Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De psalmist getuigt, dat God in het gericht presideert. En hij vermaant de rechters van hun ambt, bestraffende hun onverstand en onachtzaamheid; met dreiging van straf. |
Roeping der rechters |
1 EEN 1psalm van Asaf. God 2staat 3in de vergadering Godes, 4Hij oordeelt 5in het midden der goden. | | 1 Zie de aant. op Ps. 48:1 en op 50:1. Ps. 48:1 (kt.) EEN lied, een psalm, voor de kinderen van Korach. Ps. 50:1 (kt.) EEN psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang. |
2 Dat is, Hij is tegenwoordig, te weten als Soeverein of opperste Rechter. |
3 Dat is, in Zijn vergadering, in de vergadering die samenkomt om van Zijnentwege en uit Zijn bevel recht te doen. Zie Deut. 1:17. 2 Kron. 19:6. Rom. 13:1. Deut. 1:17 Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. 2 Kron. 19:6 En hij zeide tot de rechters: Ziet wat gij doet, want gij houdt het gericht niet den mens, maar den HEERE; en Hij is bij u in de zaak van het gericht. Rom. 13:1 ALLE
ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. |
4 Alzo namelijk, dat Hij hun oordelen door Zijn voorzienigheid en wijsheid alzo stiert en regeert, dat zij tot Zijn eer strekken moeten. Of: Hij oordeelt, dat is, Hij let er wel op, welke sententies de rechters uitspreken, belonende de rechters die goed rechtspreken, en straffende degenen die hun onderzaten onrechtvaardiglijk verdrukken. |
5 Dat is, in het midden der koningen en der vorsten, ja, van alle overheden, als zijnde altemaal Zijn stadhouders. Zie Ex. 21:6; 22:8, 9, 28. Joh. 10:34. Ex. 21:6 Zo zal hem zijn heer tot de goden brengen, daarna zal hij hem aan de deur of aan den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn oor doorboren, en hij zal hem eeuwiglijk dienen. Ex. 22:8 Indien de dief niet gevonden wordt, zo zal de heer des huizes tot de goden gebracht worden, of hij niet zijn hand aan zijns naasten have gelegd heeft. Ex. 22:9 Over alle zaak van onrecht, over een os, over een ezel, over kleinvee, over kleding, over al het verlorene, hetwelk iemand zegt dat het zijne is, beider zaak zal voor de goden komen; wien de goden verwijzen, die zal het zijn naaste dubbel wedergeven. Ex. 22:28 De goden zult gij niet vloeken, en den overste in uw volk zult gij niet lasteren. Joh. 10:34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw Wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden? |
2 6Hoelang zult gijlieden onrecht oordelen, en 7het aangezicht der goddelozen aannemen? Sela. | | 6 Hier voert de profeet God in, aansprekende de onrechtvaardige rechters. Anderen houden het voor de woorden van den psalmist. |
7 Het aangezicht aannemen is hier te zeggen: diengenen die een onrechtvaardige zaak hebben, in het gericht gunstig zijn, hetwelk God te doen verboden heeft, Lev. 19:15. Deut. 1:17; 16:19. 2 Kron. 19:7. Spr. 18:5. Jak. 2:1-9. Lev. 19:15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. Deut. 1:17 Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. 2 Kron. 19:7 Nu dan, de verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar en doet het; want bij den HEERE onzen God is geen onrecht, noch aanneming van personen, noch ontvanging van geschenken. Spr. 18:5 Het is niet goed het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen. Jak. 2:1 MIJNE broeders, hebt niet het geloof van onzen Heere Jezus Christus, den Heere der heerlijkheid, met aannemingen des persoons. |
3 8Doet recht den arme en den wees, 9rechtvaardigt den verdrukte en den arme. | | 8 Dat is, verdedigt, beschermt, verlost. Zie Ps. 43:1. Jes. 1:17. Ps. 43:1 DOE mij recht, o God, en twist Gij mijn twistzaak; bevrijd mij van het ongoedertieren volk, van den man des bedrogs en des onrechts. Jes. 1:17 Leert goed doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe. |
9 Versta hierbij: indien hij een rechtvaardige zaak heeft, doet hem recht, bevordert zijn zaak. Zie Deut. 25:1. Jer. 22:3. Deut. 25:1 WANNEER er tussen lieden twist zal zijn, en zij tot het gericht zullen toetreden, dat zij hen richten, zo zullen zij den rechtvaardige rechtvaardig spreken en den onrechtvaardige verdoemen. Jer. 22:3 Zo zegt de HEERE: Doet recht en gerechtigheid, en redt den beroofde uit de hand des verdrukkers; en onderdrukt den vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen geweld en vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats. |
4 aVerlost den arme en den behoeftige, rukt hem uit 10der goddelozen hand. | | a Spr. 24:11. Spr. 24:11 Red degenen die ter dood gegrepen zijn, want zij wankelen ter doding zo gij u onthoudt. |
10 Dat is, dergenen die een kwade zaak hebben en den arme zoeken te verdrukken. |
5 11Zij weten niet en verstaan niet, zij 12wandelen steeds in duisternis; 13dies wankelen alle fundamenten der aarde. | | 11 Te weten de rechters; zij weten noch overleggen dat God in de vierschaar bij hen tegenwoordig is, en zij vragen naar Zijn bestraffingen of bevel niet. Zie Spr. 29:7. Jer. 10:21. Micha 3:1. Spr. 29:7 De rechtvaardige neemt kennis van de rechtszaak der armen, maar de goddeloze begrijpt de wetenschap niet. Jer. 10:21 Want de herders zijn onvernuftig geworden en hebben den HEERE niet gezocht; daarom hebben zij niet verstandiglijk gehandeld en hun ganse weide is verstrooid. Micha 3:1 VOORTS zeide ik: Hoort nu, gij hoofden Jakobs en gij oversten van het huis Israëls. Betaamt het ulieden niet het recht te weten? |
12 In duisternis wandelen is steeds in zonden leven, Ef. 4:17, 18; 5:8. 1 Joh. 1:6, of: in duisternis, dat is, in onwetendheid. Ef. 4:17 Ik zeg dan dit en betuig het in den Heere, dat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds, Ef. 4:18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; Ef. 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts 1 Joh. 1:6 Indien wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij, en doen de waarheid niet. |
13 Alsof Hij zeide: Omdat het zo staat met koningen, vorsten en overheden, daarom gaat het in de wereld zeer kwalijk, en daaruit spruiten al de beroerten en zwarigheden in landen en steden. Zie Jes. 24:19, 20. Jes. 24:19 De aarde zal ganselijk verbroken worden, de aarde zal ganselijk vaneengescheurd worden, de aarde zal ganselijk bewogen worden. Jes. 24:20 De aarde zal ganselijk waggelen gelijk een dronkaard, en zij zal heen en weder bewogen worden gelijk een nachthut; en haar overtreding zal zwaar op haar zijn, en zij zal vallen en niet weder opstaan. |
6 14Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden, en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten; | | 14 Alsof Hij zeide: Ik heb ulieden wel die eer gedaan dat Ik u goden genoemd heb, als die Ik gesteld heb om in Mijn Naam het gericht te houden; maar, enz. Zie vers 1. Ex. 21:6; 22:9, 28. Joh. 10:34. vers 1 EEN psalm van Asaf. God staat in de vergadering Godes, Hij oordeelt in het midden der goden. Ex. 21:6 Zo zal hem zijn heer tot de goden brengen, daarna zal hij hem aan de deur of aan den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn oor doorboren, en hij zal hem eeuwiglijk dienen. Ex. 22:9 Over alle zaak van onrecht, over een os, over een ezel, over kleinvee, over kleding, over al het verlorene, hetwelk iemand zegt dat het zijne is, beider zaak zal voor de goden komen; wien de goden verwijzen, die zal het zijn naaste dubbel wedergeven. Ex. 22:28 De goden zult gij niet vloeken, en den overste in uw volk zult gij niet lasteren. Joh. 10:34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw Wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden? |
7 15Nochtans zult gij sterven 16als een mens, en 17als een van de vorsten zult gij 18vallen. | | 15 Derhalve behoordet gij oprechtelijk te wandelen en te handelen, gedenkende dat gij God rekenschap zult moeten geven van al uw doen en laten. |
16 Hebr. als Adam, dat is, zowel als andere geringe sterfelijke mensen. |
17 Te weten die tevoren geweest en allen gestorven zijn. Anders: en gij, oversten, zult vallen, gelijk een ander. |
18 Dat is, sterven. |
8 Sta op, o God, 19oordeel het aardrijk; bwant 20Gij bezit alle natiën. | | 19 Te weten als opperste Rechter der wereld. Zie Gen. 18:25. Alsof hij zeide: Heere, neem Gij de zaak bij de hand, en wil weder terechtbrengen hetgeen de boze rechters verdorven hebben. Gen. 18:25 Het zij verre van U zulk een ding te doen, te doden den rechtvaardige met den goddeloze, dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze; verre zij het van U; zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen? |
b Ps. 2:8. Hebr. 1:2. Ps. 2:8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Hebr. 1:2 Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; |
20 Hebr. Gij erft of zult erven in alle natiën; dat is, Gij bezit en zult altoos bezitten in eigendom (gelijk men een rechtvaardig erfdeel bezit) het ganse menselijke geslacht. |