Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David looft God, eerst vanwege de geestelijke gaven, die Hij over Zijn gemeente uitstort in Christus, in Welken, als Gods rechten Tempel, de gebeden verhoord, de zonden vergeven en alle genadegaven rijkelijk verleend worden. Daarna vanwege den tijdelijken zegen en de weldaden, die Hij den mensen in het gemeen, zo in de regering der wereld als in den overvloed van lichamelijke nooddruftigheden, mededeelt. |
Eeuwige en tijdelijke zegen |
1 EEN psalm van David, een 1lied, voor den 2opperzangmeester. | | 1 Zie Ps. 48 op vers 1. |
2 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 De lofzang is 3in stilheid tot U, o God, in Sion; en U zal 4de gelofte betaald worden. | | 3 Of: zwijgende; dat is, in Uw kerk prijst men U, met stilheid en geduld verwachtende en waarnemende Uw weldaden. Vgl. Ps. 62 op vers 2. Ps. 62:2 (kt.) Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil. |
4 Te weten van dankbaarheid, die men in nood biddende U beloofd heeft. Zie Ps. 66:13, 14, en 61 op vers 6. Ps. 66:13 Ik zal met brandoffers in Uw huis gaan, ik zal U mijn geloften betalen, Ps. 66:14 Die mijn lippen hebben geuit, en mijn mond heeft uitgesproken, als mij bange was. |
3 5Gij hoort het gebed, tot U zal 6alle vlees komen. | | 5 Of: Gij Die het gebed hoort, of: O, Gij Hoorder des gebeds. |
6 Dat is, alle soorten van mensen. Vgl. Gen. 6:12. Ps. 145:21. Joël 2:28. Hand. 2:17. Aldus kan men dit nemen als een profetie van de bekering der heidenen tot God. Anders: dies komt alle vlees, dat is, plegen mensen van allerlei stand tot U te komen, te weten, omdat Gij zo genadig zijt in het verhoren der gebeden. Gen. 6:12 Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. Ps. 145:21 Thau. Mijn mond zal den prijs des HEEREN uitspreken; en alle vlees zal Zijn heiligen Naam loven in der eeuwigheid en altoos. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. |
4 7Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij, maar onze overtredingen, die 8verzoent Gij. | | 7 Hebr. Woorden of dingen, zaken der ongerechtigheden waren geweldiger of machtiger dan ik. Dit kan men duiden op Sauls regering of Absaloms oproer; en voorts nemen als een bekentenis van Gods volk, aangaande de zonden, die zij somtijds, in den geestelijken strijd onderliggende, bedreven hadden. |
8 Of: Gij bedekt ze genadiglijk, Gij vergeeft ze om de verzoening van den Messias. Vgl. Lev. 1 op vers 4. Dan. 9:24. Het Hebreeuwse woord ziet op het verzoendeksel, dat op de ark des verbonds was (Ex. 25:17, 18), zijnde een voorbeeld der verzoening van onzen Heere Jezus Christus. Lev. 1:4 (kt.) En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Ex. 25:17 Gij zult ook een verzoendeksel maken van louter goud; twee ellen en een halve zal zijn lengte zijn, en anderhalve el zijn breedte. Ex. 25:18 Gij zult ook twee cherubs van goud maken; van dicht goud zult gij ze maken, uit de beide einden des verzoendeksels. |
5 Welgelukzalig is hij dien Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone in Uw 9voorhoven; wij zullen 10verzadigd worden met het goede van Uw huis, met het 11heilige van Uw paleis. | | 9 Zie 2 Kron. 33 op vers 5. Ef. 2:19. Hebr. 12:22, enz. 2 Kron. 33:5 (kt.) Daartoe bouwde hij altaren voor al het heir des hemels, in beide de voorhoven van het huis des HEEREN. Ef. 2:19 Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; |
10 Zie Ps. 36 op vers 9; 63 op vers 6. Ps. 36:9 (kt.) Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. Ps. 63:6 (kt.) Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en mijn mond zou roemen met vrolijk zingende lippen. |
11 Of: heilige dingen, als offeranden, enz., op den Messias ziende. Anders: heilige plaats, heiligdom; in het volgende: paleis, dat is, tabernakel; zie Ps. 5 op vers 8. Ps. 5:8 (kt.) Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen naar het paleis Uwer heiligheid, in Uw vreze. |
6 Vreselijke dingen zult Gij ons in gerechtigheid 12antwoorden, o God onzes heils; o 13Vertrouwen aller einden der aarde, en der vergelegenen aan de zee. | | 12 Op onze gebeden antwoord gevende uit Uw heiligdom, en teken van den hemel, tegen onze vijanden, tot verzekering van Uw verhoren; zijnde beide zeer ontzaglijk, en overeenkomende met Uw gerechtigheid. Zie Num. 7:89. Ps. 3:5; 18:7, 8, enz. Num. 7:89 En als Mozes in de tent der samenkomst ging om met Hem te spreken, zo hoorde hij een stem tot hem sprekende van boven het verzoendeksel, hetwelk is op de ark der getuigenis, van tussen de twee cherubs; alzo sprak Hij tot hem. Ps. 3:5 Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela. Ps. 18:7 Als mij bange was, riep ik den HEERE aan en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren. Ps. 18:8 Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was. |
13 Dit kan alzo verstaan worden, dat alle mensen in de wereld hun onderhoud, bewaring en voorstand van God moeten hebben, indien zij bestaan zullen. Vgl. Ps. 104:27, enz. Of men mag het nemen van het zaligmakend vertrouwen op God, ten opzichte van de beroeping der heidenen tot het geloof in Christus. Zie Jes. 42:4, 5, 6, enz. Ps. 104:27 Zij alle wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd. Jes. 42:4 Hij zal niet verdonkerd worden en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten. Jes. 42:5 Alzo zegt God de HEERE, Die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft en wat daaruit voortkomt; Die den volke dat daarop is, den adem geeft, en den geest dengenen die daarop wandelen: Jes. 42:6 Ik, de HEERE, heb U geroepen in gerechtigheid, en Ik zal U bij Uw hand grijpen; en Ik zal U behoeden, en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen, |
7 Die de bergen vastzet door Zijn kracht, omgord zijnde met macht. | | |
8 Die het bruisen der zeeën stilt, het bruisen harer golven en het rumoer der volken. | | |
9 En die op de einden wonen, vrezen voor Uw tekenen; Gij doet de 14uitgangen des morgens en des avonds juichen. | | 14 Dat is, de mensen en wilde dieren, die des morgens en des avonds uitgaan. Zie Ps. 104:20, 21, enz. Anders: de uitkomsten, dat is, het is van U dat een vrolijke morgen en avond komt. Ps. 104:20 Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt, Ps. 104:21 De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijze van God te zoeken. |
10 Gij 15bezoekt het land, en hebbende het 16begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks; de 17rivier Gods is vol water; wanneer Gij 18het alzo bereid hebt, maakt Gij 19hunlieder koren gereed. | | 15 Dat is, Gij doet wel bij het land, of de aarde, door Uw milden zegen, als volgt. Vgl. Deut. 11:12, en zie Gen. 21 op vers 1. Deut. 11:12 Een land dat de HEERE uw God bezorgt; de ogen des HEEREN uws Gods zijn gedurig daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars. Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
16 Of: graag, dat is, dorstig naar regen. Anders: Gij zijt het welgenegen. Anderen zetten het over: Gij bewatert het, nemende het Hebreeuwse woord van een anderen oorsprong. |
17 Zo noemt de profeet Gods regen, dien Hij zendt om het land vruchtbaar te maken, of de wolken, waaruit Hij den regen afzendt. Sommigen nemen het woord Gods als bijgevoegd tot uitdrukking van een overvloedigen regen, als bergen en ceders Gods, dat is, zeer grote, hoge. Vgl. Deut. 11:10, 11. Deut. 11:10 Want het land waar gij naartoe gaat om dat te erven, dat is niet als Egypteland, vanwaar gij uitgegaan zijt; hetwelk gij bezaaidet met uw zaad en bewaterdet met uw gang als een kruidhof. Deut. 11:11 Maar het land waarheen gij overtrekt om dat te erven, is een land van bergen en van dalen; het drinkt water bij den regen des hemels; |
18 Te weten het land. |
19 Te weten der mensen, waarvan zij zullen leven. |
11 Gij maakt zijn 20opgeploegde aarde 21dronken; Gij doet ze dalen in zijn voren; Gij maakt het 22week door de 23droppelen; Gij zegent zijn uitspruitsel. | | 20 Van het Hebreeuwse woord, betekenende, naar veler gevoelen, de scherpe ruggen tussen twee voren opgeworpen en uitstekende, zie Job 31 op vers 38. |
21 Dat is, Gij bewatert en begiet haar overvloedig met den regen. |
22 Hebr. Gij smelt of ontdoet het, te weten het land. |
23 Dat is, druipenden regen, of slagregen, dichten regen. Het Hebreeuwse woord komt van menigte of grootheid der droppelen. |
12 Gij 24kroont het jaar Uwer 25goedheid, en Uw 26voetstappen 27druipen van vettigheid. | | 24 Elk deel des jaars versierende met bijzondere zegeningen. |
25 Dat is, Uw goed jaar, dat van Uw weldaden overvloeit; als berg Uwer heiligheid en dergelijke. |
26 Hebr. wagensporen, dat is, voetpaden. Alsof hij zeide: Overal waar Gij heenvaart of passeert, laat Gij Uw zegen achter. Vgl. Joël 2:14. Of: Uw sporen, dat is, Uw wolken, waarop Gij vaart als op een wagen, Psalm 104. Zie ook Job 36:28; 38:26, 27. Joël 2:14 Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten tot
spijsoffer en drankoffer voor den HEERE uw God. Job 36:28 Welken de wolken uitgieten, en afdruipen over den mens overvloediglijk. Job 38:26 Om te regenen op het land waar
niemand is, op de woestijn waarin geen mens is; Job 38:27 Om het woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het uitspruitsel der grasscheutjes te doen wassen. |
27 Of: druppen vettigheid. |
13 Zij bedruipen de 28weiden der woestijn, en de heuvelen zijn 29aangegord met verheuging. | | 28 Als Ps. 23:2. Anders: de hutten der woestijn druipen. Ps. 23:2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. |
29 Groenende en versierd zijnde met gras door den regen, waardoor zij, als vrolijk, den mensen toelachen. Zie Job 8 op vers 18. Job 8:18 (kt.) Maar als God
hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien. |
14 De velden zijn bekleed met kudden en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij. | | |