Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet vermaand hebbende tot opmerking, lering en prediking van Gods Woord en werken, verhaalt in het lange Gods Vaderlijke liefde en langdurige lankmoedigheid, door dewelke Hij gestreden hebbende tegen de menigvuldige ondankbaarheid Zijns volks, eindelijk Silo verlaten, en de andere stammen voorbijgaande, Sion in Juda tot de plaats van Zijn godsdienst, en David uit den stam van Juda tot het koninkrijk verkoren heeft, zijnde een voorbeeld van Christus’ eeuwig Koninkrijk. |
Gods leiding met Zijn volk Israël |
1 EEN 1onderwijzing van 2Asaf. O mijn volk, neem mijn leer ter ore, neigt ulieder oor tot de redenen mijns monds. |
| 1 Zie Ps. 32 op vers 1. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ps. 32:1 (kt.) EEN onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. |
| 2 Zie Ps. 50 op vers 1. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ps. 50:1 (kt.) EEN psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang. |
|
2 aIk zal mijn mond opendoen met 3spreuken; ik zal 4verborgenheden overvloediglijk uitstorten van oudsher, |
| a Ps. 49:5. Matth. 13:35. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ps. 49:5 Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk; ik zal mijn verborgen rede openen op de harp. Matth. 13:35 Opdat vervuld zou worden wat gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen die verborgen waren van de grondlegging der wereld. |
| 3 Hebr. spreuk. Zie 1 Kon. 4 op vers 32, en van het opendoen des monds Job 33 op vers 2. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Kon. 4:32 (kt.) En hij sprak drieduizend spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. Job 33:2 (kt.) Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder mijn gehemelte. |
| 4 Als een fontein zal ik uitgieten of uitspuiten scherpzinnige, treffelijke en aanmerkelijke spreuken en zaken die in voortijden geschied zijn, waarin verborgenheden vervat zijn. Zie van het Hebreeuwse woord (dat ook raadselen betekent) Richt. 14 op vers 12. 1 Kon. 10 op vers 1. Matth. 13:35, en voorts van het andere Hebreeuwse woord, dat uitspuiten betekent, Ps. 19 op vers 3. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Richt. 14:12 (kt.) Simson dan zeide tot hen: Ik zal nu ulieden een raadsel te raden geven; indien gij mij dat in de zeven dagen dezer bruiloft wel zult verklaren en uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig fijne lijnwaadsklederen en dertig wisselklederen. 1 Kon. 10:1 (kt.) EN toen de koningin van Scheba het gerucht van Sálomo hoorde aangaande den Naam des HEEREN, kwam zij om hem met raadselen te verzoeken. Matth. 13:35 Opdat vervuld zou worden wat gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen die verborgen waren van de grondlegging der wereld. Ps. 19:3 (kt.) De dag aan den dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. |
|
3 Die wij gehoord hebben en weten ze, en onze vaders ons verteld hebben. |
4 Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de 5loffelijkheden des HEEREN, en Zijn sterkheid en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft. |
| 5 Hebr. lof of prijs, in het meervoud; wat in onze taal niet gebruikelijk is en een twijfelachtigen zin zou geven. Versta hierdoor Gods loffelijke daden, als het volgende verklaart. |
|
5 bWant Hij heeft een getuigenis opgericht in Jakob, en een wet gesteld in Israël, die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hun kinderen zouden bekendmaken, |
| b Deut. 4:9; 6:7. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Deut. 4:9 Alleenlijk wacht u en bewaar uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen die uw ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken al de dagen uws levens; en gij zult ze uw kinderen en uw kindskinderen bekendmaken. Deut. 6:7 En gij zult ze uw kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat. |
|
6 Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen die geboren zouden worden; en zouden opstaan en vertellen ze hun kinderen; |
7 En dat zij hun hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren; |
8 En dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, een cwederhorig en wederspannig geslacht, een geslacht dat zijn hart niet 6richtte, en welks geest niet getrouw was met God. |
| c Ex. 32:9; 33:3, 5; 34:9. Deut. 9:6, 13; 31:27. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 32:9 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Ik heb dit volk gezien, en zie, het is een hardnekkig volk. Ex. 33:3 Naar het land dat van melk en honing is vloeiende; want Ik zal in het midden van u niet optrekken, want gij zijt een hardnekkig volk; dat Ik u op dezen weg niet vertere. Ex. 33:5 En de HEERE had tot Mozes gezegd: Zeg tot de kinderen Israëls: Gij zijt een hardnekkig volk; in één ogenblik zou Ik in het midden van ulieden optrekken en zou u vernielen; doch nu, leg uw sieraad van u af, en Ik zal weten wat Ik u doen zal. Ex. 34:9 En hij zeide: Heere, indien ik nu genade gevonden heb in Uw ogen, zo ga nu de Heere in het midden van ons, want dit is een hardnekkig volk; doch vergeef onze ongerechtigheid en onze zonde, en neem ons aan tot een erfdeel. Deut. 9:6 Weet dan dat u de HEERE uw God niet om uw gerechtigheid ditzelve goede land geeft om dat te erven; want gij zijt een hardnekkig volk. Deut. 9:13 Voorts sprak de HEERE tot mij, zeggende: Ik heb dit volk aangemerkt, en zie, het is een hardnekkig volk. Deut. 31:27 Want ik ken uw wederspannigheid en uw harden nek. Zie, terwijl ik nog heden met ulieden leef, zijt gij wederspannig geweest tegen den HEERE; hoeveel te meer na mijn dood! |
| 6 Naar des Heeren wil, of om God te dienen en te vrezen. Zie 2 Kron. 12 op vers 14. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 2 Kron. 12:14 (kt.) En hij deed wat kwaad was, dewijl hij zijn hart niet richtte om den HEERE te zoeken. |
|
9 7De kinderen van Efraïm, gewapende boogschutters, keerden om ten dage des strijds. |
| 7 Dewijl in het volgende verhaald worden de wonderen die God gedaan heeft voor de ogen van de vaderen dezer Efraïmieten, zo kan men dit passen op de historie 1 Samuël 4, alwaar de Israëlieten (onder welke die van Efraïm de voornaamste en machtigste waren, in welker land ook de ark te Silo was, 1 Sam. 4:3, 4) van de Filistijnen geslagen zijn, en de vlucht moesten nemen, en de ark weggevoerd werd, 1 Sam. 4:10, 11. Vgl. onder, vss. 60, 61, 62, 67. Sommigen verstaan het van den ondergang des rijks en de wegvoering der tien stammen door de Assyriërs, omdat door Efraïm de tien stammen bij de profeten dikwijls worden verstaan. Zie Jes. 7:5, 17. Hos. 12:1; 13:1, enz., en voorts 2 Koningen 17. Hos. 10:11, 14. Anderen duiden het op 1 Kron. 7:21, 22. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Samuël 4 EN het woord van Samuël geschiedde aan gans Israël. En Israël toog uit den Filistijnen tegemoet ten strijde, en legerden zich bij Eben-Haëzer, maar de Filistijnen legerden zich bij Afek. 1 Sam. 4:3 Als het volk wederom in het leger gekomen was, zo zeiden de oudsten van Israël: Waarom heeft ons de HEERE heden geslagen voor het aangezicht der Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons nemen de ark des verbonds des HEEREN en laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons verlosse van de hand onzer vijanden. 1 Sam. 4:4 Het volk dan zond naar Silo en men bracht vandaar de ark des verbonds des HEEREN der heirscharen, Die tussen de cherubs woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, waren daar met de ark des verbonds Gods. 1 Sam. 4:10 Toen streden de Filistijnen, en Israël werd geslagen en zij vloden een iegelijk in zijn tenten; en er geschiedde een zeer grote nederlaag, zodat er van Israël vielen dertigduizend voetvolks. 1 Sam. 4:11 En de ark Gods werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, stierven. vers 60 Dies verliet Hij den tabernakel te Silo, de tent die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen. vers 61 En Hij gaf Zijn sterkte in de gevangenis, en Zijn heerlijkheid in de hand des wederpartijders. vers 62 En Hij leverde Zijn volk over ten zwaarde, en werd verbolgen tegen Zijn erfenis. vers 67 Doch Hij verwierp de tent van Jozef, en den stam van Efraïm verkoos Hij niet. Jes. 7:5 Omdat de Syriër kwaad tegen u beraadslaagd heeft, met Efraïm en den zoon van Remália, zeggende: Jes. 7:17 Doch de HEERE zal over u en over uw volk en over uws vaders huis, dagen doen komen, hoedanige niet gekomen zijn van dien dag af dat Efraïm van Juda is afgeweken, door den koning van Assyrië. Hos. 12:1 DIE van Efraïm hebben Mij omsingeld met leugen, en het huis Israëls met bedrog; maar Juda heerste nog met God, en was met de heiligen getrouw. Hos. 13:1 ALS Efraïm sprak, zo beefde men, hij heeft zich verheven in Israël; maar hij is schuldig geworden aan den Baäl en is gestorven. 2 Koningen 17 IN het twaalfde jaar van Achaz, den koning van Juda, werd Hoséa, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaría en regeerde negen jaren. Hos. 10:11 Dewijl Efraïm een vaars is, gewend gaarne te dorsen, zo ben Ik over de schoonheid van haar hals overgegaan; Ik zal Efraïm berijden, Juda zal ploegen, Jakob zal voor zich eggen. Hos. 10:14 Daarom zal er een groot gedruis ontstaan onder uw volken, en al uw vestingen zullen verstoord worden, gelijk Salman Beth-Arbel verstoorde ten dage des krijgs; de moeder werd er verpletterd met de zonen. 1 Kron. 7:21 En zijn zoon was Zabad; en zijn zoon Sutélah en Ezer en Elad. En de mannen van Gath, die in het land geboren waren, doodden hen, omdat zij afgekomen waren om hun vee te nemen. 1 Kron. 7:22 Daarom droeg Efraïm, hun vader, vele dagen leed; en zijn broeders kwamen om hem te troosten. |
|
10 Zij hielden Gods verbond niet, en weigerden te wandelen in Zijn wet. |
11 En zij vergaten Zijn daden, en Zijn wonderen, die Hij hun had doen zien. |
12 Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het 8veld van Zoan. |
| 8 Dat is, in de landouwen of het landschap van Zoan, zijnde een zeer oude en vermaarde koninklijke hoofdstad in Egypte. Zie Num. 13 op vers 22. Jes. 19:13; 30:3, 4. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 13:22 (kt.) En zij trokken op in het zuiden en kwamen tot Hebron toe, en daar waren Ahíman, Sésai en Thalmai, kinderen van Enak; Hebron nu was zeven jaren gebouwd vóór Zoan in Egypte. Jes. 19:13 De vorsten van Zoan zijn zot geworden, de vorsten van Nof zijn bedrogen; zij zullen ook Egypte doen dwalen, tot den uitersten hoek zijner stammen. Jes. 30:3 Want de sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte zijn, en die toevlucht onder de schaduw van Egypte tot schande. Jes. 30:4 Wanneer zijn vorsten zullen geweest zijn te Zoan, en zijn gezanten zullen gekomen zijn tot nabij
Chanes; |
|
13 dHij kliefde de zee en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop. |
| d Ex. 14:21. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 14:21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE de zee weggaan door een sterken oostenwind, dien gansen nacht, en maakte de zee droog, en de wateren werden gekliefd. |
|
14 eEn Hij leidde hen des daags met een wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs. |
| e Ex. 13:21. Ps. 105:39. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 13:21 En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hun lichtte, om voort te gaan dag en nacht. Ps. 105:39 Hij breidde een wolk uit tot een deksel, en vuur om den nacht te verlichten. |
|
15 fHij kloofde de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als uit 9afgronden. |
| f Ex. 17:6. Num. 20:11. Ps. 105:41. 1 Kor. 10:4. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 17:6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israël. Num. 20:11 Toen hief Mozes zijn hand op en hij sloeg de steenrots tweemaal met zijn staf; en er kwam veel water uit, zodat de vergadering dronk, en hun beesten. Ps. 105:41 Hij opende een steenrots, en er vloeiden wateren uit; die gingen door de dorre plaatsen als een rivier. 1 Kor. 10:4 En allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde; en de steenrots was Christus. |
| 9 Dat is, zo overvloedig, alsof het uit diepe wateren was geweest. |
|
16 Want Hij bracht stromen voort uit de steenrots, en deed de wateren afdalen als rivieren. |
17 Nog voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende den Allerhoogste in de dorre wildernis. |
18 En zij verzochten God in hun hart, begerende spijze naar hun 10lust, |
| 10 Hebr. ziel. Zie Ps. 27 op vers 12. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ps. 27:12 (kt.) Geef mij niet over in de begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast. |
|
19 gEn zij spraken tegen God; zij zeiden: Zou God een tafel kunnen toerichten in de woestijn? |
| g Num. 11:1, 4. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 11:1 EN het geschiedde als het volk zich was beklagende, dat het kwaad was in de oren des HEEREN; want de HEERE hoorde het, zodat Zijn toorn ontstak en het vuur des HEEREN onder hen ontbrandde en verteerde in het uiterste des legers. Num. 11:4 En het gemene volkje dat in het midden van hen was, werd met lust bevangen; daarom zo weenden ook de kinderen Israëls wederom en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? |
|
20 hZie, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden en beken overvloediglijk uitbraken; zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volk vlees toebereiden? |
| h Ex. 17:6. Num. 20:11. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 17:6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israël. Num. 20:11 Toen hief Mozes zijn hand op en hij sloeg de steenrots tweemaal met zijn staf; en er kwam veel water uit, zodat de vergadering dronk, en hun beesten. |
|
21 iDaarom 11hoorde de HEERE en werd 12verbolgen; en een 13vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israël, |
| i Num. 11:1, enz. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 11:1 EN het geschiedde als het volk zich was beklagende, dat het kwaad was in de oren des HEEREN; want de HEERE hoorde het, zodat Zijn toorn ontstak en het vuur des HEEREN onder hen ontbrandde en verteerde in het uiterste des legers. |
| 11 Dat is, Hij lette hierop, als een Rechter; of: Hij betoonde metterdaad, dat Hij het gehoord en daarop gelet had. Alzo vers 59. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| vers 59 God hoorde het en werd verbolgen, en versmaadde Israël zeer. |
| 12 Menselijk en bij gelijkenis van God gesproken. |
| 13 Zie Job 31 op vers 12. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Job 31:12 (kt.) Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben. |
|
22 Omdat zij in God niet geloofden, en op Zijn heil niet vertrouwden; |
23 Daar Hij den wolken van boven 14gebood, en de 15deuren des hemels opende, |
| 14 Of: geboden had, en zo in het volgende; dat is, Hij beschikte aldaar door Zijn regering. |
| 15 Figuurlijke manier van spreken. Vgl. 2 Kon. 7:2, 19. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 2 Kon. 7:2 Maar een hoofdman, op wiens hand de koning leunde, antwoordde den man Gods en zeide: Zie, zo de HEERE vensters in den hemel maakte, zou die zaak kunnen geschieden? En hij zeide: Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten. 2 Kon. 7:19 En die hoofdman had den man Gods geantwoord en gezegd: Zie, zo de HEERE vensters in den hemel maakte, zou het ook naar dit woord geschieden kunnen? En hij had gezegd: Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten. |
|
24 kEn regende op hen het 16Man om te eten, en gaf hun 17hemels koren. |
| k Ex. 16:14. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 16:14 Als nu de liggende dauw opgevaren was, zo zie, over de woestijn was een klein rond ding, klein als de rijm op de aarde. |
| 16 Zie Ex. 16 op vers 15. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 16:15 (kt.) Toen het de kinderen Israëls zagen, zo zeiden zij de een tot den ander: Het is Man; want zij wisten niet wat het was. Mozes dan zeide tot hen: Dit is het brood hetwelk de HEERE ulieden te eten gegeven heeft. |
| 17 Dat uit de lucht nederviel en als koren kon gemalen worden en tot koren strekken. Zie Num. 11:8. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 11:8 Het volk liep hier en daar en verzamelde het en maalde het met molens of stiet het in mortieren en zood het in potten, en zij maakten daarvan koeken; en zijn smaak was als de smaak van de beste vochtigheid der olie. |
|
25 lEen iegelijk at het brood der 18machtigen; Hij zond hun teerkost tot verzadiging. |
| l Joh. 6:31. 1 Kor. 10:3. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Joh. 6:31 Onze vaders hebben het manna gegeten in de woestijn, gelijk geschreven is: Hij gaf hun het brood uit den hemel te eten. 1 Kor. 10:3 En allen dezelfde geestelijke spijze gegeten hebben, |
| 18 Dat is, der engelen, alzo genoemd vanwege de macht en kracht die zij van God ontvangen hebben om grote dingen in het werk te stellen, inzonderheid tot dienst Zijner uitverkorenen. Zie Ps. 103:20. Hebr. 1:14. Het man wordt der engelen brood genoemd, omdat God het door hun dienst afzond, of het uit den hemel (der engelen woonstede) gegeven werd, of vanwege zijn uitnemendheid, gelijk tongen der engelen, dat is, allerlieflijkste, 1 Kor. 13:1. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ps. 103:20 Looft den HEERE, Zijn engelen, gij krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? 1 Kor. 13:1 AL ware het dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden. |
|
26 mHij dreef den oostenwind voort in den 19hemel, en voerde den zuidenwind aan door Zijn sterkte; |
| m Num. 11:31. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 11:31 Toen voer een wind uit van den HEERE, en raapte kwakkels van de zee, en strooide ze bij het leger, omtrent een dagreis herwaarts en omtrent een dagreis derwaarts, rondom het leger; en zij waren omtrent twee ellen boven de aarde. |
| 19 Dat is, lucht. |
|
27 En regende op hen vlees als 20stof, en gevleugeld 21gevogelte als zand der zeeën; |
| 20 In zulke menigte en overvloed. |
| 21 Te weten kwakkels. |
|
28 En deed het vallen in het midden 22Zijns legers, rondom Zijn 23woningen. |
| 22 Alzo nochtans dat het ook ver buiten het leger gevallen is. Zie Num. 11:31. Hij noemt Israël Gods leger, omdat Hij Heere, Hoofd, Koning en Leidsman daarvan was. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 11:31 Toen voer een wind uit van den HEERE, en raapte kwakkels van de zee, en strooide ze bij het leger, omtrent een dagreis herwaarts en omtrent een dagreis derwaarts, rondom het leger; en zij waren omtrent twee ellen boven de aarde. |
| 23 Dit kan men verstaan van Gods tabernakel, waarin verscheidene woningen waren; of van de woningen des volks, die Gods woningen zouden kunnen genoemd worden, om reden gelijk het leger Gods leger. |
|
29 Toen aten zij en werden zeer zat; zodat Hij hun hun 24lust toebracht. |
| 24 Dat is, overvloed van zulke spijze als hun gelust had. |
|
30 Zij waren nog niet 25vervreemd van hun lust, hun spijze was nog in hun mond, |
| 25 Dat is, zij hadden hun lust nauwelijks geboet, de lust was hun nog niet vergaan. |
|
31 nAls Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van hun 26vetsten doodde, en de 27uitgelezenen van Israël nedervelde. |
| n Num. 11:33. 1 Kor. 10:5. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 11:33 Dat vlees was nog tussen hun tanden, eer het gekauwd was, zo ontstak de toorn des HEEREN tegen het volk en de HEERE sloeg het volk met een zeer grote plaag. 1 Kor. 10:5 Maar in het meerderdeel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn ternedergeslagen. |
| 26 Dat is, aanzienlijkste, rijkste, sterkste, welgesteldste, lijvigste. Vgl. Richt. 3 op vers 29. Hebr. vettigheden. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Richt. 3:29 (kt.) En zij sloegen de Moabieten te dien tijde, omtrent tienduizend man, allen vette en allen strijdbare mannen, dat er niet één man ontkwam. |
| 27 Anders: jongelingen. Alzo vers 63. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| vers 63 Het vuur verteerde hun jongelingen, en hun jongedochters werden niet geprezen. |
|
32 Boven dit alles zondigden zij 28nog, en geloofden niet 29door Zijn wonderen. |
| 28 Murmureerden al wederom. Zie Numeri 14; 16; 17. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Numeri 14 TOEN verhief zich de gehele vergadering, en zij hieven hun stem op, en het volk weende in dienzelven nacht. Numeri 16 KORACH
nu, de zoon van Jizhar, den zoon van Kahath, den zoon van Levi, nam tot zich zo Dathan als Abíram, zonen van Eliab, en On, den zoon van Peleth, zonen van Ruben. Numeri 17 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
| 29 Vgl. Deut. 1 op vers 32. Dat is, zij vertrouwden God niet, hoewel Hij al deze wonderen deed. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Deut. 1:32 (kt.) Maar door dit woord geloofdet gij niet aan den HEERE uw God, |
|
33 Dies deed Hij hun dagen vergaan in 30ijdelheid, en hun jaren in verschrikking. |
| 30 Zie Num. 14:28, 29, 33, 34, 35. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 14:28 Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, indien Ik ulieden zo niet doe gelijk als gij in Mijn oren gesproken hebt! Num. 14:29 Uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen; en al uw getelden, naar uw gehele getal, van twintig jaar oud en daarboven, gij die tegen Mij gemurmureerd hebt: Num. 14:33 En uw kinderen zullen gaan weiden in deze woestijn, veertig jaar, en zullen uw hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen verteerd zijn in deze woestijn. Num. 14:34 Naar het getal der dagen in dewelke gij dat land verspied hebt, veertig dagen, elken dag voor elk jaar, zult gij uw ongerechtigheden dragen, veertig jaar, en zult gewaarworden Mijn afbreking. Num. 14:35 Ik, de HEERE, heb gesproken: Zo Ik dit aan deze ganse boze vergadering dergenen die zich tegen Mij verzameld hebben, niet doe! Zij zullen in deze woestijn tenietworden en zullen daar sterven. |
|
34 Als Hij hen doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden weder, en zochten God vroeg, |
35 En gedachten dat God hun Rotssteen was, en God de Allerhoogste hun Verlosser. |
36 En zij 31vleiden Hem met hun mond, en logen Hem met hun tong. |
| 31 Of: gaven Hem goede of schone woorden, alsof zij Hem meenden te bedriegen. Zie van het Hebreeuwse woord Richt. 14:15. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Richt. 14:15 Daarna geschiedde het op den zevenden dag, dat zij tot Simsons huisvrouw zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat wij niet misschien u en uws vaders huis met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd om het onze te bezitten; is het zo niet? |
|
37 Want hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw in Zijn verbond. |
38 Doch Hij, barmhartig zijnde, 32verzoende de ongerechtigheid en 33verdierf hen niet; maar wendde 34dikwijls Zijn toorn af, en wekte 35Zijn ganse grimmigheid niet op. |
| 32 Dat is, Hij liet de tijdelijke straf na of hield haar op, ten aanzien van de huichelaars; en vergaf haar, volgens Zijn genadeverbond, om de verzoening van den Messias, ten aanzien van de uitverkorenen. |
| 33 Zie van het Hebreeuwse woord Richt. 20 op vers 21. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Richt. 20:21 (kt.) Toen togen de kinderen van Benjamin uit van Gíbea, en zij vernielden ter aarde op dien dag van Israël twee en twintig duizend man. |
| 34 Hebr. Hij vermenigvuldigde af te keren of af te wenden, enz. |
| 35 Om hen ganselijk en ten enenmale te vernielen. |
|
39 En Hij dacht dat zij 36vlees waren, een 37wind die heengaat en niet wederkeert. |
| 36 Zie Ps. 56 op vers 5. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ps. 56:5 (kt.) In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij vlees doen? |
| 37 Vgl. Jak. 4:14. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Jak. 4:14 Gij die niet weet wat morgen geschieden zal. Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds
gezien wordt en daarna verdwijnt. |
|
40 Hoe dikwijls verbitterden zij Hem in de woestijn, deden Hem 38smart aan in de wildernis! |
| 38 Zie Gen. 6 op vers 6. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Gen. 6:6 (kt.) Toen berouwde het den HEERE dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. |
|
41 Want zij 39kwamen alweder en verzochten God, en stelden den 40Heilige Israëls 41een perk. |
| 39 Of: zij verzochten God wederom. |
| 40 Zie Ps. 71 op vers 22. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ps. 71:22 (kt.) Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israëls. |
| 41 Of: bepaalden Hem, dat is, zij wilden Hem perk en maat stellen, Zijn Goddelijke almacht en regering als binnen zekere palen besluiten, alsof Hij niet anders moest noch kon doen dan hetgeen zij wilden of verstonden dat Hem mogelijk ware; zij wilden Hem (als men zegt) meesteren. |
|
42 Zij dachten niet aan Zijn 42hand, aan den dag toen Hij hen van den 43wederpartijder verloste; |
| 42 Dat is, Zijn mogendheid, die Hij betoond had in het verlossen van Zijn volk. |
| 43 Of: van benauwdheid. |
|
43 Hoe Hij Zijn tekenen stelde in Egypte, en Zijn wonderheden in het veld van 44Zoan; |
| 44 Als vers 12. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| vers 12 Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan. |
|
44 oEn hun vloeden in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet zouden drinken. |
| o Ex. 7:20. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 7:20 Mozes nu en Aäron deden alzo, gelijk de HEERE geboden had; en hij hief den staf op en sloeg het water dat in de rivier was, voor de ogen van Farao en voor de ogen van zijn knechten; en al het water in de rivier werd in bloed veranderd. |
|
45 pHij zond een vermenging van ongedierte onder hen, dat hen verteerde; en q45vorsen, die hen verdierven. |
| p Ex. 8:24. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 8:24 En de HEERE deed alzo; en er kwam een zware vermenging van ongedierte in het huis van Farao en in de huizen van zijn knechten, en over het ganse Egypteland; het land werd verdorven van deze vermenging. |
| q Ex. 8:6. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 8:6 En Aäron strekte zijn hand uit over de wateren van Egypte, en er kwamen vorsen op en bedekten Egypteland. |
| 45 Hebr. den vors. |
|
46 rEn Hij gaf hun gewas den kruidworm, en hun 46arbeid den sprinkhaan. |
| r Ex. 10:13. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 10:13 Toen strekte Mozes zijn staf over Egypteland, en de HEERE bracht een oostenwind in dat land, dien gehelen dag en dien gansen nacht; het geschiedde des morgens, dat de oostenwind de sprinkhanen opbracht. |
| 46 Dat is, de landvruchten, die zij bearbeid hadden. |
|
47 sHij 47doodde hun wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgenbomen door 48vurigen hagelsteen. |
| s Ex. 9:23. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 9:23 Toen strekte Mozes zijn staf naar den hemel; en de HEERE gaf donder en hagel, en het vuur schoot naar de aarde; en de HEERE liet hagel regenen over Egypteland. |
| 47 Dat is, deed ze uitgaan en versterven. |
| 48 Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden. Sommigen menen dat het vuur onder den hagel vermengd (Ex. 9:24, 25) alzo genoemd is, omdat het alles waar het op viel of (om zo te spreken) zich legerde, doorsneed en verteerde. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 9:24 En er was hagel, en vuur in het midden des hagels vervangen; hij was zeer zwaar; desgelijks is in het ganse Egypteland nooit geweest, sinds dat het tot een volk geweest is. Ex. 9:25 En de hagel sloeg in het ganse Egypteland alles wat op het veld was, van de mensen af tot de beesten toe; ook sloeg de hagel al het kruid des velds en verbrak al het geboomte des velds. |
|
48 Ook 49gaf Hij hun vee den hagel over, en hun beesten aan de 50vurige kolen. |
| 49 Of: Hij besloot onder den hagel, enz., dat zij onder het geweld van den hagel waren, gelijk een besloten en gevangen man, die nergens uitkomen kan. Alzo vss. 50, 62. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| vers 50 Hij woog een pad voor Zijn toorn, Hij onttrok hun ziel niet van den dood, en hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over. vers 62 En Hij leverde Zijn volk over ten zwaarde, en werd verbolgen tegen Zijn erfenis. |
| 50 Of: vurige vonken, dat is, de vurige bliksemstralen. Vgl. 2 Sam. 22:9, 13. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 2 Sam. 22:9 Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. 2 Sam. 22:13 Van den glans voor Hem heen werden kolen des vuurs aangestoken. |
|
49 Hij zond onder hen de 51hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid en verstoordheid en benauwdheid, met uitzending der 52boden van 53veel kwaad. |
| 51 Dat is, zeer heftige en zware plagen en straffen, voortkomende uit Zijn toorn. Zie Job 21:30. Ez. 7:3 met de aantt. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Job 21:30 Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden. Ez. 7:3 Nu is het einde over u; want Ik zal Mijn toorn tegen u zenden, en Ik zal u richten naar uw wegen, en Ik zal op u brengen al uw gruwelen. |
| 52 Hierdoor verstaan sommigen verdervende engelen; anderen Mozes en Aäron, door welke God aan Farao deze plagen liet aanzeggen. |
| 53 Hebr. der kwaden, dat is, van veel kwaad of ongeluk. |
|
50 Hij 54woog een pad voor Zijn toorn, Hij onttrok hun ziel niet van den dood, en thun 55gedierte gaf Hij aan de pestilentie over. |
| 54 Op de waagschaal Zijner gerechtigheid, wegende tegen elkander Zijn straffen en hun verdiensten; gelijk God pleegt voort te gaan in straffen, als de mensen voortgaan in zonden en hardnekkigheid. Zie Lev. 26:21, 23, 24, 27, 28. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Lev. 26:21 En zo gij met Mij in tegenheid wandelen zult en Mij niet zult willen horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen toedoen. Lev. 26:23 Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij in tegenheid wandelen, Lev. 26:24 Zo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan. Lev. 26:27 Als gij ook hierom Mij niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid, Lev. 26:28 Zo zal Ik ook met u in heetgrimmige tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden tuchtigen. |
| t Ex. 9:6. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 9:6 En de HEERE deed deze zaak des anderen daags, en al het vee der Egyptenaars stierf; maar van het vee der kinderen Israëls stierf niet één. |
| 55 Anders: hun leven, als Job 33:18, 22, 28. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Job 33:18 Dat Hij zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard niet doorga. Job 33:22 En zijn ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen die doden. Job 33:28 Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet. |
|
51 vEn Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het 56beginsel der krachten in de 57tenten van Cham. |
| v Ex. 12:29. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 12:29 En het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. |
| 56 Of: eerstelingen. Zie Gen. 49 op vers 3. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Gen. 49:3 (kt.) Ruben, gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid en de voortreffelijkste in sterkte. |
| 57 In de woningen van Egypte, in het Hebreeuws genoemd Mizraïm, naar den naam van Chams zoon. Zie Gen. 10 op vers 6. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Gen. 10:6 (kt.) En Chams zonen zijn: Cusch en Mizráïm, en Put en Kanaän. |
|
52 En Hij voerde Zijn volk als schapen, en leidde hen als een kudde in de woestijn. |
53 Ja, Hij leidde hen zekerlijk, zodat zij niet vreesden, xwant de 58zee had hun vijanden overdekt. |
| x Ex. 14:27, 28; 15:10. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 14:27 Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee, en de zee kwam weder tegen het naken van den morgenstond tot haar kracht, en de Egyptenaars vluchtten die tegemoet; en de HEERE stortte de Egyptenaars in het midden der zee. Ex. 14:28 Want als de wateren wederkeerden, zo bedekten zij de wagens en de ruiters van het ganse heir van Farao, dat hen nagevolgd was in de zee; er bleef niet één van hen over. Ex. 15:10 Gij hebt met Uw wind geblazen, de zee heeft hen gedekt; zij zonken onder als lood in geweldige wateren. |
| 58 De Schelfzee, het Rode Meer. |
|
54 En Hij bracht hen tot de 59landpale Zijner heiligheid, tot dezen 60berg, dien Zijn rechterhand verkregen heeft. |
| 59 Te weten Kanaän. Vgl. Ex. 15:13, 17. Dat is, Zijn heilige landpalen. Of: de landpale Zijns heiligdoms. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 15:13 Gij leidt door Uw weldadigheid dit volk dat Gij verlost hebt; Gij voert hen zachtkens door Uw sterkte tot de lieflijke woning Uwer heiligheid. Ex. 15:17 Die zult Gij inbrengen en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse welke Gij, o HEERE, gemaakt hebt tot Uw woning; het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o Heere. |
| 60 Namelijk Sion, als vers 68. Anders: dit gebergte, verstaande het Joodse land, dat met bergen omsingeld was. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| vers 68 Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Sion, dien Hij liefhad. |
|
55 En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen 61vallen yin het 62snoer 63hunner erfenis, en deed de stammen Israëls in hun tenten wonen. |
| 61 Dat is, Hij gaf hun Kanaän, als een erflot, en liet hun het land bij loting uitdelen. Zie Num. 34:2, enz. Jozua 14; 15; 16; 17. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 34:2 Gebied den kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer gij in het land Kanaän ingaat, zo zal dit het land zijn dat u ter erfenis vallen zal, het land Kanaän naar zijn landpalen. Jozua 14 DIT is nu hetgeen dat de kinderen Israëls geërfd hebben in het land Kanaän; hetwelk de priester Eleázar en Jozua, de zoon van Nun, en de hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israëls hen hebben doen erven, Jozua 15 EN het lot voor den stam der kinderen van Juda naar hun huisgezinnen was: aan de landpale van Edom, de woestijn Zin zuidwaarts was het uiterste tegen het zuiden. Jozua 16 DAARNA kwam het lot der kinderen van Jozef uit: van de Jordaan bij Jericho, aan het water van Jericho, oostwaarts, de woestijn opgaande van Jericho, door het gebergte van Bethel. Jozua 17 DE stam van Manasse had ook een lot, omdat hij Jozefs eerstgeborene was; te weten Machir, de eerstgeborene van Manasse, de vader van Gilead, omdat hij een krijgsman was, zo had hij Gilead en Basan. |
| y Joz. 13:7. Ps. 136:21, 22. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Joz. 13:7 En nu, deel dit land tot een erfdeel aan de negen stammen, en den halven stam van Manasse, Ps. 136:21 En heeft hun land ten erve gegeven; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Ps. 136:22 Ten erve aan Zijn knecht Israël; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
| 62 Zie Deut. 32 op vers 9. Ps. 16 op vss. 5, 6. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Deut. 32:9 (kt.) Want des HEEREN deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijner erve. Ps. 16:5 (kt.) De HEERE is het Deel mijner erve en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. Ps. 16:6 (kt.) De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden. |
| 63 Der Israëlieten. |
|
56 64Maar zij verzochten en verbitterden God, den Allerhoogste, en onderhielden Zijn 65getuigenissen niet. |
| 64 Dit ziet op de zonde die Israël, in Kanaän gekomen zijnde, bedreven heeft ten tijde der richters. Zie vss. 59, 60, enz., en voorts Deut. 6 op vers 16. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| vers 59 God hoorde het en werd verbolgen, en versmaadde Israël zeer. vers 60 Dies verliet Hij den tabernakel te Silo, de tent die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen. Deut. 6:16 (kt.) Gij zult den HEERE uw God niet verzoeken, gelijk als gij Hem verzocht hebt te Massa. |
| 65 Dat is, Zijn wetten en geboden. Zie Num. 1 op vers 50. Deut. 4 op vers 45. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Num. 1:50 (kt.) Maar gij, stel de Levieten over den tabernakel der getuigenis en over al zijn gereedschap, en over alles wat daartoe behoort; zij zullen den tabernakel dragen en al zijn gereedschap; en zij zullen dien bedienen, en zij zullen zich rondom den tabernakel legeren. Deut. 4:45 (kt.) Dit zijn de getuigenissen en de inzettingen en de rechten, die Mozes sprak tot de kinderen Israëls, als zij uit Egypte waren uitgetogen; |
|
57 En zij weken terug en handelden trouwelooslijk, gelijk hun 66vaders; zij zijn omgekeerd als een 67bedrieglijke boog. |
| 66 In de woestijn gedaan hadden. |
| 67 Hebr. een boog des bedrogs; die den bout achterwaarts schiet, en niet voorwaarts naar het wit, of die den schutter kwetst of anderszins in des schutters hand zich omkeert, en niet of onrecht schiet. Alzo Hos. 7:16. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Hos. 7:16 Zij keren zich, maar niet tot den Allerhoogste, zij zijn als een bedrieglijke boog; hun vorsten vallen door het zwaard, vanwege de gramschap hunner tong; dit is hunlieder bespotting in Egypteland. |
|
58 En zij verwekten Hem tot 68toorn door hun 69hoogten, zen verwekten Hem tot 70ijver door hun gesneden beelden. |
| 68 Vgl. Deut. 32:21. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Deut. 32:21 Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen dat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; Ik dan zal hen tot ijver verwekken door diegenen die geen volk zijn, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken. |
| 69 Waar zij afgoderij bedreven naar de wijze der heidenen. Zie Lev. 26 op vers 30. Deut. 12 op vers 2, enz. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Lev. 26:30 (kt.) En Ik zal uw hoogten verderven en uw zonnebeelden uitroeien en zal uw dode lichamen op de dode lichamen uwer drekgoden werpen; en Mijn ziel zal van u walgen. Deut. 12:2 (kt.) Gij zult ganselijk vernielen al de plaatsen alwaar de volken die gij zult erven, hun goden gediend hebben, op de hoge bergen en op de heuvelen en onder allen groenen boom. |
| z Deut. 32:16, 21. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Deut. 32:16 Zij hebben Hem tot ijver verwekt door vreemde goden; door gruwelen hebben zij Hem tot toorn verwekt. Deut. 32:21 Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen dat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; Ik dan zal hen tot ijver verwekken door diegenen die geen volk zijn, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken. |
| 70 Zie Ex. 20 op vers 5. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ex. 20:5 (kt.) Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; |
|
59 God 71hoorde het en werd verbolgen, en versmaadde Israël zeer. |
| 71 Vgl. op vers 21. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| vers 21 (kt.) Daarom hoorde de HEERE en werd verbolgen; en een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israël, |
|
60 Dies verliet Hij den tabernakel te 72Silo, de tent die Hij tot een woning gesteld had onder de 73mensen. |
| 72 Zie 1 Sam. 4:4, 11. Jer. 7:14; 26:6, 9. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Sam. 4:4 Het volk dan zond naar Silo en men bracht vandaar de ark des verbonds des HEEREN der heirscharen, Die tussen de cherubs woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, waren daar met de ark des verbonds Gods. 1 Sam. 4:11 En de ark Gods werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, stierven. Jer. 7:14 Zo zal Ik aan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, waarop gij vertrouwt, en aan deze plaats, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, doen gelijk als Ik aan Silo gedaan heb. Jer. 26:6 Zo zal Ik dit huis stellen als Silo, en deze stad zal Ik stellen tot een vloek allen volken der aarde. Jer. 26:9 Waarom hebt gij in den Naam des HEEREN geprofeteerd, zeggende: Dit huis zal worden als Silo, en deze stad zal woest worden, dat er niemand wone? En het ganse volk werd vergaderd tegen Jeremía in het huis des HEEREN. |
| 73 De Israëlieten, die hier eenvoudiglijk mensen genoemd worden om uit te drukken de grote genade Gods, dat Hij onder ellendige mensen Zijn woning opricht. |
|
61 aEn Hij gaf Zijn 74sterkte in de gevangenis, en Zijn heerlijkheid in de hand des 75wederpartijders. |
| a 1 Sam. 4:10, 11. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Sam. 4:10 Toen streden de Filistijnen, en Israël werd geslagen en zij vloden een iegelijk in zijn tenten; en er geschiedde een zeer grote nederlaag, zodat er van Israël vielen dertigduizend voetvolks. 1 Sam. 4:11 En de ark Gods werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, stierven. |
| 74 Dat is, de ark des verbonds, bij dewelke God Zijn hulp en macht voor Zijn volk betoonde. Zie 2 Kron. 6:41. Ps. 132:5, 8. Deze wordt hier ook genoemd de heerlijkheid of eerlijkheid, sierlijkheid Gods, als 1 Sam. 4:21. Sommigen verstaan door Zijn sterkte de sterke mannen en helden van Gods volk. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 2 Kron. 6:41 En nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust, Gij en de ark Uwer kracht; laat Uw priesters, HEERE God, met heil bekleed worden en laat Uw gunstgenoten over het goede blijde zijn. Ps. 132:5 Totdat ik voor den HEERE een plaats gevonden zal hebben, woningen voor den Machtige Jakobs. Ps. 132:8 Sta op, HEERE, tot Uw rust, Gij en de ark Uwer sterkte. 1 Sam. 4:21 En zij noemde het jonksken Ikabod, zeggende: De eer is weggevoerd uit Israël. Omdat de ark Gods gevankelijk weggevoerd was, en om haars schoonvaders en haars mans wil. |
| 75 Te weten der Filistijnen, 1 Sam. 4:11. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Sam. 4:11 En de ark Gods werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, stierven. |
|
62 En Hij leverde Zijn volk over ten zwaarde, en werd verbolgen tegen Zijn erfenis. |
63 Het 76vuur verteerde 77hun jongelingen, en hun jongedochters werden niet 78geprezen. |
| 76 Gods toorn, door het zwaard en de furie der Filistijnen. |
| 77 Hebr. zijn, te weten van het volk van Israël; alzo in het volgende. |
| 78 Te weten met bruiloftsliedekens, als in huwelijken en op bruiloften placht te geschieden; dat is, zij werden niet eerlijk en blijdelijk uitgehuwelijkt. Hierop wordt ook gezien Jer. 7:34; 16:9; 25:10. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Jer. 7:34 En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid; want het land zal tot een verwoesting worden. Jer. 16:9 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal van deze plaats voor ulieder ogen en in ulieder dagen doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid. Jer. 25:10 En Ik zal van hen doen vergaan de stem der vrolijkheid, en de stem der vreugde, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, het geluid der molens en het licht der lamp. |
|
64 bHun 79priesters vielen door het zwaard, en hun 80weduwen weenden niet. |
| b 1 Sam. 4:11, 18, 19. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Sam. 4:11 En de ark Gods werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, stierven. 1 Sam. 4:18 En het geschiedde als hij van de ark Gods vermeldde, zo viel hij achterwaarts van den stoel af, aan de zijde der poort, en brak den nek en stierf, want de man was oud en zwaar; en hij richtte Israël veertig jaar. 1 Sam. 4:19 En zijn schoondochter, Pínehas’ huisvrouw, was bevrucht, zij zou baren; als deze de tijding hoorde, dat de ark Gods genomen was en haar schoonvader gestorven was en haar man, zo kromde zij zich en baarde, want haar weeën overvielen haar. |
| 79 Dit kan men bijzonderlijk verstaan van de zonen van den hogepriester Eli, 1 Sam. 4:11. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Sam. 4:11 En de ark Gods werd genomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, stierven. |
| 80 Door verbaasdheid en schrik, vanwege de overgrote gemene ellenden, die haar zinnen van haar eigen omstandigheden alzo aftrokken, dat zij daarop niet konden denken of daartoe gewoonlijken tijd vinden. Zie 1 Sam. 4:19, 20. Job 27:15. Ez. 24:23. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Sam. 4:19 En zijn schoondochter, Pínehas’ huisvrouw, was bevrucht, zij zou baren; als deze de tijding hoorde, dat de ark Gods genomen was en haar schoonvader gestorven was en haar man, zo kromde zij zich en baarde, want haar weeën overvielen haar. 1 Sam. 4:20 En omtrent den tijd van haar sterven, zo spraken de vrouwen die bij haar stonden: Vrees niet, want gij hebt een zoon gebaard. Doch zij antwoordde niet en nam het niet ter harte. Job 27:15 Zijn overgeblevenen zullen in den dood begraven worden, en zijn weduwen zullen niet wenen. Ez. 24:23 En uw hoeden zullen op uw hoofden zijn, en uw schoenen aan uw voeten; gij zult niet rouwklagen, noch wenen, maar gij zult in uw ongerechtigheden versmachten, en een iegelijk tegen zijn broeder zuchten. |
|
65 Toen 81ontwaakte de Heere als een slapende, als een held die juicht 82van den wijn. |
| 81 Die scheen te slapen, toen de Filistijnen de overhand hadden en de ark wegvoerden. Vgl. Ps. 44:24. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| Ps. 44:24 Waak op, waarom zoudt Gij slapen, Heere? Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid. |
| 82 Door een milden dronk wijn versterkt, moedig en onbeschroomd zijnde om zijn vijand aan te grijpen. Anders: opstaande van den wijn, dat is, als een sterke man, die den wijn uitgeslapen hebbende, met groot getier zijn sterkte betoont, daar hij in zijn diepen slaap gans niet scheen te vermogen. |
|
66 cEn Hij sloeg Zijn 83wederpartijders aan het achterste, Hij deed hun 84eeuwige smaadheid aan. |
| c 1 Sam. 5:6; 6:4. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Sam. 5:6 Doch de hand des HEEREN was zwaar over die van Asdod en verwoestte hen; en Hij sloeg hen met spenen, Asdod en haar landpalen. 1 Sam. 6:4 Toen zeiden zij: Welk is dat schuldoffer dat wij Hem vergelden zullen? En zij zeiden: Vijf gouden spenen en vijf gouden muizen, naar het getal van de vorsten der Filistijnen; want het is enerlei plaag over u allen en over uw vorsten. |
| 83 De Filistijnen. Zie 1 Sam. 5:6, enz.; 6:4, 5, 11, 15, 17. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Sam. 5:6 Doch de hand des HEEREN was zwaar over die van Asdod en verwoestte hen; en Hij sloeg hen met spenen, Asdod en haar landpalen. 1 Sam. 6:4 Toen zeiden zij: Welk is dat schuldoffer dat wij Hem vergelden zullen? En zij zeiden: Vijf gouden spenen en vijf gouden muizen, naar het getal van de vorsten der Filistijnen; want het is enerlei plaag over u allen en over uw vorsten. 1 Sam. 6:5 Zo maakt dan beelden van uw spenen en beelden van uw muizen, die het land verderven, en geeft den God van Israël de eer; misschien zal Hij Zijn hand verlichten van over ulieden en van over uw god en van over uw land. 1 Sam. 6:11 En zij zetten de ark des HEEREN op den wagen, en het koffertje met de gouden muizen en de beelden hunner spenen. 1 Sam. 6:15 En de Levieten namen de ark des HEEREN af, en het koffertje dat daarbij was, waarin de gouden kleinodiën waren, en zetten ze op dien groten steen; en die lieden van Beth-Sémes offerden brandoffers en slachtten slachtoffers den HEERE op denzelven dag. 1 Sam. 6:17 Dit nu zijn de gouden spenen, die de Filistijnen aan den HEERE ten schuldoffer vergolden hebben: voor Asdod één, voor Gaza één, voor Askelon één, voor Gath één, voor Ekron één. |
| 84 Hebr. smaadheid der eeuwigheid. |
|
67 Doch Hij verwierp de 85tent van Jozef, en den stam van Efraïm verkoos Hij niet. |
| 85 Den tabernakel, die te Silo in den stam van Efraïm was, heeft Hij aldaar niet willen laten blijven, noch Zijn ark aldaar weder huisvesten. |
|
68 Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Sion, dien Hij liefhad. |
69 En Hij bouwde Zijn 86heiligdom als 87hoogten, als de aarde, die Hij gegrond heeft in eeuwigheid. |
| 86 Dat is, den tempel, door Salomo. Zie 1 Koningen 6. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Koningen 6 HET geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Sálomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. |
| 87 Zo hoog als hoge paleizen, en zo vast als de aarde, die voor altoos onbeweeglijk is. |
|
70 dEn Hij verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de schaapskooien. |
| d 1 Sam. 16:11. 2 Sam. 7:8. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 1 Sam. 16:11 Voorts zeide Samuël tot Isaï: Zijn dit al de jongelingen? En hij zeide: De kleinste is nog overig, en zie, hij weidt de schapen. Samuël nu zeide tot Isaï: Zend heen en laat hem halen; want wij zullen niet rondom aanzitten, totdat hij hier zal gekomen zijn. 2 Sam. 7:8 Nu dan, alzo zult gij tot Mijn knecht, tot David, zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb u genomen van de schaapskooi, van achter de schapen, dat gij een voorganger zoudt zijn over Mijn volk, over Israël. |
|
71 Van achter de 88zogende schapen deed Hij hem komen, eom te 89weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijn erfenis. |
| 88 Anders: dragende. |
| e 2 Sam. 5:2. 1 Kron. 11:2. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 2 Sam. 5:2 Daartoe ook tevoren, toen Saul koning over ons was, waart gij Israël uitvoerende en inbrengende; ook heeft de HEERE tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israël weiden en gij zult tot een voorganger zijn over Israël. 1 Kron. 11:2 Zelfs ook tevoren, toen Saul nog koning was, hebt gij Israël uitgeleid en ingeleid; ook heeft de HEERE uw God tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israël weiden en gij zult voorganger zijn van Mijn volk Israël. |
| 89 Zie 2 Sam. 5 op vers 2. ![verwijsteksten](afb/img_verwijs.png) |
| 2 Sam. 5:2 (kt.) Daartoe ook tevoren, toen Saul koning over ons was, waart gij Israël uitvoerende en inbrengende; ook heeft de HEERE tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israël weiden en gij zult tot een voorganger zijn over Israël. |
|
72 Ook heeft hij hen geweid naar de oprechtheid zijns harten, en heeft hen geleid met een 90zeer verstandig beleid zijner handen. |
| 90 Hebr. met verstanden zijner palmen; dat is, hij heeft het rijk geregeerd met grote wijsheid en voorzichtigheid. |