Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David omzwervende in de woestijn, klaagt God zeer bitterlijk, dat hij uit Gods huis en van de uitwendige oefening van den godsdienst (dien hij zeer hoog verheft) gebannen was; troost zich nochtans in Gods gunst en beschutting, en voorzegt den ondergang zijner bloeddorstige vervolgers en zijn toekomende vreugde. |
Uitzien naar God |
1 EEN psalm van David, als hij was in de awoestijn van 1Juda. | | a 1 Sam. 22:5; 23:14, 15. 1 Sam. 22:5 Doch de profeet Gad zeide tot David: Blijf in de vesting niet, ga heen en ga in het land van Juda. Toen ging David heen en hij kwam in het woud Chereth. 1 Sam. 23:14 David nu bleef in de woestijn in de vestingen en hij bleef op den berg in de woestijn Zif; en Saul zocht hem alle dagen, doch God gaf hem niet over in zijn hand. 1 Sam. 23:15 Als David zag dat Saul uitgetogen was om zijn ziel te zoeken, zo was David in de woestijn Zif in een woud. |
1 Gevlucht voor Saul. Zie 1 Sam. 22:5; 23:14, 15. 1 Sam. 22:5 Doch de profeet Gad zeide tot David: Blijf in de vesting niet, ga heen en ga in het land van Juda. Toen ging David heen en hij kwam in het woud Chereth. 1 Sam. 23:14 David nu bleef in de woestijn in de vestingen en hij bleef op den berg in de woestijn Zif; en Saul zocht hem alle dagen, doch God gaf hem niet over in zijn hand. 1 Sam. 23:15 Als David zag dat Saul uitgetogen was om zijn ziel te zoeken, zo was David in de woestijn Zif in een woud. |
2 O God, Gij zijt mijn God, ik 2zoek U in den 3dageraad; mijn ziel dorst naar 4U, mijn vlees 5verlangt naar U, in een land, 6dor en 7mat, zonder water. | | 2 Om U aan te roepen. |
3 Dat is, vroeg, met ijver en bijzondere begeerte. Zie Job 7 op vers 21. Ps. 78:34. Spr. 1:28. Hos. 5:15. Luk. 21:38. Job 7:21 (kt.) En waarom vergeeft Gij niet mijn overtreding, en doet mijn ongerechtigheid niet weg? Want nu zal ik in het stof liggen; en Gij zult mij vroeg zoeken, maar ik zal niet zijn. Ps. 78:34 Als Hij hen doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden weder, en zochten God vroeg, Spr. 1:28 Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden; Hos. 5:15 Ik zal heengaan en keren weder tot Mijn plaats, totdat zij zichzelven schuldig kennen en Mijn aangezicht zoeken; als hun bange zal zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken. Luk. 21:38 En al het volk kwam des morgens vroeg tot Hem in den tempel om Hem te horen. |
4 Dit wordt in het volgende vers verklaard. |
5 Anders: is verdroogd, te weten van dorst. Sommigen menen dat het Hebreeuwse woord (dat hier alleenlijk gevonden wordt) betekent heethongerig te zijn naar spijze, gelijk in het voorgaande van dorsten gesproken is. |
6 Gelijk de woestijnen gemeenlijk droog en waterloos zijn, Ex. 17:1. Num. 20:1, 2. Ps. 107:33, 35. Jer. 2:6. Ex. 17:1 DAARNA toog de ganse vergadering der kinderen Israëls naar hun dagreizen uit de woestijn Sin, op het bevel des HEEREN, en zij legerden zich te Rafidîm; daar nu was geen water voor het volk om te drinken. Num. 20:1 ALS de kinderen Israëls, de ganse vergadering, in de woestijn Zin gekomen waren in de eerste maand, zo bleef het volk te Kades. En Mirjam stierf aldaar, en zij werd aldaar begraven. Num. 20:2 En er was geen water voor de vergadering; toen vergaderden zij zich tegen Mozes en tegen Aäron. Ps. 107:33 Hij stelt de rivieren tot een woestijn, en watertochten tot een dorstig land; Ps. 107:35 Hij stelt de woestijn tot een waterpoel, en het dorre land tot watertochten. Jer. 2:6 En zeiden niet: Waar is de HEERE, Die ons opvoerde uit Egypteland, Die ons leidde in de woestijn, in een land van wildernissen en kuilen, in een land van dorheid en schaduw des doods, in een land waar niemand doorging en waar geen mens woonde? |
7 Of: vermoeid, dat is, dorstig; zoals het land genoemd wordt vanwege gebrek van water, waarop de dorst volgt. Sommigen verstaan dat David van zichzelven spreekt, dat hij, als een vermoeid mens pleegt te zijn (zie Spr. 25:25), dorstig is en zonder water, passende zijn lichamelijk gebrek op het geestelijke, als volgt. Vgl. Ps. 143:6. Spr. 25:25 Een goede tijding uit verren lande is als koud water op een vermoeide ziel. Ps. 143:6 Ik breid mijn handen uit tot U; mijn ziel is voor U als een dorstig land. Sela. |
3 (Voorwaar, ik heb U in het 8heiligdom aanschouwd, 9ziende Uw sterkheid en Uw eer.) | | 8 Dat is, Uw reinen godsdienst, waarin Gij deze Uw eigenschappen openbaart, en waarin de Messias wordt afgebeeld. |
9 Anderen aldus: Om Uw sterkte en Uw eer te zien, zoals ik U in het heiligdom aanschouwd heb. De woorden een weinig verzet zijnde. |
4 Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen 10zouden U prijzen. | | 10 Wanneer mij zulks mocht gebeuren. Of: zullen U prijzen; en zo voorts in het volgende. |
5 Alzo zou ik U 11loven in mijn 12leven, in Uw Naam zou ik mijn 13handen opheffen. | | 11 Hebr. zegenen. Versta, wanneer Gij mij de genade zult hebben gedaan dat ik wederom vrijelijk in Uw huis mag verschijnen, gelijk tevoren. |
12 Dat is, zolang ik leef, als Ps. 104:33; 146:2. Ps. 104:33 Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. Ps. 146:2 Ik zal den HEERE prijzen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben. |
13 Hebr. palmen. Zie Ps. 28 op vers 2. Ps. 28:2 (kt.) Hoor de stem mijner smekingen als ik tot U roep, als ik mijn handen ophef naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid. |
6 Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid 14verzadigd worden, en mijn mond zou roemen met 15vrolijk zingende lippen. | | 14 Dit stelt hij tegen den geestelijken dorst en honger naar den publieken godsdienst en vergaderingen der heiligen, waarvan vss. 2, 3. Zie Ps. 36 op vers 9. vers 2 O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. vers 3 (Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende Uw sterkheid en Uw eer.) Ps. 36:9 (kt.) Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. |
15 Hebr. lippen der vrolijke gezangen of der juichingen. |
7 Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de 16nachtwaken. | | 16 Van de vier delen des nachts, bij de Joden genoemd nachtwaken, zie Ex. 14:24. 1 Sam. 11:11. Klgld. 2:19. Matth. 14:25; 24:43. Mark. 6:48, en vgl. wijders Ps. 1 op vers 2. Ex. 14:24 En het geschiedde in dezelve morgenwake, dat de HEERE in de kolom des vuurs en der wolk zag op het leger der Egyptenaars; en Hij verschrikte het leger der Egyptenaars. 1 Sam. 11:11 Het geschiedde nu des anderen daags, dat Saul het volk stelde in drie hopen, en zij kwamen in het midden des legers in de morgenwake, en zij sloegen Ammon, totdat de dag heet werd; en het geschiedde dat de overigen alzo verstrooid werden, dat er onder hen geen twee tezamen bleven. Klgld. 2:19 Koph. Maak u op, maak geschrei des nachts in het begin der nachtwaken, stort uw hart uit voor het aangezicht des Heeren als water; hef uw handen tot Hem op voor de ziel uwer kinderkens, die in onmacht gevallen zijn van honger, vooraan op alle straten. Matth. 14:25 Maar te vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee. Matth. 24:43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. Mark. 6:48 En Hij zag dat zij zich zeer pijnigden om het schip voort te krijgen (want de wind was hun tegen). En omtrent de vierde wake des nachts kwam Hij tot hen, wandelende op de zee, en wilde hun voorbijgaan. Ps. 1:2 (kt.) Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. |
8 Want Gij zijt mij een 17Hulp geweest, en in de 18schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen. | | 17 Anders: volkomen Hulp. Van zulke bijvoeging van dit woord volkomen zie Ps. 44 op vers 27 en vgl. Ps. 3 op vers 3. Ps. 44:27 (kt.) Sta op, ons ter hulp, en verlos ons om Uwer goedertierenheid wil. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
18 Dat is, Uw beschutting. Zie Ruth 2 op vers 12. Ruth 2:12 (kt.) De HEERE vergelde u uw daad, en uw loon zij volkomen van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen. |
9 Mijn ziel kleeft U 19achteraan; Uw rechterhand ondersteunt mij. | | 19 Willende U volgen, niet willende van U scheiden. |
10 Maar dezen, die mijn 20ziel zoeken tot verwoesting, zullen komen in 21de onderste plaatsen der aarde. | | 20 Dat is, die naar mijn leven staan (zie Ex. 4 op vers 19. 2 Sam. 4 op vers 8) om mij dat te benemen, met zulk geraas en zulke onstuimigheid dat het ganse land daarvan gewaagt. Zie Ps. 35 op vers 8. Ex. 4:19 (kt.) Ook zeide de HEERE tot Mozes in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte; want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. 2 Sam. 4:8 (kt.) En zij brachten het hoofd van Isbóseth tot David te Hebron en zeiden tot den koning: Zie, daar is het hoofd van Isbóseth, den zoon van Saul, uw vijand, die uw ziel zocht; alzo heeft de HEERE mijn heer den koning te dezen dage wraken gegeven van Saul en van zijn zaad. Ps. 35:8 (kt.) De verwoesting overkome hem, dat hij het niet wete, en zijn net, dat hij verborgen heeft, vange hemzelven; hij valle daarin met verwoesting. |
21 Dat is, zij zullen ter aarde worden nedergeveld, sterven en verderven in de aarde en hel. |
11 Men 22zal hen 23storten door het 24geweld des zwaards; zij zullen den 25vossen ten deel worden. | | 22 Hebr. Zij zullen hem storten; dat is, men zal eenieder van hen storten, enz. |
23 Dat hun bloed, leven en levenskrachten, als water uitgestort, wegvloeien en verdwijnen. Vgl. 2 Sam. 14:14. 2 Sam. 14:14 Want wij zullen den dood sterven, en wezen als water, dat ter aarde uitgestort zijnde, niet verzameld wordt. God dan zal de ziel niet wegnemen, maar hij zal gedachten denken, dat hij den verstotene niet van zich verstote. |
24 Hebr. de handen. Zie Job 5:20. Job 5:20 In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards. |
25 Die hun verworpen dode lichamen zullen opeten. Deze dieren waren bij menigten in die landen. Zie Richt. 15 op vers 4. Vgl. wijders Openb. 19:21. Richt. 15:4 (kt.) En Simson ging heen en ving driehonderd vossen; en hij nam fakkels en keerde staart aan staart en deed een fakkel tussen twee staarten in het midden. Openb. 19:21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees. |
12 Maar de 26koning zal zich in God verblijden; een iegelijk die bij 27Hem zweert, zal zich beroemen; want de mond der 28leugensprekers zal gestopt worden. | | 26 Namelijk ik, David, als mij God, naar Zijn belofte, tot het koninkrijk zal hebben verheven, wat zij zoeken te beletten, Ps. 62:5. Ps. 62:5 Zij raadslagen slechts om hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij, maar met hun binnenste vloeken zij. Sela. |
27 Te weten bij God, dat is, die Hem recht eert en dient, zal zich met vreugde gelukkig achten in God en Zijn genadewerk, dat Hij aan mij en Zijn volk zal hebben bewezen. Alzo Ps. 64:11. Ps. 64:11 De rechtvaardige zal zich verblijden in den HEERE en op Hem betrouwen; en alle oprechten van hart zullen zich beroemen. |
28 Die nu zo stout en onbeschaamdelijk van mij en andere vromen liegen, verdichtende en uitstrooiende al wat zij willen. |