Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet zijnde in gevaar van achterhaald en overvallen te worden, betuigt zijn vertrouwen op God alleen, Dien hij bidt om haastige verlossing van zijn listige en wrede vijanden, volgens de gunst die Hij hem tevoren, ja, van der jeugd aan, bewezen heeft, gevende hem altoos oorzaak om Zijn Naam te loven, dat hij ook bestendiglijk belooft te doen, biddende meteen om volstandigheid en behoudenis in zijn ouderdom, en daarop vertrouwende, belooft Gode plechtige dankbaarheid. |
Bede om bewaring in den ouderdom |
1 OP U, o HEERE, abetrouw ik; laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid. |
| a Ps. 22:6; 25:2, 3; 31:2, 3. Jes. 49:23. |
| Ps. 22:6 Tot U hebben zij geroepen en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd en zijn niet beschaamd geworden. Ps. 25:2 Beth. Mijn God, op U vertrouw ik, laat mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden niet van vreugde opspringen over mij. Ps. 25:3 Gimel. Ja, allen die U verwachten, zullen niet beschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak. Ps. 31:2 Op U, o HEERE, betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw gerechtigheid. Ps. 31:3 Neig Uw oor tot mij, red mij haastelijk, wees mij tot een sterken Rotssteen, tot een zeer vast Huis, om mij te behouden. Jes. 49:23 En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten. |
|
2 Red mij door Uw 1gerechtigheid en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij en verlos mij. |
| 1 Als Ps. 31:2. |
| Ps. 31:2 Op U, o HEERE, betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw gerechtigheid. |
|
3 Wees mij tot een 2Rotssteen om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan; Gij hebt 3bevel gegeven 4om mij te verlossen, want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht. |
| 2 Hebr. Rotssteen der woning. |
| 3 Te weten aan Uw engelen, als Ps. 91:11. Of: Gij hebt verordineerd, ordinantie gesteld, dat ik zal behouden worden. |
| Ps. 91:11 Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. |
| 4 Of: van. |
|
4 Mijn God, bevrijd mij van de 5hand des goddelozen, van de 6hand desgenen die 7verkeerdelijk handelt, en des 8opgeblazenen. |
| 5 Dat is, geweld. |
| 6 Hebr. palm. |
| 7 Of: met onrecht omgaat. |
| 8 Of: des wreden, zuren, die alles verderft, wreveligen, geweldenaars. Het Hebreeuwse woord komt van zuurdesem, waarbij de apostel den boze ook vergelijkt, 1 Kor. 5:8. Of (als sommigen menen), door verwisseling van een letter, van wrevel of geweld. |
| 1 Kor. 5:8 Zo dan, laat ons feesthouden, niet in den ouden zuurdesem, noch in den zuurdesem der kwaadheid en der boosheid, maar in de ongezuurde broden der oprechtheid en der waarheid. |
|
5 Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere HEERE, mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan. |
6 Op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn 9Uithelper; 10mijn lof is geduriglijk van U. |
| 9 Of: Uittrekker. Anders: uit mijner moeders ingewand hebt Gij mij getogen. Vgl. Ps. 22:10, 11. |
| Ps. 22:10 Gij zijt het immers, Die mij uit den buik hebt uitgetogen; Die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. Ps. 22:11 Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God. |
| 10 Dat is, ik ben (of zal zijn) steeds bezig met U te loven en te prijzen, waartoe Gij mij van den beginne mijns levens oorzaak hebt gegeven. |
|
7 Ik ben 11velen als een 12wonder geweest; doch Gij zijt mijn sterke Toevlucht. |
| 11 Of: den groten. |
| 12 Of: monster, waarvan velen (of: de groten) bij Sauls tijd vervaard en verschrikt waren geweest, menende dat God mij bijzonder moest haten, omdat ik zoveel te lijden had. Zie Ps. 31:12, en vgl. onder, vers 11. Sommigen verstaan dat David hier vervolgt hetgeen hij in het voorgaande vers gezegd had, duidende dit op de wonderlijke verlossingen en beschermingen die God aan David boven aller mensen vermoeden doorgaans gedaan had, zijnde een wonderteken, waardoor Gods volk zou leren God te geloven en vastelijk aan te hangen, en niet te twijfelen aan een goede uitkomst van Davids lijden. Vgl. Jes. 20:3. Ez. 12:6, 11 met de aantt. |
| Ps. 31:12 Vanwege al mijn wederpartijders ben ik ook mijn naburen grotelijks tot een smaad geworden, en mijn bekenden tot een schrik; die mij op de straat zien, vlieden van mij weg. vers 11 Zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na en grijpt hem, want er is geen verlosser. Jes. 20:3 Toen zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie jaar, tot een teken en wonder over Egypte en over Morenland, Ez. 12:6 Voor hun ogen zult gij het op de schouders dragen, in donker zult gij het uitbrengen; uw aangezicht zult gij bedekken, dat gij het land niet ziet; want Ik heb u den huize Israëls tot een wonderteken gegeven. Ez. 12:11 Zeg: Ik ben ulieder wonderteken; gelijk als ik gedaan heb, alzo zal hun gedaan worden; zij zullen door wegvoering in de gevangenis heen gaan. |
|
8 Laat mijn mond 13vervuld worden met Uw lof, den gansen dag met Uw heerlijkheid. |
| 13 Gelijk Gij tevoren gedaan hebt, geef mij alzo nu wederom nieuwe oorzaak om U te prijzen. |
|
9 Verwerp mij niet in den tijd des 14ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijn kracht vergaat. |
| 14 Hieruit, alsook uit vers 18, wordt afgeleid dat David dezen psalm gemaakt heeft over Absaloms conspiratie en vervolging. |
| vers 18 Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dit geslacht verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht. |
|
10 Want mijn vijanden spreken van mij; en die op mijn 15ziel 16loeren, beraadslagen tezamen, |
| 15 Dat is, die op mij loeren om mij het leven te benemen. Vgl. Ps. 56:7. |
| Ps. 56:7 Zij rotten tezamen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen, als die op mijn ziel wachten. |
| 16 Of: wachthouden, passen, of: mijn ziel bespieden. |
|
11 Zeggende: God heeft hem verlaten; 17jaagt na en grijpt hem, want er is geen 18verlosser. |
| 17 Vgl. 2 Sam. 17:1, 2. |
| 2 Sam. 17:1 VOORTS zeide Achitófel tot Absalom: Laat mij nu twaalfduizend mannen uitlezen, dat ik mij opmake en David dezen nacht achternajage. 2 Sam. 17:2 Zo zal ik over hem komen, daar hij moede en slap van handen is, en zal hem verschrikken, en al het volk dat met hem is, zal vluchten; dan zal ik den koning alleen slaan. |
| 18 Niemand die hem nu zou kunnen verlossen uit onze hand. |
|
12 O God, wees niet verre van mij; mijn God, 19haast U tot mijn hulp. |
| 19 Want Absaloms vervolging overkwam hem zeer haastelijk en onvoorziens. Zie 2 Sam. 15:14. |
| 2 Sam. 15:14 Zo zeide David tot al zijn knechten die met hem te Jeruzalem waren: Maakt u op en laat ons vlieden, want er zou voor ons geen ontkomen zijn voor Absaloms aangezicht; haast om weg te gaan, opdat hij niet misschien haaste en ons achterhale en een kwaad over ons drijve en deze stad sla met de scherpte des zwaards. |
|
13 bLaat hen beschaamd worden, laat hen 20verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn 21kwaad zoeken. |
| b Ps. 35:4, 26; 40:15; 70:3. |
| Ps. 35:4 Laat hen beschaamd en te schande worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken. Ps. 35:26 Laat hen beschaamd en tezamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande bekleed worden, die zich tegen mij groot maken. Ps. 40:15 Laat hen tezamen beschaamd en schaamrood worden, die mijn ziel zoeken om die te vernielen; laat hen achterwaarts gedreven worden en te schande worden, die lust hebben aan mijn kwaad. Ps. 70:3 Laat hen beschaamd en schaamrood worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en te schande worden, die lust hebben aan mijn kwaad. |
| 20 Of: bezwijken. |
| 21 Dat is, mijn ondergang, uitroeiing, als vers 24. |
| vers 24 Ook zal mijn tong Uw gerechtigheid den gansen dag uitspreken, want zij zijn beschaamd, want zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken. |
|
14 Doch ik zal geduriglijk hopen, en zal al Uw lof 22nog groter maken. |
| 22 Hebr. ik zal tot al Uw lof toedoen, dat is, U meer prijzen dan ik gedaan heb. Vgl. de manier van spreken met 2 Kron. 10:11. |
| 2 Kron. 10:11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. |
|
15 Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, den gansen dag Uw heil, hoewel ik de 23getallen niet weet. |
| 23 Dat is, de werken Uwer gerechtigheid en Uws heils zijn zoveel in getal dat er geen tellen aan is. |
|
16 Ik zal 24heengaan in de mogendheden des Heeren HEEREN; ik zal Uw gerechtigheid 25vermelden, de Uwe alleen. |
| 24 Alsof hij zeide: Ik zal vrijmoedig en onbeschroomd daarheen treden, gesterkt zijnde door Gods almogende kracht. Of (als anderen): Ik zal mij begeven in het verhaal van Uw machtige daden; ik zal in die materie treden, hoewel ik het niet kan doen naar derzelver waardigheid. |
| 25 Of: melding doen, ophalen, gedachtenis maken, houden; U alleen de eer gevende, dat Gij mij zo dikwijls en wonderlijk door Uw gerechtigheid (als vss. 2, 19) verlost en behouden hebt. |
| vers 2 Red mij door Uw gerechtigheid en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij en verlos mij. vers 19 Ook is Uw gerechtigheid, o God, tot in de hoogte; Gij, Die grote dingen gedaan hebt; o God, wie is U gelijk? |
|
17 O God, Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen. |
18 Daarom ook, 26terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik 27dit geslacht verkondige Uw 28arm, allen 29nakomelingen Uw 30macht. |
| 26 Of: tot den ouderdom en de grijsheid toe. Zie van dergelijk gebruik van het Hebreeuwse woordje Job 1 op vers 18. |
| Job 1:18 (kt.) Als deze nog sprak, zo kwam een ander en zeide: Uw zonen en uw dochters aten en dronken wijn in het huis van hun broeder, den eerstgeborene; |
| 27 Dat is, den mensen die nu tezamen leven. Zie Ps. 12 op vers 8. |
| Ps. 12:8 (kt.) Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. |
| 28 Dat is, Uw macht, gelijk het de profeet zelf terstond verklaart. |
| 29 Hebr. die komen zal. |
| 30 Die Gij toont in mij te verlossen en mijn vijanden te verdelgen. |
|
19 31Ook is Uw gerechtigheid, o God, tot in de hoogte; 32Gij, Die grote dingen gedaan hebt; o God, wie is U gelijk? |
| 31 Sommigen hechten deze woorden aan het voorgaande aldus: En Uw gerechtigheid, te weten verkondigen, die tot de hoogte toe reikt, dat is, tot de hemelen. Zie Ps. 36:6, 7. Of: tot op het hoogste, te weten verkondigende roem. |
| Ps. 36:6 O HEERE, Uw goedertierenheid is tot in de hemelen; Uw waarheid tot de bovenste wolken toe. Ps. 36:7 Uw gerechtigheid is als de bergen Gods, Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE, Gij behoudt mensen en beesten. |
| 32 Of: omdat Gij, of: want Gij, enz. Anders: het zijn grote dingen, die Gij gedaan hebt. |
|
20 Gij, Die mij 33vele benauwdheden en 34kwaden hebt doen zien, zult 35mij 36weder levend maken, en zult 37mij weder ophalen uit de 38afgronden der aarde. |
| 33 Of: grote. |
| 34 Dat is, ellenden hebt doen ondervinden. Zie Job 7 op vers 7. |
| Job 7:7 (kt.) Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. |
| 35 Anders: ons. |
| 36 Hebr. zult wederkeren, zult mij levend maken; insgelijks: Gij zult wederkeren, Gij zult mij ophalen. Hij wil zeggen: Gij pleegt zo te doen, Gij zult het nu ook doen. Vgl. Ps. 85:7. |
| Ps. 85:7 Zult Gij ons niet weder levend maken, opdat Uw volk zich in U verblijde? |
| 37 Anders: ons. |
| 38 Dat is, uit diepe noden. |
|
21 Gij zult mijn grootheid vermeerderen en mij 39rondom vertroosten. |
| 39 Hebr. Gij zult rondom gaan of omsingelen, Gij zult mij vertroosten; dat is, Gij zult mij van alle kanten troost laten wedervaren. Vgl. Ps. 45 op vers 5. |
| Ps. 45:5 (kt.) En rijd voorspoediglijk in Uw heerlijkheid, op het Woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid; en Uw rechterhand zal U vreselijke dingen leren. |
|
22 Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o 40Heilige Israëls. |
| 40 Als Ps. 78:41; 89:19, enz. Dat is, Gij Die, de Heiligheid Zelve zijnde, Uw volk heiligt en van Uw volk geheiligd wordt, dat is, voor heilig bekend, geroemd, heiliglijk geëerd en van alle afgoden afgezonderd wordt. Zie Lev. 20:8, 26. Jes. 8:13. Matth. 6:9, enz. |
| Ps. 78:41 Want zij kwamen alweder en verzochten God, en stelden den Heilige Israëls een perk. Ps. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israëls. Lev. 20:8 En onderhoudt Mijn inzettingen en doet dezelve; Ik ben de HEERE, Die u heiligt. Lev. 20:26 En gij zult Mij heilig zijn, want Ik, de HEERE, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij Mijne zoudt zijn. Jes. 8:13 Den HEERE der heirscharen, Dien zult gijlieden heiligen, en Hij zij uw Vreze en Hij zij uw Verschrikking. Matth. 6:9 Gij dan, bidt aldus: Onze Vader, Die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd. |
|
23 Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij verlost hebt. |
24 Ook zal mijn tong Uw gerechtigheid den gansen dag uitspreken, want zij zijn beschaamd, 41want zij zijn schaamrood geworden, die mijn 42kwaad zoeken. |
| 41 David triomfeert door geloof, als ziende voor ogen zijner vervolgers ondergang. Anders: wanneer zij beschaamd, wanneer zij schaamrood geworden zijn. |
| 42 Als vers 13. |
| vers 13 Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn kwaad zoeken. |