Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De instelling van het pascha |
1 DE HEERE nu had tot Mozes en tot Aäron in Egypteland gesproken, zeggende: |
2 Deze zelve maand zal ulieden het hoofd der maanden zijn; zij zal u de eerste van de maanden des jaars zijn. |
3 Spreekt tot de ganse vergadering Israëls, zeggende: Aan den tiende dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der vaders, een lam voor een huis. |
4 Maar indien een huis te klein is voor een lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen, een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening maken naar het lam. |
5 aGij zult een volkomen lam hebben, een mannetje, een jaar oud; van de schapen of van de geitenbokken zult gij het nemen. a Lev. 1:3; 22:21. Mal. 1:8. 1 Petr. 1:19. |
a Lev. 1:3 Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. Lev. 22:21 En als iemand een dankoffer den HEERE zal offeren, uitzonderende van de runderen of van de schapen een gelofte of vrijwillig offer, het zal volkomen zijn, opdat het aangenaam zij; geen gebrek zal daarin zijn. Mal. 1:8 Want als gij wat blinds aanbrengt om te offeren, het is bij u niet kwaad; en als gij wat kreupels of kranks aanbrengt, het is niet kwaad. Breng dat toch uw vorst; zal hij een welgevallen aan u hebben, of zal hij uw aangezicht opnemen? zegt de HEERE der heirscharen. 1 Petr. 1:19 Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; |
6 En gij zult het in bewaring hebben tot den veertienden dag dezer maand; en de ganse gemeente der vergadering Israëls zal het slachten tussen twee avonden. |
7 En zij zullen van het bloed nemen, en strijken het aan de beide zijposten en aan den bovendorpel, aan de huizen in dewelke zij het eten zullen. |
8 bEn zij zullen het vlees eten in denzelven nacht, aan het vuur gebraden, met ongezuurde broden; zij zullen het met bittere saus eten. b Num. 9:11. 1 Kor. 5:8. |
b Num. 9:11 In de tweede maand, op den veertienden dag, tussen de twee avonden, zullen zij dat houden; met ongezuurde broden en bittere saus zullen zij dat eten. 1 Kor. 5:8 Zo dan, laat ons feesthouden, niet in den ouden zuurdesem, noch in den zuurdesem der kwaadheid en der boosheid, maar in de ongezuurde broden der oprechtheid en der waarheid. |
9 Gij zult daarvan niet rauw eten, ook geenszins in water gezoden; maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met zijn schenkels en met zijn ingewand. |
10 Gij zult daarvan ook niet laten overblijven tot den morgen; maar hetgeen dat daarvan overblijft tot den morgen, zult gij met vuur verbranden. |
11 Aldus nu zult gij het eten: uw lendenen zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha. |
12 Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaars, Ik, de HEERE. |
13 En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal. |
14 cEn deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting. c Ex. 5:1. |
c Ex. 5:1 EN daarna gingen Mozes en Aäron heen en zeiden tot Farao: Alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij een feest houde in de woestijn. |
15 Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van den eersten dag af tot op den zevenden dag, diezelve ziel die zal uitgeroeid worden uit Israël. |
16 En op den eersten dag zal er een heilige verzameling zijn; ook zult gij een heilige verzameling hebben op den zevenden dag; er zal geen werk in dezelve gedaan worden; maar wat van iedere ziel gegeten zal worden, datzelve alleen mag van ulieden toegemaakt worden. |
17 Zo onderhoudt dan de ongezuurde broden, dewijl Ik even aan denzelven dag ulieder heiren uit Egypteland geleid zal hebben; daarom zult gij dezen dag houden onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting. |
18 dIn de eerste maand, aan den veertienden dag der maand, in den avond, zult gij ongezuurde broden eten, tot den een en twintigsten dag der maand, in den avond. d Lev. 23:5. Num. 28:16. |
d Lev. 23:5 In de eerste maand, op den veertiende der maand, tussen twee avonden, is des HEEREN pascha. Num. 28:16 En in de eerste maand, op den veertienden dag der maand, is het pascha den HEERE. |
19 Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden worde; want al wie het gedesemde eten zal, dezelve ziel zal uit de vergadering Israëls uitgeroeid worden, hij zij een vreemdeling of een ingeborene des lands. |
20 Gij zult niets eten dat gedesemd is; ein al uw woningen zult gij ongezuurde broden eten. e Deut. 16:3. |
e Deut. 16:3 Gij zult niets gedesemds op hetzelve eten; zeven dagen zult gij ongezuurde broden op hetzelve eten, een brood der ellende (want inderhaast zijt gij uit Egypteland uitgetogen); opdat gij gedenkt aan den dag van uw uittrekken uit Egypteland, al de dagen uws levens. |
21 Mozes dan riep al de oudsten van Israël en zeide tot hen: Leest uit en neemt u lammeren voor uw huisgezinnen fen slacht het pascha. f Hebr. 11:28. |
f Hebr. 11:28 Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken zou. |
22 Neemt dan een bundelken hysop en doopt het in het bloed dat in een bekken zal wezen, en strijkt aan den bovendorpel en aan de beide zijposten van dat bloed hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal uitgaan uit de deur van zijn huis tot aan den morgen. |
23 Want de HEERE zal doorgaan om de Egyptenaars te slaan; doch wanneer Hij het bloed zien zal aan den bovendorpel en aan de twee zijposten, zo zal de HEERE de deur voorbijgaan gen den verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan. g Hebr. 11:28. |
g Hebr. 11:28 Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken zou. |
24 Onderhoudt dan deze zaak, tot een inzetting voor u en voor uw kinderen tot in eeuwigheid. |
25 En het zal geschieden als gij in dat land komt dat u de HEERE geven zal, gelijk Hij gesproken heeft, zo zult gij dezen dienst onderhouden. |
26 hEn het zal geschieden wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor een dienst?, h Joz. 4:6. |
h Joz. 4:6 Opdat dit een teken zij onder ulieden. Wanneer uw kinderen morgen vragen zullen, zeggende: Wat zijn u deze stenen?, |
27 Zo zult gij zeggen: Dit is den HEERE een paasoffer, Die voor de huizen der kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg en onze huizen bevrijdde. Toen boog zich het volk en neigde zich. |
28 iEn de kinderen Israëls gingen en deden het; gelijk als de HEERE Mozes en Aäron geboden had, alzo deden zij. i Hebr. 11:28. |
i Hebr. 11:28 Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken zou. |
Tiende plaag: dood der eerstgeborenen |
29 kEn het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. k Ps. 78:51; 105:36; 135:8; 136:10. |
k Ps. 78:51 En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham. Ps. 105:36 Hij versloeg ook alle eerstgeborenen in hun land, de eerstelingen al hunner krachten. Ps. 135:8 Die de eerstgeborenen van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe. Ps. 136:10 Dien Die de Egyptenaars geslagen heeft in hun eerstgeborenen; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
30 lEn Farao stond op bij nacht, hij en al zijn knechten en al de Egyptenaars, en er was een groot geschrei in Egypte; want er was geen huis waarin niet een dode was. l Ps. 105:38. |
l Ps. 105:38 Egypte was blijde als zij uittrokken, want hun verschrikking was op hen gevallen. |
31 Toen riep hij Mozes en Aäron in den nacht en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israël; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt. |
32 Neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gijlieden gesproken hebt, en gaat heen en zegent mij ook. |
33 En de Egyptenaars hielden sterk aan bij het volk, haastende om die uit het land te drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood. |
De uittocht uit Egypte |
34 En het volk nam zijn deeg op, eer het gedesemd was, hun deegklompen, gebonden in hun klederen, op hun schouders. |
35 mDe kinderen Israëls nu hadden gedaan naar het woord van Mozes, en hadden van de Egyptenaars geëist zilveren vaten en gouden vaten en klederen. m Ex. 3:21; 11:2. Ps. 105:37. |
m Ex. 3:21 En Ik zal dit volk genade geven in de ogen der Egyptenaars; en het zal geschieden wanneer gijlieden uitgaan zult, zo zult gij niet ledig uitgaan. Ex. 11:2 Spreek nu voor de oren des volks, dat ieder man van zijn naaste en iedere vrouw van haar naaste zilveren vaten en gouden vaten eise. Ps. 105:37 En Hij voerde hen uit met zilver en goud; en onder hun stammen was niemand die struikelde. |
36 Daartoe had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen der Egyptenaars, dat zij hun hun begeerte deden; en zij beroofden de Egyptenaars. |
37 Alzo reisden de kinderen Israëls uit van Rameses naar Sukkoth, omtrent zeshonderdduizend te voet, mannen alleen, behalve de kinderkens. |
38 En veel vermengd volk trok ook met hen op, en schapen en runderen, gans veel vee. |
39 En zij bakten van het deeg dat zij uit Egypte gebracht hadden, ongezuurde koeken, want het was niet gedesemd; overmits zij uit Egypte uitgedreven werden, zodat zij niet vertoeven konden, noch ook tering voor zich bereiden. |
40 nDe tijd nu der woning die de kinderen Israëls in Egypte gewoond hebben, is vierhonderd jaar en dertig jaar. n Gen. 15:13. Hand. 7:6. Gal. 3:17. |
n Gen. 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land dat hunlieder niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken, vierhonderd jaar. Hand. 7:6 En God sprak alzo, dat zijn zaad vreemdeling zijn zou in een vreemd land, en dat zij het zouden dienstbaar maken en kwalijk behandelen vierhonderd jaren. Gal. 3:17 En dit zeg ik: Het verbond dat tevoren van God bevestigd is op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderd en dertig jaren gekomen is, niet krachteloos gemaakt, om de beloftenis teniet te doen. |
41 En het geschiedde ten einde van de vierhonderd en dertig jaren, zo is het even op denzelven dag geschied, dat al de heiren des HEEREN uit Egypteland gegaan zijn. |
42 Dezen nacht zal men den HEERE op het vlijtigst houden, omdat Hij hen uit Egypteland geleid heeft; dit is de nacht des HEEREN, die op het vlijtigst moet gehouden worden, van al de kinderen Israëls onder hun geslachten. |
Wie het pascha mag eten |
43 Voorts zeide de HEERE tot Mozes en Aäron: Dit is de inzetting van het pascha: de zoon van geen vreemdeling zal daarvan eten. |
44 Doch alle knecht van iedereen, die voor geld gekocht is, nadat gij hem zult besneden hebben, dan zal hij daarvan eten. |
45 Geen uitlander noch huurling zal ervan eten. |
46 In één huis zal het gegeten worden; gij zult van het vlees niet buiten uit het huis dragen, oen zult geen been daaraan breken. o Num. 9:12. Joh. 19:36. |
o Num. 9:12 Zij zullen daarvan niet overlaten tot den morgen en zullen daaraan geen been breken; naar alle inzetting van het pascha zullen zij dat houden. Joh. 19:36 Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden. |
47 De ganse vergadering Israëls zal het doen. |
48 Als nu een vreemdeling bij u verkeert en den HEERE het pascha houden zal, dat alles wat mannelijk is bij hem besneden worde, en dan kome hij daartoe om dat te houden, en hij zal wezen als een ingeborene des lands; maar geen onbesnedene zal daarvan eten. |
49 Enerlei wet zij voor den ingeborene en voor den vreemdeling die als vreemdeling in het midden van u verkeert. |
50 En alle kinderen Israëls deden het; gelijk als de HEERE Mozes en Aäron geboden had, alzo deden zij. |
51 En het geschiedde even ten zelven dage, dat de HEERE de kinderen Israëls uit Egypteland leidde, naar hun heiren. |