Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De namen en het getal der kinderen Israëls die in Egypte kwamen, en hun vermenigvuldiging, vs. 1, enz. Hoe Farao poogt hen te onderdrukken, maar tevergeefs, 8. Farao beveelt de vroedvrouwen alle knechtjes te doden, zo haast als zij zouden geboren zijn, 15. Maar zij behouden hen in het leven, 17. God zegent de vroedvrouwen, 21. Farao gebiedt alle knechtjes te verdrinken, 22. |
Israëls verdrukking in Egypte |
1 DIT nu zijn de namen der zonen van Israël, adie in Egypte gekomen zijn met Jakob; 1zij kwamen erin, elk met zijn 2huis. |
| a Gen. 46:8. Ex. 6:13. |
| Gen. 46:8 En dit zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. Ex. 6:13 Dit zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen: de zonen van Ruben, den eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi; dat zijn de huisgezinnen van Ruben. |
| 1 Hebr. man en zijn huis kwamen daarin. |
| 2 Dat is, huisgezin. |
|
2 Ruben, Simeon, Levi, en Juda; |
3 Issaschar, Zebulon, en 3Benjamin; |
| 3 Benjamin was de jongste van al Jakobs zonen; evenwel wordt hij hier gesteld vóór de zonen der bijwijven. |
|
4 Dan en Naftali, Gad en Aser. |
5 b4Al de zielen nu die 5uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren 6zeventig zielen; doch 7Jozef was in Egypte. |
| b Gen. 46:27. Deut. 10:22. Hand. 7:14. |
| Gen. 46:27 En Jozefs zonen, die hem in Egypte geboren zijn, waren twee zielen. Al de zielen van het huis van Jakob, die in Egypte kwamen, waren zeventig. Deut. 10:22 Uw vaderen togen af naar Egypte met zeventig zielen; en nu heeft u de HEERE uw God gesteld als de sterren des hemels in menigte. Hand. 7:14 En Jozef zond heen en ontbood zijn vader Jakob, en al zijn geslacht, bestaande in vijf en zeventig zielen. |
| 4 Hebr. Alle ziel, dat is, alle personen. Zie Gen. 12 op vers 5. |
| Gen. 12:5 (kt.) En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have die zij verworven hadden, en de zielen die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. |
| 5 Zie Gen. 46 op vers 26. |
| Gen. 46:26 (kt.) Al de zielen die met Jakob in Egypte kwamen, uit zijn heup gesproten, uitgenomen de vrouwen van de zonen van Jakob, waren allen zes en zestig zielen. |
| 6 Zie Gen. 46 op vers 27. |
| Gen. 46:27 (kt.) En Jozefs zonen, die hem in Egypte geboren zijn, waren twee zielen. Al de zielen van het huis van Jakob, die in Egypte kwamen, waren zeventig. |
| 7 Jozef en zijn twee zonen waren wel uit Jakob voortgekomen, maar zij waren in Egypte eer Jakob daar kwam. |
|
6 cToen nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders 8en al dat geslacht, |
| c Gen. 50:26. |
| Gen. 50:26 En Jozef stierf, honderd en tien jaar oud zijnde; en zij balsemden hem en men legde hem in een kist in Egypte. |
| 8 Dat is, al de mensen van die eeuw, of tijd, in dewelke Jozef en zijn broeders nog leefden; en alzo wordt het Hebreeuwse woord voor den tijd van het leven van een mens genomen. Zie Gen. 15 op vers 16. |
| Gen. 15:16 (kt.) En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. |
|
7 Zo werden de kinderen Israëls vruchtbaar den wiesen overvloediglijk, en zij vermeerderden en werden 9gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld werd. |
| d Deut. 26:5. Hand. 7:17. |
| Deut. 26:5 Dan zult gij voor het aangezicht des HEEREN uws Gods betuigen en zeggen: Mijn vader was een bedorven Syriër, en hij toog af naar Egypte en verkeerde aldaar als vreemdeling met weinig volk; maar hij werd aldaar tot een groot, machtig en menigvuldig volk. Hand. 7:17 Maar als nu de tijd der belofte, die God aan Abraham gezworen had, genaakte, wies het volk en vermenigvuldigde in Egypte, |
| 9 Hebr. in zeer zeer machtig. |
|
8 eDaarna stond een nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had. |
| e Hand. 7:18. |
| Hand. 7:18 Totdat een ander koning opstond, die Jozef niet gekend had. |
|
9 Die zeide tot zijn volk: Zie, het volk der kinderen Israëls is veel, ja, machtiger dan wij. |
10 fKomt aan, laat ons 10wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze 11vijanden en tegen ons strijde en uit het land optrekke. |
| f Hand. 7:19. |
| Hand. 7:19 Deze gebruikte listigheid tegen ons geslacht en handelde kwalijk met onze vaderen, zodat zij hun jonge kinderen moesten wegwerpen, opdat zij niet zouden voorttelen; |
| 10 Anders: laat ons het verkloeken. |
| 11 Hebr. haters. |
|
11 En zij zetten 12oversten der schattingen over datzelve om het te verdrukken 13met hun lasten; want 14men bouwde voor Farao 15schatsteden, Pitom en 16Raämses. |
| 12 Dat is, die eenieder zijn gesteld werk afeisten. |
| 13 Te weten, die zij hun oplegden. |
| 14 Anders: het bouwde, te weten het volk van Israël. |
| 15 Anders: ammunitiesteden. |
| 16 Dit moet onderscheiden zijn van het land Rameses, Gen. 47:11. |
| Gen. 47:11 En Jozef bestelde voor Jakob en zijn broeders woningen en hij gaf hun een bezitting in Egypteland, in het beste van het land, in het land Rameses, gelijk als Farao geboden had. |
|
12 Maar g17hoe meer zij het verdrukten, hoe meer het vermeerderde en hoe meer het wies, zodat zij verdrietig waren vanwege de kinderen Israëls. |
| g Ps. 105:24. |
| Ps. 105:24 En Hij deed Zijn volk zeer wassen, en maakte het machtiger dan zijn tegenpartijders. |
| 17 Hebr. gelijk als zij het verdrukten, alzo vermeerderde het, en alzo wies het. Hebr. brak uit. Zie Gen. 28 op vers 14. |
| Gen. 28:14 (kt.) En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u en in uw Zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. |
|
13 En de Egyptenaars deden de kinderen Israëls dienen 18met hardigheid, |
| 18 Hierom wordt met recht Egypte genoemd een diensthuis, Ex. 20:2, en een ijzeroven, Deut. 4:20. |
| Ex. 20:2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Deut. 4:20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd, opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn, gelijk het te dezen dage is. |
|
14 Zodat zij hun het leven bitter maakten met harden dienst in leem en in tichelstenen en met allen dienst op het veld, met al hun dienst 19dien zij hen deden dienen met hardigheid. |
| 19 Anders: dien zij onder hen dienden. |
|
15 Daarenboven sprak de koning van Egypte 20tot de vroedvrouwen der Hebreeïnnen (welker ener 21naam Sifra en de naam der andere Pua was), |
| 20 Anders: tot de Hebreeuwse vroedvrouwen. |
| 21 Deze twee zijn geweest de voornaamsten, maar zonder twijfel zullen er onder zo een groot getal der Hebreeuwse vrouwen veel meer geweest zijn. |
|
16 En zeide: Wanneer gij de Hebreeïnnen in het baren helpt, en ziet hen op de stoelen: is het een zoon, 22zo doodt hem; maar is het een dochter, zo laat haar leven. |
| 22 Zie de oorzaak vss. 9, 10. |
| vers 9 Die zeide tot zijn volk: Zie, het volk der kinderen Israëls is veel, ja, machtiger dan wij. vers 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden en tegen ons strijde en uit het land optrekke. |
|
17 Doch de vroedvrouwen vreesden God en deden niet gelijk als de koning van Egypte tot haar gesproken had, maar zij behielden de knechtjes in het leven. |
18 Toen riep de koning van Egypte de vroedvrouwen en zeide tot haar: Waarom hebt gijlieden deze zaak gedaan, dat gij de knechtjes in het leven behouden hebt? |
19 En de vroedvrouwen zeiden tot Farao: Omdat de Hebreeïnnen niet zijn gelijk de Egyptische vrouwen; want zij zijn 23sterk; eer de vroedvrouw tot haar komt, zo hebben zij gebaard. |
| 23 Hebr. levend. |
|
20 Daarom deed God aan de vroedvrouwen 24goed; en dat volk vermeerderde en het werd zeer machtig. |
| 24 Niet om enige leugen, maar omdat zij God vreesden, en de kinderkens lieten leven. Zie vers 21. |
| vers 21 En het geschiedde, dewijl de vroedvrouwen God vreesden, zo bouwde Hij hun huizen. |
|
21 En het geschiedde, dewijl de vroedvrouwen God vreesden, zo 25bouwde Hij hun huizen. |
| 25 Hebr. maakte; dat is, God zegende hen alzo, dat er geslachten en nakomelingen uit hen gesproten zijn. Dit kan men verstaan van de Israëlieten, of van de vroedvrouwen, of van beiden tezamen. |
|
22 hToen gebood Farao al zijn volk, zeggende: Alle 26zonen 27die geboren worden, zult gij in de rivier werpen, maar 28alle dochters in het leven behouden. |
| h Hand. 7:19. |
| Hand. 7:19 Deze gebruikte listigheid tegen ons geslacht en handelde kwalijk met onze vaderen, zodat zij hun jonge kinderen moesten wegwerpen, opdat zij niet zouden voorttelen; |
| 26 Hebr. Allen zoon die geboren wordt. |
| 27 Te weten van de Hebreeuwse vrouwen. |
| 28 Hebr. alle dochter. |