Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 55 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Psalm 55

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

David zijnde in gevaar van omsingeld en overvallen te worden, klaagt God zijn benauwdheid, en bidt zeer angstiglijk om vernietiging van de aanslagen zijner vijanden, welker wreedheid, valsheid en trouweloosheid (bijzonderlijk van één) hij Gode voordraagt, doch profeterende hun ondergang en zich verzekerende van Gods verhoring, sterkt zichzelven en alle gelovigen in het vertrouwen op God, Die de vromen behoudt en de goddelozen verdoet.
 
Gebed tegen valse vrienden
1 EEN 1onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth.1 Als op den voorgaanden psalm.
2 O God, neem mijn gebed ter ore, en verberg U niet voor mijn smeking.
3 Merk op mij en verhoor mij; ik bedrijf misbaar in mijn 2klacht en maak 3getier;2 Of: gepeins, gebed; hij wil zeggen, dat de overdenking van al zijn zwarigheden en gevaren hem onrustig en kermende maakt in het bidden.
3 Of: rumoer, gerucht.
4 Om den 4roep des vijands, vanwege de beangstiging 5des goddelozen; want zij schuiven 6ongerechtigheid op mij, en in toorn haten zij mij.4 Hebr. stem, dat is, den roep dien mijn vijanden laten gaan, dat zij mij van alle kanten willen omsingelen en in het verderf brengen. Vgl. 2 Sam. 17:11, 12, 13, 14, 21, 24. verwijsteksten
5 Dat is, die de goddeloze mij aandoet.
6 Of: valsheid, ongelijk, onrecht; dat is, zij bezwaren mij met leugens, strooiende van mij allerlei boze stukken waarmede ik mij dit lijden op den hals gehaald en verdiend heb.
5 Mijn hart 7smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des 8doods zijn op mij gevallen.7 Dat is, lijdt smart als van een barende vrouw.
8 Dat is, dodelijke.
6 Vrees en beving komt mij aan, en gruwen overdekt mij;
7 Zodat ik zeg: 9Och, dat mij iemand 10vleugelen als ener 11duive gave! Ik zou heenvliegen, 12waar ik blijven mocht.9 Hebr. wie zal mij geven, enz., algemene manier van wensen bij de Hebreeën, als Ps. 14:7; 53:7. Zie Deut. 5 op vers 29. verwijsteksten
10 Hebr. een vleugel of veder, dat is, vleugelen.
11 Een zwak en vreesachtig dier, dat zich in woestijnen en holen zoekt te bergen. Zie Jer. 48:28. verwijsteksten
12 Hebr. en zou blijven of wonen; waar ik slechts veilig kon zijn, wil hij zeggen.
8 Zie, ik zou 13ver wegzwerven, ik zou 14vernachten in de woestijn. 15Sela.13 Hebr. mij veraf maken, zwerven, dat is, ver vanhier vluchten, heenzwervende waar het dan ook zou mogen wezen. Zie gelijke samenvoeging van twee woorden Ps. 45 op vers 5. verwijsteksten
14 Of: herbergen, mij onthouden, enz.
15 Zie Ps. 3 op vers 3. verwijsteksten
9 16Ik zou haasten, dat ik ontkwame, van den 17drijvenden wind, van den storm.16 Hebr. Ik zou de ontkoming haasten voor mij, of mij de ontkoming haasten.
17 Hebr. wind der drijving of des storms, des aanvals, dat is, deze vervolging, die mij haastelijk overvalt of dreigt weg te rapen, gelijk een stormwind alles nederwerpt of met zich wegrukt. Vgl. 2 Sam. 15:14; 17:21. verwijsteksten
10 Verslind hen, Heere, deel hun 18tong; want ik zie 19wrevel en twist in de 20stad.18 Dat is, hun spraak. Dit verslinden en verdelen van de spraak schijnt te zien op de oordelen Gods die Hij gevoerd heeft over de bouwers van den toren van Babel, en het rot van Korach, Gen. 11:7, 8. Num. 16:32. verwijsteksten
19 Of: geweld.
20 Jeruzalem, als sommigen verstaan, duidende den psalm op Absaloms vervolging, wanneer (David in haast gevlucht zijnde) Absalom daar binnenkwam, gruwelijk ten hove huishoudende, en raad nemende hoe men zijn vader best zou overvallen en verdelgen, waarin de raadslieden niet wel accordeerden, doordien God hun tongen verdeelde, 2 Sam. 17:14, volgens Davids gebed hier en 2 Sam. 15:31. Anderen verstaan het van Gibea Sauls, waar Saul hof hield (vgl. Ps. 59:7), of niet juist van een stad, maar in het gemeen van de ongebonden goddeloosheid, die overal, zelfs in de steden (waar de beste orde behoorde te zijn) in zwang was. verwijsteksten
11 Dag en nacht 21omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid en overlast is binnen in haar.21 Te weten, wrevel en twist omringen de stad; of: zij (de bozen) gaan haar (de stad) rondom, dat is, lopende overal om alle kwaad te bedrijven of mij te achterhalen.
12 22Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat.22 Hebr. Verdervingen, dat is, enkel schenderij, allerlei schade, jammer, verdrukking.
13 Want het is geen 23vijand die mij hoont, anders zou ik het hebben gedragen; het is mijn hater niet die zich tegen mij 24groot maakt, anders zou ik mij voor hem 25verborgen hebben.23 Versta geen openbare vijand, want (wil hij zeggen) was hij mij openbaarlijk vijand geweest, zo zou het mij zo vreemd niet voorkomen en zo ondraaglijk niet vallen.
24 Zie Ps. 35 op vers 26. verwijsteksten
25 Dat is, mij voor hem hebben kunnen wachten, hem ontgaan, ontwijken.
14 Maar gij zijt het, o mens, als van mijn 26waardigheid; mijn 27leidsman en mijn bekende;26 Hebr. naar mijn schatting of waarde, dat is, mijns gelijke, geacht of geschat als ik, of dien ik achtte als mijzelven. Anders: van mijn orde, dat is, van mijn staat, conditie en kwaliteit. Hierdoor verstaan sommigen Achitofel, van wiens grote achting en krediet, zo in het gemeen als bij David in het bijzonder, zie 2 Sam. 16:23. Daarom werd ook van hem (als hij zich bij Absalom gevoegd had) in het bijzonder geboodschapt aan David, als zijnde niet alleen zeer vreemd, onverwacht en trouwelooslijk gedaan, maar ook zulks, dat David (ten aanzien van Achitofels uitnemende kloekheid) daarop wel te letten had. Die dezen psalm op Sauls tijd duiden, verstaan Abner of anderen van Sauls krijgsraad. verwijsteksten
27 Of: voornaamste vriend, bestuurder, te weten mijner affaires. Zie Spr. 16:28; 17:9. Micha 7:5. verwijsteksten
15 Wij die tezamen 28in zoetigheid heimelijk raadpleegden; wij wandelden 29in gezelschap ten huize Gods.28 Hebr. den raad (of de verborgenheid, verborgen raad) zoet maakten.
29 Of: met de samenlopende schare (Ps. 42:5). Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 2 op vers 1. Hij wil zeggen, dat zij tezamen verplicht waren niet alleen door den band van politieke vriendschap en gemeenschap, maar ook door den allersterksten band van religie. verwijsteksten
16 30Dat hen de 31dood als een schuldeiser overvalle, dat zij levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun 32woning, in het binnenste van hen.30 Of: De dood zal hen, enz.
31 Hij wil zeggen: Laat hen schielijk en schrikkelijk omkomen. Zie op vers 10. Dit spreekt David door den profetischen geest en ijver des Heeren gedreven zijnde. verwijsteksten
32 De plaats waar zij verkeren, of: gezelschap, omgang.
17 Mij aangaande, ik zal tot God roepen; en de HEERE zal mij verlossen.
18 33Des avonds, en des morgens, en des middags zal ik klagen en getier maken; en Hij zal mijn stem horen.33 Vgl. Dan. 6:11. Hand. 3:1; 10:3, 9, 30. Hij wil zeggen, dat hij niet zal ophouden noch moede worden, maar God met zijn dagelijkse gebeden (welker gewoonlijke tijden hij hier verhaalt) als moeilijk en lastig vallen. Zie Luk. 18:1. verwijsteksten
19 Hij heeft mijn 34ziel in vrede verlost van den strijd 35tegen mij; want 36met menigten zijn zij tegen mij geweest.34 Dat is, Hij heeft mijn leven uit gevaar gered en mij in vrede gesteld. Dit kan zien op voorgaande verlossingen, of een gelovige en profetische verklaring zijn van de zekerheid ener goede uitkomst, dergelijke vele in dit boek gevonden worden.
35 Dat is, die zij mij aandeden, of aandoen wilden.
36 Hebr. in of met, onder velen (of groten, machtigen) zijn zij geweest tegen, of met mij; want het Hebreeuwse woordje kan geduid worden op vrienden of vijanden; en elk van beide heeft een goeden zin. Gelijk Davids vijanden vele waren, alzo had hij daarentegen de heirscharen der heilige engelen met zich. Vgl. Ps. 34:8; 57:4. 2 Kon. 6:16. Doch in het volgende spreekt David van zijn vijanden. verwijsteksten
20 God zal horen en zal hen plagen, als Die vanouds 37zit. 38Sela. Dewijl bij hen 39gans geen verandering is en zij God niet vrezen.37 Als Rechter van den beginne. Vgl. Ps. 93:2. verwijsteksten
38 Zie Ps. 3 op vers 3. verwijsteksten
39 Hebr. geen veranderingen, noch kleine noch grote, te weten van het kwade tot het goede; zij beteren zich niet in het allerminste, wil hij zeggen.
21 40Hij 41slaat zijn handen aan degenen die 42vrede met hem hadden; hij ontheiligt zijn 43verbond.40 Dat is, elkeen dezer goddelozen, of de voornaamste onder hen, dien de anderen volgen.
41 Of: legt, strekt uit; dat is, hij doet hun kwaad, overlast, geweld, ja, hij brengt hen om het leven. Zie Gen. 37 op vers 22. verwijsteksten
42 Of: zijn vredegenoten, bondgenoten. Vgl. Ps. 7:5; 41:10, en boven, vss. 13, 15. verwijsteksten
43 Dat hij met ede en dienvolgens (met uitroeping van Gods heiligen Naam) gemaakt en bevestigd had, dat breekt hij zonder schromen.
22 Zijn 44mond is gladder 45dan boter, maar zijn hart is 46krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn 47blote zwaarden.44 Dat is, de woorden zijns monds; waarom ook het bijgevoegde Hebreeuwse woord in het meervoud staat: zijn gladder.
45 Of: dan of zij boterig of geboterd waren. Anders: Zij maken hun mond glad, of: Zij verzachten hun mond als boter. Anders: Zij maken hun mond gladder dan boter, of: De woorden zijns monds zijn glad als boter.
46 Dat is, vol van krijg of strijd, zij hebben niet dan enkel strijd in den zin, tegen mij.
47 Hebr. geopenden, uitgetogenen, dat is, zij zijn dodelijk wondende, zij zoeken mij daardoor in het verderf te brengen. Vgl. Ps. 57:5. Spr. 12:18. verwijsteksten
23 48Werp 49uw zorg op den HEERE, en Hij zal u 50onderhouden; 51Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele.48 David spreekt hier zichzelven en alle gelovigen aan.
49 Hebr. uw gave of uw geven, dat is, in al uw bekommernissen en zorgen (gelijk de apostel Petrus dit woord gebruikt, 1 Petr. 5:7), als gij gaarne wildet dat u dit of dat mocht gegeven worden, al denkende op geven, naar den eis van uw gebrek of nood, zo beveel zulks alles uw hemelsen Vader, Die zal u geven wat u zalig is. Of: uw gave, dat is, al wat Hij (de Heere) u geeft, wat u van Hem aankomt, dat is, wat Hij u toeschikt, toezendt, dat werpt gij weder op Hem, vertrouwende dat Hij u zal ontlasten, verlichten en een uitkomst geven, die tot Zijn eer en uw zaligheid strekt. Vgl. Ps. 22 op vers 9. Anders: uw pak of uw last; doch deze betekenis wordt in de Heilige Schrift niet gevonden. verwijsteksten
50 Of: voeden, gelijk het Hebreeuwse woord elders gebruikt wordt; zie Ruth 4 op vers 15. verwijsteksten
51 Hebr. Hij zal niet toelaten in eeuwigheid de wankeling, den (of van den of voor den) rechtvaardige. Vgl. Ps. 15 op vers 5. verwijsteksten
24 Maar Gij, o God, zult 52die doen nederdalen in den put des verderfs; de 53mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter 54helft brengen; ik daarentegen zal op U vertrouwen.52 Te weten de voorzeide goddelozen.
53 Zie Ps. 5 op vers 7. verwijsteksten
54 Hebr. halven of halveren; dat is, zij zullen een ontijdigen dood sterven. Vgl. Job 15:32; 22:16. Ps. 58:9, 10; 102:24, 25. Spr. 10:27. Pred. 7:17. verwijsteksten

Einde Psalm 55