Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het lied van Mozes |
1 TOEN zong Mozes en de kinderen Israëls den HEERE dit lied en spraken, zeggende: aIk zal den HEERE zingen, want Hij is hogelijk verheven; het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. a Ps. 106:12. |
a Ps. 106:12 Toen geloofden zij aan Zijn woorden, zij zongen Zijn lof. |
2 bDe HEERE is mijn Kracht en Lied, en Hij is mij tot een Heil geweest; Deze is mijn God, daarom zal ik Hem een lieflijke woning maken; Hij is mijns vaders God, dies zal ik Hem verheffen. b Ps. 18:2; 118:14. Jes. 12:2. |
b Ps. 18:2 Hij zeide dan: Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte. Ps. 118:14 De HEERE is mijn Sterkte en Psalm; want Hij is mij tot Heil geweest. Jes. 12:2 Zie, God is mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de HEERE HEERE is mijn Sterkte en Psalm, en Hij is mij tot Heil geworden. |
3 De HEERE is een Krijgsman; HEERE is Zijn Naam. |
4 Hij heeft Farao’s wagens en zijn heir in de zee geworpen; en de keur zijner hoofdlieden zijn verdronken in de Schelfzee. |
5 cDe afgronden hebben hen bedekt; zij zijn in de diepten gezonken als een steen. c Neh. 9:11. |
c Neh. 9:11 En Gij hebt de zee voor hun aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers hebt Gij in de diepten geworpen, als een steen in sterke wateren. |
6 dO HEERE, Uw rechterhand is verheerlijkt geworden in macht; Uw rechterhand, o HEERE, heeft den vijand verbroken. d Ps. 118:15, 16. |
d Ps. 118:15 In de tenten der rechtvaardigen is een stem des gejuichs en des heils: De rechterhand des HEEREN doet krachtige daden; Ps. 118:16 De rechterhand des HEEREN is verhoogd, de rechterhand des HEEREN doet krachtige daden. |
7 En door Uw grote hoogheid hebt Gij die tegen U opstonden, omgeworpen; Gij hebt Uw brandenden toorn uitgezonden, die hen verteerd heeft als een stoppel. |
8 eEn door het geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt geworden; de stromen hebben overeind gestaan als een hoop; de afgronden zijn stijf geworden in het hart der zee. e Jes. 63:12, 13. Hab. 3:10. |
e Jes. 63:12 Die den arm Zijner heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes; Die de wateren voor hunlieder aangezichten kliefde, opdat Hij Zich een eeuwigen Naam maakte? Jes. 63:13 Die hen leidde door de afgronden? Als een paard in de woestijn, struikelden zij niet. Hab. 3:10 De bergen zagen U en leden smart; de waterstroom ging door, de afgrond gaf zijn stem, hij hief zijn zijden op in de hoogte. |
9 De vijand zeide: Ik zal vervolgen, ik zal achterhalen, ik zal den buit delen; mijn ziel zal van hen vervuld worden, ik zal mijn zwaard uittrekken, mijn hand zal hen uitroeien. |
10 fGij hebt met Uw wind geblazen, de zee heeft hen gedekt; zij zonken onder als lood in geweldige wateren. f Ps. 74:13; 106:11. |
f Ps. 74:13 Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten, Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken. Ps. 106:11 En de wateren overdekten hun wederpartijders; niet één van hen bleef er over. |
11 O HEERE, wie is als Gij onder de goden? Wie is als Gij, verheerlijkt in heiligheid, vreselijk in lofzangen, doende wonder? |
12 Gij hebt Uw rechterhand uitgestrekt, de aarde heeft hen verslonden. |
13 Gij leidt door Uw weldadigheid dit volk dat Gij verlost hebt; Gij gvoert hen zachtkens door Uw sterkte tot de lieflijke woning Uwer heiligheid. g Ps. 77:21. |
g Ps. 77:21 Gij leiddet Uw volk als een kudde, door de hand van Mozes en Aäron. |
14 De volken hebben het gehoord, zij zullen sidderen; weedom heeft de ingezetenen van Palestina bevangen. |
15 hDan zullen de vorsten van Edom verbaasd wezen, beving zal de machtigen der Moabieten bevangen; al de ingezetenen van Kanaän zullen versmelten. h Deut. 2:4. |
h Deut. 2:4 En gebied het volk, zeggende: Gij zult doortrekken aan de landpale uwer broederen, der kinderen van Ezau, die in Seïr wonen; zij zullen wel voor u vrezen, maar gij zult u zeer wachten. |
16 iVerschrikking en vrees zal op hen vallen; door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen als een steen; totdat Uw volk, HEERE, henen doorkome, totdat dit volk henen doorkome, dat Gij verworven hebt. i Deut. 2:25; 11:25. Joz. 2:9. |
i Deut. 2:25 Te dezen dage zal Ik beginnen uw schrik en uw vrees te geven over het aangezicht der volken onder den gansen hemel; die uw gerucht zullen horen, die zullen sidderen en bang zijn van uw aangezicht. Deut. 11:25 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan; de HEERE uw God zal uw schrik en uw vrees geven over al het land waarop gij treden zult, gelijk als Hij tot u gesproken heeft. Joz. 2:9 En zij sprak tot die mannen: Ik weet dat de HEERE u dit land gegeven heeft, en dat ulieder verschrikking op ons gevallen is en dat al de inwoners dezes lands voor ulieder aangezicht gesmolten zijn. |
17 Die zult Gij inbrengen en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse welke Gij, o HEERE, gemaakt hebt tot Uw woning; het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o Heere. |
18 De HEERE zal in eeuwigheid en geduriglijk regeren. |
19 Want Farao’s paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee gekomen, en de HEERE heeft de wateren der zee over hen doen wederkeren; maar de kinderen Israëls zijn op het droge in het midden van de zee gegaan. |
20 En Mirjam, de profetes, Aärons zuster, knam een trommel in haar hand; en al de vrouwen gingen uit haar na, met trommels en met reien. k 1 Sam. 18:6. |
k 1 Sam. 18:6 Het geschiedde nu toen zij kwamen en David wederkeerde van het slaan der Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen uit al de steden van Israël met gezang en reien, den koning Saul tegemoet, met trommels, met vreugde en met muziekinstrumenten. |
21 Toen antwoordde Mirjam hunlieden: Zingt den HEERE, want Hij is hogelijk verheven, Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort. |
Mara en Elim |
22 Hierna deed Mozes de Israëlieten voortreizen van de Schelfzee af, en zij trokken uit tot in de woestijn Sur; en zij gingen drie dagen in de woestijn en vonden geen water. |
23 lToen kwamen zij te Mara; doch zij konden het water van Mara niet drinken, want het was bitter; daarom werd deszelfs naam genoemd Mara. l Num. 33:8. |
l Num. 33:8 En zij verreisden van Hachirôth en gingen over door het midden van de zee naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen in de woestijn Etham en legerden zich in Mara. |
24 Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: Wat zullen wij drinken? |
25 Hij dan riep tot den HEERE, en de HEERE wees hem een hout; dat wierp hij in dat water; toen werd het water zoet. Aldaar stelde Hij het volk een inzetting en recht, en aldaar verzocht Hij hetzelve, |
26 En zeide: Is het dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, en doen wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden en houdt al Zijn inzettingen, zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester. |
27 Toen kwamen zij te Elim, en daar waren twaalf waterfonteinen en zeventig palmbomen; en zij legerden zich aldaar aan de wateren. |