Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 62 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Psalm 62

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

David betuigt veelvoudiglijk zijn gerustheid in God, tegen al de raadslagen en praktijken zijner vijanden, en vermaant alle gelovigen insgelijks te doen; aftrekkende hun vertrouwen van mensen en alle ijdele, bedrieglijke en onrechtvaardige middelen, en vertrouwende alleen op God, Die, volgens Zijn woord, alleen machtig, barmhartig en rechtvaardig is.
 
Rust in God
1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, over 1Jedúthun.
1 Dat is, het geslacht en de orde van Jeduthun, of: aan Jeduthun, als zijnde een opperzangmeester, als Ps. 39:1. Zie aldaar. verwijsteksten
 
2 2Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil.
2 Of: Nochtans, evenwel is mijn ziel zwijgende, of: mijn ziel zwijgt Gode, voor God, alsof hij zeide: Het ga hoe het ga, ik zal niet laten in gebeden, geduld en vertrouwen Gods heil en hulp te verwachten; niettegenstaande dat Hij mij schijnt te verlaten, dewijl mijn vijanden mij zo bitterlijk steeds vervolgen. Vgl. Ps. 37 op vers 7, en onder, vers 6. Aldus breekt David uit met woorden van vertrouwen, nadat hij in zijn gemoed een groten strijd gehad had. Vgl. Ps. 73:1, enz. verwijsteksten
 
3 Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn hoog Vertrek, ik zal niet 3grotelijks wankelen.
3 Niet alzo, dat ik ten enenmale zou vervallen en verloren gaan. Zie Ps. 15 op vers 5, en voorts 1 Kor. 10:13. 2 Kor. 4:9. verwijsteksten
 
4 4Hoelang zult gijlieden 5kwaad aanstichten tegen een 6man? Gij allen zult 7gedood worden; gij zult zijn als een 8ingebogen wand, een aangestoten 9muur.
4 Hier spreekt hij zijn vervolgers aan.
5 Het Hebreeuwse woord (dat alleenlijk hier gevonden wordt) betekent allerlei kwade praktijken tot iemands verdriet en verderf te bedenken en in het werk te stellen.
6 Te weten mij, alsof hij zeide: Tegen een enigen man, den onschuldigen en goeden David, die u niets heeft misdaan, ja, zich als een man en held voor Saul en Gods volk gekweten heeft. Vgl. Jer. 5:1. verwijsteksten
7 De vervulling hiervan kan men afleiden uit den slag waarin Saul met de zijnen gebleven is, 1 Samuël 31. verwijsteksten
8 Die zich neigt tot den val.
9 Versta die van losse stenen tot een heining (als om wijngaarden en anderszins tot een scheiding; zie Num. 22:24. Spr. 24:31) is opgehoopt, en aangestoten zijnde, lichtelijk wordt omgestort. Deze gelijkenis beduidt een haastigen en zwaren val. Zie Jes. 30:13. Ez. 13:13, 14. verwijsteksten
 
5 Zij raadslagen slechts om 10hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met 11hun mond 12zegenen zij, maar met hun 13binnenste vloeken zij. 14Sela.
10 Mij, David, dien God tot de koninklijke hoogheid verkoren en gezalfd heeft.
11 Hebr. zijn; dat is, elkeen van hen doet zo.
12 Vgl. Ps. 5:10, en zie 2 Sam. 8 op vers 10. Job 31 op vers 20. verwijsteksten
13 Dat is, hun hart.
14 Zie Ps. 3 op vers 3. verwijsteksten
 
6 Doch gij, o mijn ziel, 15zwijg Gode; want van Hem is mijn 16verwachting.
15 Zie op vers 2. verwijsteksten
16 Dat is, ik verwacht van Hem mijn heil, als vers 2. verwijsteksten
 
7 Hij is immers mijn Rotssteen en mijn Heil; mijn hoog Vertrek, ik zal niet wankelen.
8 In God is mijn heil en mijn eer; de 17rotssteen mijner sterkte, mijn toevlucht, is in God.
17 Dat is, mijn sterke rotssteen.
 
9 Vertrouwt op Hem te allen tijde, o gij 18volk; stort ulieder 19hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht. Sela.
18 Te weten des Heeren, namelijk Israël.
19 Dat is, de begeerten uws harten, gebeden met tranen. Vgl. 1 Sam. 1:15. Ps. 42 op vers 5. Klgld. 2:19. verwijsteksten
 
10 Immers zijn de 20gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn 21leugen; 22in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen lichter zijn dan de ijdelheid.
20 Hebr. de zonen of kinderen des mensen, en daarna zonen of kinderen des mans. Zie hiervan Ps. 4 op vers 3. verwijsteksten
21 Dat is, beiden, kleinen en groten, zijn een gans nietig en bedrieglijk ding. Zie Job 15 op vers 31. verwijsteksten
22 Of: in de weegschaal zouden zij tezamen opgaan boven of meer dan ijdelheid; dat is, de ijdelheid op de ene, en zij allen op de andere schaal gelegd zijnde, de ijdelheid zou overwegen, zij zouden minder wegen dan ijdelheid.
 
11 Vertrouwt niet op 23onderdrukking, noch op roverij; wordt niet 24ijdel; als 25het vermogen 26overvloedig aanwast, zet er het hart niet op.
23 Dat gij iemand met list of geweld zoudt verdrukken en pogen te ruïneren. Zie Jes. 30:12. verwijsteksten
24 Uzelven bedriegende, en bij anderen voor dwaas geacht, omdat gij u op ijdele dingen verlaat. Vgl. Ps. 31 op vers 7. verwijsteksten
25 Rijkdom en macht.
26 Als een kruid dat in menigte opkomt en voortspruit. Vgl. Ps. 92:15. Spr. 10:31. verwijsteksten
 
12 God heeft 27één ding gesproken, ik heb dit 28tweemaal gehoord: dat de sterkte 29Godes is.
27 Of: eenmaal; als een zeker ongetwijfeld woord, eens voor al, waarvan alle profeten hetzelfde betuigen, te weten dat God alleen almachtig is, en daarentegen de macht der groten op aarde (als gezegd) maar ijdelheid is.
28 Dat is, menigmaal, een zeker getal voor het onzekere, naar het gebruik der Schrift.
29 Of: God toekomt, toebehoort, dat Hij sterkte heeft, te weten om bozen te bedwingen en te straffen; gelijk Hij ook goedertierenheid heeft met sterkte (als volgt) om den Zijnen wel te doen, en alzo eenieder het zijne te geven.
 
13 En de goedertierenheid, o Heere, 30is Uwe; a31want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk.
30 Of: komt U toe, Gij hebt haar.
a Job 34:11. Spr. 24:12. Jer. 32:19. Ez. 7:27; 33:20. Matth. 16:27. Rom. 2:6. 2 Kor. 5:10. Ef. 6:8. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. Openb. 22:12. verwijsteksten
31 Of: zekerlijk, voorwaar.

Einde Psalm 62