zij baarde hem Zimran en Joksan, en Medan en Midian, en Jisbak en Suah. |
16 En 25de priester in Midian had zeven dochters; die kwamen om te putten en vulden de drinkbakken om de kudde haars vaders te drenken. | | 25 Anders: de vorst of overste. Zie van het Hebreeuwse woord cohen Gen. 41:45. Zijn naam was Jethro, Ex. 3:1, en Hobab, Num. 10:29. Gen. 41:45 En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paänéah, en gaf hem Asnath, de dochter van Potiféra, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land van Egypte. Ex. 3:1 EN Mozes hoedde de kudde van zijn schoonvader Jethro, den priester in Midian; en hij leidde de kudde achter de woestijn en hij kwam aan den berg Gods, tot Horeb. Num. 10:29 Mozes nu zeide tot Hobab, den zoon van Rehuël, den Midianiet, den schoonvader van Mozes: Wij reizen naar die plaats van dewelke de HEERE gezegd heeft: Ik zal u die geven. Ga met ons, en wij zullen u weldoen, want de HEERE heeft over Israël het goede gesproken. |
17 Toen kwamen de herders en zij dreven haar vandaar; doch Mozes stond op en verloste haar en drenkte haar kudden. | | |
18 En toen zij tot haar 26vader Rehuël kwamen, zo sprak hij: 27Waarom zijt gij heden zo haast wedergekomen? | | 26 Dat is, grootvader. Alzo wordt het woord genomen 2 Kon. 14:3; 16:2; 18:3. Deze was een Midianiet, Hobabs of Jethro’s vader, Num. 10:29. 2 Kon. 14:3 En hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David; hij deed naar alles wat zijn vader Joas gedaan had. 2 Kon. 16:2 Twintig jaar was Achaz oud toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem; en hij deed niet wat recht was in de ogen des HEEREN zijns Gods, als zijn vader David. 2 Kon. 18:3 En hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles wat zijn vader David gedaan had. Num. 10:29 Mozes nu zeide tot Hobab, den zoon van Rehuël, den Midianiet, den schoonvader van Mozes: Wij reizen naar die plaats van dewelke de HEERE gezegd heeft: Ik zal u die geven. Ga met ons, en wij zullen u weldoen, want de HEERE heeft over Israël het goede gesproken. |
27 Hebr. Waarom hebt gij heden gehaast te komen?
|
19 Toen zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons verlost uit de hand der herders; en hij heeft ook 28overvloediglijk voor ons geput en de kudde gedrenkt. | | 28 Hebr. puttende geput. |
20 En hij zeide tot zijn 29dochters: Waar is hij toch? Waarom liet gij den man 30nu gaan? Roept hem, dat hij 31brood ete. | | 29 Dat is, kleindochters, als te zien is Num. 10:29. Zie de aant. op 1 Kron. 1:50. Num. 10:29 Mozes nu zeide tot Hobab, den zoon van Rehuël, den Midianiet, den schoonvader van Mozes: Wij reizen naar die plaats van dewelke de HEERE gezegd heeft: Ik zal u die geven. Ga met ons, en wij zullen u weldoen, want de HEERE heeft over Israël het goede gesproken. 1 Kron. 1:50 (kt.) Als Baäl-Hánan stierf, zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was Pahi; en de naam zijner huisvrouw was Mehetábeël, de dochter van Matred, dochter van Mezahab. |
30 Te weten, nu het zo laat op den dag is. |
31 Dat is, dat hij maaltijd houde. Zie Gen. 31:54. Gen. 31:54 Toen slachtte Jakob een slachting op dat gebergte en hij nodigde zijn broederen om brood te eten; en zij aten brood en vernachtten op dat gebergte. |
21 En Mozes bewilligde bij den man te wonen; en hij gaf Mozes zijn 32dochter Zippóra; | | 32 Zijn kleindochter, te weten de dochter van zijn zoon Jethro, Ex. 3:1. Ex. 3:1 EN Mozes hoedde de kudde van zijn schoonvader Jethro, den priester in Midian; en hij leidde de kudde achter de woestijn en hij kwam aan den berg Gods, tot Horeb. |
22 hDie baarde een zoon, en hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land33. | | h Ex. 18:2, 3. Ex. 18:2 Zo nam Jethro, Mozes’ schoonvader, Zippóra, Mozes’ huisvrouw (nadat hij haar wedergezonden had), Ex. 18:3 Met haar twee zonen, welks enen naam was Gersom (want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geweest in een vreemd land); |
33 Na deze woorden staan in onze oude overzetting vele woorden die in het Hebreeuws niet zijn, maar zij zijn erbij gevoegd uit de Griekse overzetting; en staan ook in den Hebreeuwsen tekst Ex. 18:4. Vandaar zijn zij hier gebracht. Ex. 18:4 En de naam des anderen was Eliëzer, want, zeide hij, de God mijns vaders is tot mijn hulp geweest en heeft mij verlost van Farao’s zwaard. |
23 En het geschiedde na 34vele dezer dagen, als de 35koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God. | | 34 Te weten omtrent veertig jaren, Ex. 7:7. Hand. 7:30. Mozes heeft in het hof van Farao veertig jaren geleefd; hij is veertig jaren een vreemdeling en herder geweest in Midian; en veertig jaar is hij in de woestijn geweest. Ex. 7:7 En Mozes was tachtig jaar oud en Aäron was drie en tachtig jaar oud, toen zij tot Farao spraken. Hand. 7:30 En als veertig jaren vervuld waren, verscheen hem de Engel des Heeren in de woestijn van den berg Sinaï in een vlammig vuur van het doornbos. |
35 En allen die naar het leven van Mozes stonden, Ex. 4:19, waardoor Mozes vrijheid had in Egypte te keren. Ex. 4:19 Ook zeide de HEERE tot Mozes in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte; want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. |
24 En God hoorde hun gekerm, 36en iGod gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob37. | | 36 Zie Gen. 8 op vers 1. Gen. 8:1 (kt.) EN God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte en aan al het vee dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan en de wateren werden stil. |
i Gen. 15:14. Gen. 15:14 Doch Ik zal het volk ook richten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. |
37 Te weten gemaakt, of opgericht. |
25 En God zag de kinderen Israëls aan, en 38God kende hen. | | 38 Dat is, ontfermde Zich hunner. |