Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jethro brengt Mozes zijn huisvrouw en twee zonen, vs. 1, enz. Mozes verhaalt Jethro wat de Heere Israël gedaan heeft, 7. Jethro zegent God, en doet Hem offerande, 10. Hij raadt Mozes dat hij richters verordineren zou, om geringe zaken te oordelen, 13. Mozes volgt dezen raad, 24. Jethro verreist weder naar zijn land, 27. |
Jethro bezoekt Mozes |
1 TOENa Jethro, priester van Midian, Mozes’ schoonvader, hoorde al wat God aan Mozes en aan Israël, Zijn volk, gedaan had: dat de HEERE Israël uit Egypte uitgevoerd had; | | a Ex. 2:16; 3:1. Ex. 2:16 En de priester in Midian had zeven dochters; die kwamen om te putten en vulden de drinkbakken om de kudde haars vaders te drenken. Ex. 3:1 EN Mozes hoedde de kudde van zijn schoonvader Jethro, den priester in Midian; en hij leidde de kudde achter de woestijn en hij kwam aan den berg Gods, tot Horeb. |
2 Zo nam Jethro, Mozes’ schoonvader, Zippóra, Mozes’ huisvrouw 1(nadat hij haar wedergezonden had), | | 1 Hebr. na haar wederzending. |
3 Met 2haar twee zonen, bwelks enen naam was Gersom (want 3hij zeide: Ik ben een vreemdeling geweest 4in een vreemd land); | | 2 Te weten van Zippora. |
b Ex. 2:22. Ex. 2:22 Die baarde een zoon, en hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land. |
3 Te weten Mozes, toen hij het kind dien naam gaf. |
4 Te weten in het land Midian. |
4 En de naam des anderen was Eliëzer, want, zeide hij, de God mijns vaders is tot mijn hulp geweest en heeft mij verlost van Farao’s zwaard. | | |
5 Toen nu Jethro, Mozes’ schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw tot Mozes kwam, in de woestijn, 5aan den berg Gods, waar hij zich gelegerd had, | | 5 Dit was de berg Horeb, op welken God de wet aan Mozes gegeven heeft. |
6 Zo 6zeide hij tot Mozes: Ik, uw schoonvader Jethro, kom tot u, met uw huisvrouw en haar beide zonen met haar. | | 6 Dat is, hij ontbood het door degenen die hij vooruitschikte. |
7 Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader tegemoet, en hij boog zich en kuste hem; en zij vraagden 7de een den ander 8naar den welstand, en zij gingen 9naar de tent. | | 7 Hebr. de man zijn naaste of gezel. |
8 Hebr. vrede. Zie Gen. 37:14. Gen. 37:14 En hij zeide tot hem: Ga toch heen; zie naar den welstand van uw broederen en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal van Hebron, en hij kwam te Sichem. |
9 Te weten naar de tent van Mozes. |
8 En Mozes vertelde zijn schoonvader alles wat de HEERE aan Farao en aan de Egyptenaars gedaan had om Israëls wil; al de moeite die hun op dien weg 10ontmoet was, en dat hen de HEERE verlost had. | | 10 Hebr. gevonden had. |
9 Jethro nu verheugde zich over al het goede hetwelk de HEERE Israël gedaan had; dat Hij het verlost had uit de hand der Egyptenaars. | | |
10 En Jethro zeide: Gezegend zij de HEERE, Die ulieden verlost heeft uit de hand der Egyptenaars en uit Farao’s hand; Die dit volk van onder de hand der Egyptenaars verlost heeft. | | |
11 Nu weet ik dat de HEERE groter is dan alle 11goden; 12cwant in de zaak waarin zij trotselijk gehandeld hebben, 13was Hij boven hen. | | 11 Versta hier de afgoden der heidenen, die goden genoemd worden, maar zij zijn het niet inderdaad. |
12 De zin dezer woorden is, dat de Egyptenaars, menende door hulp van hun goden het volk Gods te vernielen, van God in het Rode Meer gestort zijn, tot spijt en schande van al hun afgoden, op dewelke zij vertrouwd hadden. |
c Ex. 1:10, 16, 22; 5:7; 14:18. Ex. 1:10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden en tegen ons strijde en uit het land optrekke. Ex. 1:16 En zeide: Wanneer gij de Hebreeïnnen in het baren helpt, en ziet hen op de stoelen: is het een zoon, zo doodt hem; maar is het een dochter, zo laat haar leven. Ex. 1:22 Toen gebood Farao al zijn volk, zeggende: Alle zonen die geboren worden, zult gij in de rivier werpen, maar alle dochters in het leven behouden. Ex. 5:7 Gij zult voortaan aan deze lieden geen stro meer geven tot het maken der tichelstenen, als gisteren en eergisteren; laat hen zelven heengaan en stro voor zichzelven verzamelen. Ex. 14:18 En de Egyptenaars zullen weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik verheerlijkt zal worden aan Farao, aan zijn wagens en aan zijn ruiters. |
13 Dat is, Hij overtrof en overwon hen. |
12 Toen nam Jethro, Mozes’ schoonvader, 14Gode brandoffer en slachtoffers; en Aäron kwam en al de oversten van Israël om 15brood te eten met Mozes’ schoonvader 16voor het aangezicht Gods. | | 14 Dat is, om Gode te offeren. |
15 Brood eten is hier te zeggen: een feestelijken maaltijd houden. |
16 Dat is, in de vreze des Heeren; den Heere voor ogen hebbende, of voor de Majesteit Gods, verschijnende in de wolkkolom. Vgl. Deut. 12:7; 27:7. Deut. 12:7 En aldaar zult gijlieden voor het aangezicht des HEEREN uws Gods eten en vrolijk zijn, gijlieden en uw huizen, over alles waaraan gij uw hand geslagen hebt, waarin u de HEERE uw God gezegend heeft. Deut. 27:7 Ook zult gij dankoffers offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. |
Mozes stelt oversten aan |
13 Doch het geschiedde des anderen daags, zo zat Mozes om het volk te richten; en het volk stond voor Mozes van den morgen tot den avond. | | |
14 Als Mozes’ schoonvader zag alles 17wat hij het volk deed, zo zeide hij: Wat ding is dit, dat gij het volk doet? Waarom zit gij zelf 18alleen, en al het volk staat vóór u van den morgen tot den avond? | | 17 Dat is, hoe hij zich jegens het volk gedroeg. |
18 Zonder bijzitters in het gericht. |
15 Toen zeide Mozes tot zijn schoonvader: Omdat dit volk tot mij komt 19om God raad te vragen. | | 19 Anders: om God te zoeken; dat is, zij vragen mij wat met den wil en het bevel Gods overeenkomt. Zie 1 Sam. 9:9. 1 Sam. 9:9 (Eertijds zeide eenieder aldus in Israël, als hij ging om God te vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener. Want die heden een profeet genoemd wordt, die werd eertijds een ziener genoemd.) |
16 Wanneer zij een zaak hebben, zo komt het tot mij, dat ik richte tussen den man en tussen zijn naaste; en dat ik hun bekendmake Gods instellingen en Zijn wetten. | | |
17 Doch Mozes’ schoonvader zeide tot hem: 20De zaak is niet goed die gij doet. | | 20 Te weten, op die wijze dat gij het alleen doet. |
18 21Gij zult geheel vervallen, 22zo gij als dit volk, hetwelk bij u is; want deze zaak is te zwaar voor u, gij alleen kunt ze niet doen. | | 21 Dit is een manier van spreken bij gelijkenis van bloemen, bladeren, of kruiden genomen; zie Deut. 1:9, 12. Jethro wil zeggen dat Mozes zichzelven afsloofde, doordat hij alle zaken des volks zelf verhoorde en richtte; het volk werd ook afgemarteld en verdrietig, doordat het lang moest wachten eer het gehoord kon worden. Anders: afgaan, bezwijken. Hebr. Gij zult verwelkende verwelken. Deut. 1:9 En ik sprak terzelfder tijd tot u, zeggende: Ik alleen zal u niet kunnen dragen. Deut. 1:12 Hoe zou ik alleen uw moeite en uw last en uw twistzaken dragen? |
22 Hebr. ook gij, ook dit volk. |
19 Hoor nu mijn stem, ik zal u raden en God zal met u zijn; 23wees gij voor het volk bij God en breng gij de zaken voor God; | | 23 Of hij zeggen wilde: Het is genoeg dat gij u in grootwichtige zaken laat gebruiken, in dewelke men God Zelven om raad vragen moet, waarvan te lezen is Num. 15:33, 34; 27:5, 6. Andere, kleine zaken laat anderen verrichten. Num. 15:33 En die hem vonden hout lezende, brachten hem tot Mozes en tot Aäron en tot de ganse vergadering. Num. 15:34 En zij stelden hem in bewaring; want het was niet verklaard wat hem gedaan zou worden. Num. 27:5 En Mozes bracht haar rechtszaak voor het aangezicht des HEEREN. Num. 27:6 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: |
20 En verklaar hun de instellingen en de wetten, en maak hun bekend den weg waarin zij wandelen zullen, en het werk dat zij doen zullen. | | |
21 Doch zie gij om onder al het volk naar 24kloeke mannen, godvrezende, 25waarachtige mannen, de gierigheid hatende26; stel ze over hen, oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, oversten der tienen. | | 24 Anders: sterke, dappere, geharde mannen. Zie Gen. 47:6. Gen. 47:6 Egypteland, dat is voor uw aangezicht; doe uw vader en uw broeders in het beste van het land wonen; laat hen in het land Gosen wonen; en zo gij weet dat er onder hen kloeke mannen zijn, zo zet hen tot veemeesters over hetgeen dat ik heb. |
25 Hebr. mannen der waarheid of getrouwheid. |
26 Tot deze deugden die in de regeerders van landen en steden vereist worden, voegt Mozes nog enige bij, Ex. 23:6. Deut. 1:16; 16:18. Zie ook 2 Kron. 19:7. Jes. 33:15. Ex. 23:6 Gij zult het recht uws armen niet buigen in zijn twistige zaak. Deut. 1:16 En ik gebood uw rechters terzelfder tijd, zeggende: Hoort de verschillen tussen uw broederen en richt recht tussen den man en tussen zijn broeder, en tussen deszelfs vreemdeling. Deut. 16:18 Rechters en ambtlieden zult gij u stellen in al uw poorten die de HEERE uw God u geven zal onder uw stammen; dat zij het volk richten met een gericht der gerechtigheid. 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Jes. 33:15 Die in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt; die zijn handen uitschudt dat zij geen geschenken behouden; die zijn oor stopt dat hij geen bloedschulden hore, en zijn ogen toesluit dat hij het kwade niet aanzie; |
22 Dat zij dit volk te allen tijde richten; doch het geschiede dat zij alle grote zaken aan u brengen, maar dat zij alle kleine zaken richten; verlicht alzo uzelven en laat hen met u dragen. | | |
23 Indien gij deze zaak doet en God het u gebiedt, zo zult gij kunnen bestaan; zo zal ook al dit volk in vrede 27aan zijn plaats komen. | | 27 Te weten in het land Kanaän; of elk tot zijn huis, hebbende een einde van hun zaak gekregen, zonder te wachten van des morgens tot des avonds. Aldus wordt iemands huis genoemd zijn plaats Richt. 7:7; 9:55; 19:28, 29. Richt. 7:7 En de HEERE zeide tot Gídeon: Door deze driehonderd mannen die gelekt hebben, zal Ik ulieden verlossen en de Midianieten in uw hand geven; daarom, laat al dat volk weggaan, eenieder naar zijn plaats. Richt. 9:55 Als nu de mannen van Israël zagen, dat Abimélech dood was, zo gingen zij een iegelijk naar zijn plaats. Richt. 19:28 En hij zeide tot haar: Sta op en laat ons trekken; maar niemand antwoordde. Toen nam hij haar op den ezel, en de man maakte zich op en toog naar zijn plaats. Richt. 19:29 Als hij nu in zijn huis kwam, zo nam hij een mes en greep zijn bijwijf en deelde haar met haar beenderen in twaalf stukken; en hij zond haar in alle landpalen Israëls. |
24 dMozes nu hoorde naar de stem van zijn schoonvader, en 28hij deed alles wat hij gezegd had. | | d Deut. 1:9. Deut. 1:9 En ik sprak terzelfder tijd tot u, zeggende: Ik alleen zal u niet kunnen dragen. |
28 Te weten, nadat God hem zulks had bevolen, Num. 11:16, en nadat hij hetzelve het volk had voorgedragen, Deut. 1:14. Num. 11:16 En de HEERE zeide tot Mozes: Verzamel Mij zeventig mannen uit de oudsten van Israël, dewelke gij weet dat zij de oudsten des volks en deszelfs ambtlieden zijn; en gij zult hen brengen voor de tent der samenkomst, en zij zullen zich daar bij u stellen. Deut. 1:14 Toen antwoorddet gij mij, en zeidet: Dit woord is goed, dat gij gesproken hebt, om te doen. |
25 En Mozes verkoos 29kloeke mannen uit gans Israël en maakte hen tot hoofden over het volk: oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen en oversten der tienen; | | 29 Wat last en les Mozes aan deze mannen gegeven heeft, zie Deut. 1:16, 17. Deut. 1:16 En ik gebood uw rechters terzelfder tijd, zeggende: Hoort de verschillen tussen uw broederen en richt recht tussen den man en tussen zijn broeder, en tussen deszelfs vreemdeling. Deut. 1:17 Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. |
26 Dat zij het volk te allen tijde richtten, de harde zaak tot Mozes brachten, maar zij alle kleine zaak richtten. | | |
27 Toen liet Mozes zijn schoonvader trekken; en hij ging naar 30zijn land. | | 30 Te weten Midian. |