Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Water uit den rotssteen |
1 DAARNA toog de ganse vergadering der kinderen Israëls naar hun dagreizen uit de woestijn Sin, op het bevel des HEEREN, en zij legerden zich te Rafidîm; daar nu was geen water voor het volk om te drinken. |
2 Toen twistte het volk met Mozes, en zij zeiden: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken. aMozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij den HEERE? a Num. 20:3, 4. |
a Num. 20:3 En het volk twistte met Mozes, en zij spraken, zeggende: Och, of wij den geest gegeven hadden, toen onze broeders voor het aangezicht des HEEREN den geest gaven! Num. 20:4 Waarom toch hebt gijlieden de gemeente des HEEREN in deze woestijn gebracht, dat wij daar sterven zouden, wij en onze beesten? |
3 Toen nu het volk aldaar dorstte naar water, zo murmureerde het volk tegen Mozes, en het zeide: Waartoe hebt gij ons nu uit Egypte doen optrekken, opdat gij mij en mijn kinderen en mijn vee van dorst deedt sterven? |
4 Zo riep Mozes tot den HEERE, zeggende: Wat zal ik dit volk doen? Er feilt niet veel aan, of zij zullen mij stenigen. |
5 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Ga heen voor het aangezicht des volks en neem met u uit de oudsten van Israël; en neem uw staf in uw hand, bwaarmede gij de rivier sloegt, en ga heen. b Ex. 7:20. |
b Ex. 7:20 Mozes nu en Aäron deden alzo, gelijk de HEERE geboden had; en hij hief den staf op en sloeg het water dat in de rivier was, voor de ogen van Farao en voor de ogen van zijn knechten; en al het water in de rivier werd in bloed veranderd. |
6 cZie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israël. c Num. 20:9. Ps. 78:15; 114:8. 1 Kor. 10:4. |
c Num. 20:9 Toen nam Mozes den staf van voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als Hij hem geboden had. Ps. 78:15 Hij kloofde de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit afgronden. Ps. 114:8 Die den rotssteen veranderde in een watervloed, den keisteen in een waterfontein. 1 Kor. 10:4 En allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde; en de steenrots was Christus. |
7 En hij noemde den naam dier plaats Massa en Meríba, om den twist der kinderen Israëls en omdat zij den HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in het midden van ons, of niet? |
Overwinning op Amalek |
8 dToen kwam Amalek, en streed tegen Israël in Rafidîm. d Deut. 25:17, 18. |
d Deut. 25:17 Gedenk wat u Amalek gedaan heeft, op den weg, als gij uit Egypte uittoogt; Deut. 25:18 Hoe hij u op den weg ontmoette en sloeg onder u in den staart al de zwakken achter u, als gij moede en mat waart; en hij vreesde God niet. |
9 Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik op de hoogte des heuvels staan, en de staf Gods zal in mijn hand zijn. |
10 Jozua nu deed als Mozes hem gezegd had, strijdende tegen Amalek; doch Mozes, Aäron en Hur klommen op de hoogte des heuvels. |
11 En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israël de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek de sterkste. |
12 Doch Mozes’ handen werden zwaar; daarom namen zij een steen en legden dien onder hem, dat hij daarop zat; en Aäron en Hur onderstutten zijn handen, de een op deze, de ander op de andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat de zon onderging; |
13 Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte door de scherpte des zwaards. |
14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek en leg het in de oren van Jozua, edat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel. e Num. 24:20. Deut. 25:17, 18, 19. 1 Sam. 15:2, 3. |
e Num. 24:20 Toen hij de Amalekieten zag, zo hief hij zijn spreuk op en zeide: Amalek is de eersteling der heidenen, maar zijn uiterste is ten verderve. Deut. 25:17 Gedenk wat u Amalek gedaan heeft, op den weg, als gij uit Egypte uittoogt; Deut. 25:18 Hoe hij u op den weg ontmoette en sloeg onder u in den staart al de zwakken achter u, als gij moede en mat waart; en hij vreesde God niet. Deut. 25:19 Het zal dan geschieden, als u de HEERE uw God rust zal gegeven hebben van al uw vijanden rondom, in het land dat u de HEERE uw God ten erve geven zal om hetzelve erfelijk te bezitten, dat gij de gedachtenis van Amalek van onder den hemel zult uitdelgen; vergeet het niet. 1 Sam. 15:2 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb bezocht hetgeen dat Amalek Israël gedaan heeft, hoe hij zich tegen hem gesteld heeft op den weg, toen hij uit Egypte opkwam. 1 Sam. 15:3 Ga nu heen en sla Amalek, en verban alles wat hij heeft, en verschoon hem niet; maar dood van den man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen, van de ossen tot de schapen, van de kemels tot de ezels toe. |
15 En Mozes bouwde een altaar; en hij noemde zijn naam: De HEERE is mijn Banier. |
16 En hij zeide: Dewijl de hand op den troon des HEEREN is, fzo zal de oorlog des HEEREN tegen Amalek zijn, van geslacht tot geslacht. f 1 Sam. 15:2. |
f 1 Sam. 15:2 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb bezocht hetgeen dat Amalek Israël gedaan heeft, hoe hij zich tegen hem gesteld heeft op den weg, toen hij uit Egypte opkwam. |