Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 12 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Exodus 12

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

God beveelt den Israëlieten, dat de maand in dewelke zij uit Egypte gaan, hun de eerste maand des jaars zij, vs. 1, enz. Hun wordt bevolen een onbevlekt lam uit te kiezen tot een paaslam, 3. Hoe zij het eten moesten, 11. Zij moesten zeven dagen lang ongezuurd brood eten, 15. Met het bloed des lams moesten zij de posten der deuren besprengen, 22. Al de eerstgeborenen van Egypte worden verslagen, 29. Farao drijft de Israëlieten het land uit, 31. Zij beroven de Egyptenaars, 35. Zij komen te Sukkoth, sterk zijnde 600.000 man, 37. Hoelang zij in Egypte gewoond hebben, 40. Manier van het paaslam te eten, en wie het mochten eten, 43. Al de kinderen Israëls doen gelijk hun de Heere geboden had, 50.
 
De instelling van het pascha
1 DE HEERE nu 1had tot Mozes en tot Aäron in Egypteland gesproken, zeggende:
1 Te weten, eer Mozes van de tegenwoordigheid van Farao gescheiden was, Ex. 11:4, hetzij dat het geschied is voor de driedaagse duisternis, Ex. 10:21, of daarna, Ex. 11:1. verwijsteksten
 
2 2Deze zelve maand zal ulieden 3het hoofd der maanden zijn; zij zal u 4de eerste van de maanden des jaars zijn.
2 Bij de Hebreeën genoemd Abib, Ex. 13:4, anders genaamd: Nisan, Neh. 2:1. Esth. 3:7. verwijsteksten
3 Dat is, het beginsel; alzo staat er Ez. 40:1 het hoofd des jaars, dat is, het beginsel des jaars. verwijsteksten
4 Dit is te verstaan van kerkelijke zaken, maar in politieke zaken begon het jaar met de zevende maand. Zie Ex. 34:22. Lev. 25:9. verwijsteksten
 
3 Spreekt tot de ganse vergadering Israëls, zeggende: Aan den tiende dezer maand neme een iegelijk 5een lam, 6naar de huizen der vaders, een lam voor een huis.
5 Hetzij een schaapslam of een geitenlam, vers 5. Dit lam was een figuur of voorbeeld, wijzende op Christus, het ware Lam Gods, Joh. 1:29. 1 Kor. 5:7. verwijsteksten
6 Dat is, naar de huisgezinnen, die naar de vaders genoemd werden.
 
4 Maar indien een huis te 7klein is voor een lam, zo neme 8hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal 9der zielen, 10een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening maken 11naar het lam.
7 Dat is, indien zij te weinig zijn om het lam dien avond geheel op te eten.
8 Te weten de huisvader.
9 Dat is, der personen. Zie Gen. 12:5. verwijsteksten
10 Hebr. de man naar den mond van zijn eten.
11 Dat is, overeenkomstig het lam en het getal der personen die daarvan eten zouden, daarop lettende dat de personen noch te veel noch te weinig waren.
 
5 aGij zult 12een volkomen lam hebben, een mannetje, 13een jaar oud; van de schapen of van de geitenbokken zult gij het nemen.
a Lev. 1:3; 22:21. Mal. 1:8. 1 Petr. 1:19. verwijsteksten
12 Dusdanig moest Christus wezen, 1 Petr. 1:19. verwijsteksten
13 Hebr. den zoon van een jaar, dat is, een eenjarig lam.
 
6 14En gij zult het in bewaring hebben tot den veertienden dag dezer maand; en de ganse gemeente der vergadering Israëls zal het slachten 15tussen twee avonden.
14 Dat is, gij zult het apart zetten, afgezonderd van de kudde vier dagen lang, van den tienden tot den veertienden dag.
15 Dat is, tussen het begin en het einde van den avond, dat is, tussen onze derde ure na den middag en den ondergang der zon; te dezen tijde is onze Heere Jezus Christus, het rechte Paaslam, gestorven, Matth. 27:46, 50. verwijsteksten
 
7 En zij zullen van 16het bloed nemen, en 17strijken het aan de beide zijposten en aan den bovendorpel, aan de huizen in dewelke zij het eten zullen.
16 Te weten van het geslachte lam.
17 Hebr. geven het, of doen het, te weten met busseltjes van hysop, als vers 22 staat. Van deze ceremoniën wordt nergens meer gewag gemaakt, alsook niet van enige der volgende ceremoniën, omdat zij alleen in dit eerste pascha moesten onderhouden worden. verwijsteksten
 
8 bEn zij zullen het vlees eten in denzelven nacht, aan het vuur gebraden, 18met ongezuurde broden; zij zullen het 19met bittere saus eten.
b Num. 9:11. 1 Kor. 5:8. verwijsteksten
18 De Israëlieten aten het paaslam met ongezuurde koeken, ter gedachtenis dat zij metterhaast hun ongezuurd deeg met zich uit Egypteland gedragen hadden, vers 34. verwijsteksten
19 Anders: bittere kruiden. Hebr. met bitterheden, of met bittere dingen.
 
9 Gij zult daarvan 20niet rauw eten, ook 21geenszins in water gezoden; maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met zijn schenkels en met zijn ingewand.
20 Of niet genoeg gekookt zijnde.
21 Hebr. ziedende gezoden, of kokende gekookt in het water.
 
10 Gij zult daarvan ook niet laten overblijven tot den morgen; maar hetgeen dat daarvan overblijft tot den morgen, 22zult gij met vuur verbranden.
22 Opdat het anders nergens toe zou gebruikt worden, hetzij tot afgoderij of tot gemene spijze.
 
11 23Aldus nu zult gij het eten: 24uw lendenen zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN 25pascha.
23 Te weten ditmaal, maar na dezen tijd zijn deze dingen niet onderhouden geweest, zelfs niet door Christus, noch door Zijn apostelen. Zie vers 7. verwijsteksten
24 Dit betekent vaardigheid in het reizen, of haast in het uitrichten van enige zaak, als 2 Kon. 4:29; 9:1. Jer. 1:17. Luk. 12:35, 36. verwijsteksten
25 Hebr. pesach. Het betekent een doorgang, voorbijgang, of overspringing, omdat de slaande engel de huizen der Israëlieten is voorbijgegaan, of voorbijgesprongen, vss. 13, 23, 27. Het lam wordt hier pesach, dat is, voorbijgang, genoemd, omdat het een teken daarvan was. Zie deze sacramentele wijze van spreken Gen. 17:10, en de eigenlijke manier van spreken vers 13 en Ex. 13:9. verwijsteksten
 
12 Want 26Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en 27alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan 28al de goden der Egyptenaars, Ik, de HEERE.
26 Wat God door den slaanden engel gedaan heeft, dat zegt Hij Zelf gedaan te hebben.
27 Te weten der Egyptenaars.
28 Alsof God zeide: Ik zal doen blijken dat al de afgoden ijdel zijn en niet helpen kunnen.
 
13 En 29dat bloed zal ulieden tot 30een teken zijn aan de huizen waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik 31Egypteland slaan zal.
29 Te weten, waarmede gij de posten en dorpels besprenkeld hebt, vers 7. verwijsteksten
30 Om te gedenken aan Mijn belofte tot versterking van uw geloof.
31 Dat is, de eerstgeborenen in Egypteland.
 
14 cEn deze dag zal ulieden wezen 32ter gedachtenis en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten 33tot een eeuwige inzetting.
c Ex. 5:1. verwijsteksten
32 Te weten van de ontvangen weldaad, dat Ik u uit Egypte verlost heb.
33 Te weten, totdat de Messias komt, Die het einde en de vervulling der wet is. Zie Gen. 13:15; 17:7, 13. verwijsteksten
 
15 34Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het zuurdeeg 35wegdoen uit uw huizen; want wie het gedesemde eet, van den eersten dag af tot op den zevenden dag, 36diezelve ziel 37die zal uitgeroeid worden uit Israël.
34 Te weten na den paasdag, want dit was een bijzonder feest.
35 Hebr. doen ophouden.
36 Dat is, dezelve mens.
37 Zie Gen. 17:14. verwijsteksten
 
16 En op den eersten dag zal er een heilige verzameling zijn; ook zult gij 38een heilige verzameling hebben op den zevenden dag; er zal geen werk in dezelve gedaan worden; 39maar wat van iedere ziel gegeten zal worden, datzelve alleen mag van ulieden toegemaakt worden.
38 Hebr. verzameling der heiligheid, en zo in het volgende.
39 Dit was ongeoorloofd te doen op den sabbatdag, Ex. 16:23, 29; 35:2, 3. verwijsteksten
 
17 Zo onderhoudt dan de ongezuurde 40broden, dewijl Ik even aan denzelven dag ulieder heiren uit Egypteland geleid zal hebben; daarom zult gij dezen dag houden onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting.
40 Of: koeken, naar het gebruik der Joden.
 
18 dIn de eerste maand, aan den veertienden dag der maand, in den avond, zult gij ongezuurde broden eten, tot den een en twintigsten dag der maand, in den avond.
d Lev. 23:5. Num. 28:16. verwijsteksten
 
19 41Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden worde; want al wie het gedesemde eten zal, dezelve ziel zal uit de vergadering Israëls uitgeroeid worden, 42hij zij een vreemdeling of een ingeborene des lands.
41 Zie vers 15 en 1 Kor. 5:8. verwijsteksten
42 Hebr. in, aan of onder den vreemdeling, enz.
 
20 Gij zult 43niets eten dat gedesemd is; ein al uw woningen zult gij ongezuurde broden eten.
43 Noch brood, noch koeken, noch iets anders.
e Deut. 16:3. verwijsteksten
 
21 Mozes dan riep al de oudsten van Israël en zeide tot hen: 44Leest uit en neemt u 45lammeren voor uw huisgezinnen fen slacht 46het pascha.
44 Hebr. Trekt uit, te weten uit de schaapskooi of kudde.
45 Of: kleinvee, dat is, schapen of geiten.
f Hebr. 11:28. verwijsteksten
46 Dat is, het lam, hetwelk een teken was van het pascha of den doorgang van den worgengel.
 
22 47Neemt dan een bundelken 48hysop en doopt het in het bloed dat in een bekken zal wezen, en 49strijkt aan den bovendorpel en aan de beide zijposten van dat bloed hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal uitgaan uit de deur van zijn huis tot aan den morgen.
47 Dit is een van de ceremoniën die alleen in het eerste pascha moesten onderhouden worden. Zie op vers 7. verwijsteksten
48 Van hysop zie 1 Kon. 4 op vers 33. verwijsteksten
49 Hebr. doet aanraken.
 
23 Want de HEERE zal doorgaan om 50de Egyptenaars te slaan; doch wanneer Hij het bloed zien zal aan den bovendorpel en aan de twee zijposten, zo zal de HEERE de deur 51voorbijgaan gen den 52verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan.
50 Anders: Egypte; versta de eerstgeborenen van de Egyptenaars.
51 Of: voorbijspringen.
g Hebr. 11:28. verwijsteksten
52 Versta dien slaanden engel.
 
24 Onderhoudt dan 53deze zaak, tot een inzetting voor u en voor uw kinderen 54tot in eeuwigheid.
53 Uitgenomen de ceremoniën die dit eerste pascha eigen waren. Zie vss. 7, 11, 22. verwijsteksten
54 Welverstaande tot op Christus. Zie vers 14. verwijsteksten
 
25 En het zal geschieden als gij 55in dat land komt dat u de HEERE geven zal, gelijk Hij gesproken heeft, zo zult gij dezen 56dienst onderhouden.
55 Te weten in het land Kanaän. In de woestijn hebben zij maar ééns pascha gehouden, Num. 9:5. verwijsteksten
56 Dat is, godsdienst. Alzo ook vers 26, als blijkt vers 27. verwijsteksten
 
26 hEn het zal geschieden wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen: 57Wat hebt gij daar voor een dienst?,
h Joz. 4:6. verwijsteksten
57 Hebr. Wat is ulieden deze dienst? is, dat is, betekent.
 
27 Zo zult gij zeggen: 58Dit is den HEERE een paasoffer, Die voor de huizen der kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg en onze huizen bevrijdde. Toen boog zich het volk en neigde zich.
58 Te weten het paaslam.
 
28 iEn de kinderen Israëls gingen en deden het; gelijk als de HEERE Mozes en Aäron geboden had, alzo deden zij.
i Hebr. 11:28. verwijsteksten
 
Tiende plaag: dood der eerstgeborenen
29 kEn het geschiedde te middernacht, dat de HEERE 59al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, 60tot op den eerstgeborene van den gevangene, 61die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten.
k Ps. 78:51; 105:36; 135:8; 136:10. verwijsteksten
59 Dit heeft God gedaan tot een straf over het ongelijk, hetwelk Farao en zijn onderzaten aan Israël, Gods eerstgeborene, gedaan hadden, Ex. 4:22, 23. verwijsteksten
60 Vgl. met deze manier van spreken Ex. 11:5. verwijsteksten
61 Hebr. in het huis van den put of van den kuil.
 
30 lEn Farao stond op bij nacht, hij en al zijn knechten en al de Egyptenaars, en er was een groot geschrei in Egypte; want er was geen huis waarin niet een dode was.
l Ps. 105:38. verwijsteksten
 
31 62Toen riep hij Mozes en Aäron in den nacht en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israël; en gaat heen, dient den HEERE, 63gelijk gijlieden gesproken hebt.
62 Mozes en Aäron kwamen niet tot Farao, maar des konings gezanten moesten tot hen komen en Mozes met nederigheid bidden dat zij toch wilden uittrekken, gelijk af te leiden is uit Ex. 10:29; 11:8. verwijsteksten
63 Te weten zonder enige conditiën waarvan de koning tevoren gesproken heeft.
 
32 Neemt ook met u uw 64schapen en uw runderen, zoals gijlieden gesproken hebt, en gaat heen en 65zegent mij ook.
64 Of: uw kleinvee en uw grootvee.
65 Dat is, bidt God voor mij, dat Hij mij van deze plaag verlosse. Dit begeert Farao ook Ex. 8:8; 9:28; 10:16, 17. Het schijnt dat Farao in zijn hart overtuigd was, dat hij zich gruwelijk tegen God den Heere verzondigd had, handelende tegen zijn eigen consciëntie. verwijsteksten
 
33 En de Egyptenaars hielden sterk aan bij het volk, haastende om die uit het land te drijven; want zij zeiden: Wij 66zijn allen dood.
66 Zie Gen. 20:3. verwijsteksten
 
De uittocht uit Egypte
34 En het volk nam zijn deeg op, eer het gedesemd was, hun deegklompen, gebonden in hun klederen, op hun schouders.
35 mDe kinderen Israëls nu hadden gedaan naar het woord van Mozes, en hadden van de Egyptenaars geëist zilveren vaten en gouden vaten en klederen.
m Ex. 3:21; 11:2. Ps. 105:37. verwijsteksten
 
36 Daartoe had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen der Egyptenaars, dat zij hun hun begeerte deden; en zij 67beroofden de Egyptenaars.
67 Aldus is vervuld hetgeen dat God Abraham belooft, Gen. 15:14, en den Israëlieten, Ex. 3:22. verwijsteksten
 
37 Alzo reisden de kinderen Israëls uit van 68Rameses naar 69Sukkoth, omtrent 70zeshonderdduizend te voet, mannen alleen, behalve de 71kinderkens.
68 Zie Gen. 47:11. verwijsteksten
69 Een plaats zo geheten omdat de kinderen Israëls, als zij daar waren gekomen, hutten van takken hebben gemaakt, en dit is hun eerste rustplaats nadat zij uit Egypte getrokken zijn. Vgl. Lev. 23:43. Dit Sukkoth is te onderscheiden van een ander, waarvan gesproken wordt Gen. 33:17. verwijsteksten
70 Onder welk groot getal niet één zwak noch krank mens was, Ps. 105:37. verwijsteksten
71 Versta hierbij ook de vrouwen, zonder welker hulp de kinderkens zich niet behelpen konden; alzo ook Ex. 10:24. verwijsteksten
 
38 En 72veel vermengd volk trok ook met hen op, en schapen en runderen, 73gans veel vee.
72 Te weten Egyptenaars, en anderen, die door de wonderwerken welke zij gezien hadden, bewogen waren mede te trekken, doch daarna bezweken zij, Num. 11:4, 5. verwijsteksten
73 Hebr. zeer zwaar vee.
 
39 En zij 74bakten van het deeg dat zij uit Egypte gebracht hadden, ongezuurde koeken, want het was niet gedesemd; overmits zij uit Egypte 75uitgedreven werden, zodat zij niet vertoeven konden, noch ook tering voor zich bereiden.
74 Te weten, als zij te Sukkoth gekomen waren.
75 Gelijk God de Heere voorzegd had Ex. 5:24. verwijsteksten
 
40 nDe tijd nu der woning die de kinderen Israëls in Egypte gewoond hebben, 76is vierhonderd jaar en dertig jaar.
n Gen. 15:13. Hand. 7:6. Gal. 3:17. verwijsteksten
76 Zie Gen. 15:13. verwijsteksten
 
41 En het geschiedde ten einde van de vierhonderd en dertig jaren, zo is het even op denzelven dag geschied, dat al de heiren des HEEREN uit Egypteland gegaan zijn.
42 77Dezen nacht zal men den HEERE op het vlijtigst houden, omdat Hij hen uit Egypteland geleid heeft; dit is de nacht des HEEREN, die op het vlijtigst moet gehouden worden, van al de kinderen Israëls onder hun geslachten.
77 Anders: Dit is die nacht welken de HEERE in acht genomen heeft om hen uit Egypteland te leiden. Hebr. Dit is een nacht der onderhoudingen den Heere.
 
Wie het pascha mag eten
43 Voorts zeide de HEERE tot Mozes en Aäron: Dit is de inzetting van het pascha: de zoon van geen vreemdeling 78zal daarvan eten.
78 Welverstaande tenzij dat hij besneden is, als af te leiden is uit vss. 44, 48. verwijsteksten
 
44 Doch alle knecht van iedereen, die voor geld gekocht is, 79nadat gij hem zult besneden hebben, dan zal hij daarvan eten.
79 Welverstaande nadat hij in de ware religie onderwezen zal zijn, en dezelve zal hebben aangenomen.
 
45 Geen 80uitlander noch huurling 81zal ervan eten.
80 Te weten zodanig een uitlander, die in een land woont waar hij niet te huis hoort, of met een ander in woont.
81 Versta tenzij zij besneden zijn.
 
46 82In één huis zal het gegeten worden; gij zult van het vlees niet buiten uit het huis dragen, oen 83zult geen been daaraan breken.
82 De zin is: Elk lam zal men in een bijzonder huis eten, elk huisgezin het zijne, als vers 3 gezegd wordt. verwijsteksten
o Num. 9:12. Joh. 19:36. verwijsteksten
83 Dit ziet op Christus, het rechte Paaslam, aan Denwelken geen been gebroken is, Joh. 19:33, 36. verwijsteksten
 
47 De ganse vergadering Israëls zal 84het doen.
84 Dat is, zal het pascha bereiden en eten, zoals de HEERE bevolen heeft; wie het verzuimde, die werd afgesneden, Num. 9:13. verwijsteksten
 
48 Als nu een vreemdeling bij u verkeert en den HEERE het pascha 85houden zal, dat alles wat mannelijk is bij hem besneden worde, en dan kome hij daartoe om dat te houden, en 86hij zal wezen als een ingeborene des lands; maar geen onbesnedene zal daarvan eten.
85 Hebr. doen zal, en zo in het volgende.
86 Dat is, hij zal hetzelfde recht genieten hetwelk de ingeborenen genieten.
 
49 Enerlei wet zij voor den ingeborene en voor den vreemdeling die als vreemdeling in het midden van u verkeert.
50 En alle kinderen Israëls deden het; gelijk als de HEERE Mozes en Aäron geboden had, alzo deden zij.
51 En het geschiedde even ten zelven dage, dat de HEERE de kinderen Israëls uit Egypteland leidde, naar hun heiren.

Einde Exodus 12