Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De voorbereiding voor de wetgeving |
1 IN de derde maand na het uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten zelven dage kwamen zij in de woestijn Sinaï. |
2 Want zij togen uit Rafidîm en kwamen in de woestijn Sinaï en zij legerden zich in de woestijn; Israël nu legerde zich aldaar tegenover dien berg. |
3 aEn Mozes klom op tot God; en de HEERE riep tot hem van den berg, zeggende: Aldus zult gij tot het huis Jakobs spreken en den kinderen Israëls verkondigen: a Hand. 7:38. |
a Hand. 7:38 Deze is het die in de vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven; |
4 bGijlieden hebt gezien wat Ik den Egyptenaars gedaan heb; hoe Ik u op vleugelen der arenden gedragen en u tot Mij gebracht heb. b Deut. 29:2; 32:11. |
b Deut. 29:2 En Mozes riep gans Israël en zeide tot hen: Gij hebt gezien al wat de HEERE in Egypteland voor uw ogen gedaan heeft aan Farao en aan al zijn knechten en aan zijn land, Deut. 32:11 Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, |
5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, czo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want dde ganse aarde is Mijne. c Deut. 7:6; 10:14, 15; 14:2; 26:18. Ps. 135:4. Jes. 41:8. Tit. 2:14. d Ps. 24:1. |
c Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Deut. 10:14 Zie, des HEEREN uws Gods is de hemel en de hemel der hemelen, de aarde en al wat daarin is. Deut. 10:15 Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen om die lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren, gelijk het te dezen dage is. Deut. 14:2 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God, en u heeft de HEERE verkoren om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken die op den aardbodem zijn. Deut. 26:18 En de HEERE heeft u heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken heeft, en dat gij al Zijn geboden zult houden; Ps. 135:4 Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren, Israël tot Zijn eigendom. Jes. 41:8 Maar gij, Israël, Mijn knecht, gij Jakob, dien Ik verkoren heb; het zaad van Abraham, Mijn liefhebber; Tit. 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. d Ps. 24:1 EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen. |
6 eEn gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israëls spreken zult. e 1 Petr. 2:9. |
e 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
7 En Mozes kwam en riep de oudsten des volks, en stelde voor hun aangezichten al deze woorden die de HEERE hem geboden had. |
8 Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, en zij zeiden: fAl wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen. En Mozes bracht de woorden des volks weder tot den HEERE. f Ex. 24:3. |
f Ex. 24:3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN en al de rechten, toen antwoordde al het volk met één stem en zij zeiden: Al deze woorden die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen. |
9 En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, Ik zal tot u komen in een dikke wolk, opdat het volk hore als Ik met u spreek, en dat zij ook eeuwiglijk aan u geloven. Want Mozes had den HEERE de woorden des volks verkondigd. |
10 Ook zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, |
11 En bereid zijn tegen den derden dag; want op den derden dag zal de HEERE voor de ogen van al het volk afkomen op den berg Sinaï. |
12 En bepaal het volk rondom, zeggende: gWacht u op den berg te klimmen en zijn einde aan te roeren; al wie den berg aanroert, zal zekerlijk gedood worden. g Hebr. 12:18. |
g Hebr. 12:18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, |
13 Geen hand zal hem aanroeren, maar hij zal zekerlijk gestenigd of zekerlijk doorschoten worden; hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als de ramshoorn langzaam gaat, zullen zij op den berg klimmen. |
14 Toen ging Mozes van den berg af tot het volk; en hij heiligde het volk, en zij wiesen hun klederen. |
15 En hij zeide tot het volk: Weest gereed tegen den derden dag, hen nadert niet tot de vrouw. h 1 Sam. 21:4. 1 Kor. 7:5. |
h 1 Sam. 21:4 En de priester antwoordde David en zeide: Er is geen gemeen brood onder mijn hand; maar er is heilig brood, wanneer zich de jongelingen slechts van de vrouwen onthouden hebben. 1 Kor. 7:5 Onttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u tot vasten en bidden moogt verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u de satan niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden. |
Ontzaglijke tekenen van Gods tegenwoordigheid |
16 En het geschiedde ten derden dage, toen het morgen was, idat er op den berg donderen en bliksemen waren en een zware wolk en het geluid ener zeer sterke bazuin, zodat al het volk verschrikte dat in het leger was. i Hebr. 12:18. |
i Hebr. 12:18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, |
17 En Mozes leidde het volk uit het leger Gode tegemoet; ken zij stonden aan het onderste des bergs. k Deut. 4:10, 11. |
k Deut. 4:10 Ten dage als gij voor het aangezicht des HEEREN uws Gods aan Horeb stondt, als de HEERE tot mij zeide: Vergader Mij dit volk en Ik zal hun Mijn woorden doen horen, die zij zullen leren, om Mij te vrezen al de dagen die zij op den aardbodem zullen leven, en zij zullen ze hun kinderen leren; Deut. 4:11 En gijlieden naderdet en stondt beneden dien berg (die berg nu brandde van vuur tot aan het midden des hemels; er was duisternis, wolken en donkerheid), |
18 lEn de ganse berg Sinaï rookte, omdat de HEERE op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op als de rook van een oven, en de ganse berg beefde zeer. l Richt. 5:4. Ps. 68:9; 114:4. Hab. 3:10. |
l Richt. 5:4 HEERE, toen Gij voorttoogt van Seïr, toen Gij daarheen traadt van het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water. Ps. 68:9 Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinaï, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israël. Ps. 114:4 De bergen sprongen als rammen, de heuvelen als lammeren. Hab. 3:10 De bergen zagen U en leden smart; de waterstroom ging door, de afgrond gaf zijn stem, hij hief zijn zijden op in de hoogte. |
19 Toen het geluid der bazuin gaande was en zeer sterk werd, sprak Mozes, en God antwoordde hem met een stem. |
20 Als de HEERE nedergekomen was op den berg Sinaï, op de spits des bergs, zo riep de HEERE Mozes op de spits des bergs; en Mozes klom op. |
21 En de HEERE zeide tot Mozes: Ga af, betuig dit volk, dat zij niet doorbreken tot den HEERE, om te zien, en velen van hen vallen. |
22 Daartoe zullen ook de priesters die tot den HEERE naderen, zich heiligen, dat de HEERE niet tegen hen uitbreke. |
23 Toen zeide Mozes tot den HEERE: Het volk zal op den berg Sinaï niet kunnen klimmen, want Gij hebt ons betuigd, zeggende: Bepaal den berg en heilig hem. |
24 De HEERE dan zeide tot hem: Ga heen, klim af, daarna zult gij en Aäron met u opklimmen; doch dat de priesters en het volk niet doorbreken om op te klimmen tot den HEERE, dat Hij tegen hen niet uitbreke. |
25 Toen klom Mozes af tot het volk, en zeide het hun aan. |