Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David bidt en smeekt God angstiglijk om verhoring zijner aandachtige en vurige gebeden; en zich verzekerende van Gods gerechtigheid tegen zijn vijanden en goedgunstigheid tot hem, bidt hij met vertrouwen, voor zichzelven, tegen zijn goddeloze vijanden, en voor de ganse kerk. |
Gebed om hulp en zegen |
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester, op de 2Nechilôth. |
| 1 Zie Ps. 4:1. |
| Ps. 4:1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
| 2 Hierdoor verstaan sommigen zulke instrumenten van muziek die door den wind of het geblaas geluid gaven, als fluiten, bazuinen, trompetten, en ook positieven en orgels, enz. Anderen houden het voor zekeren toon der muziek. |
|
2 O HEERE, neem mijn redenen ter ore, versta mijn overdenking. |
3 Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God; want tot U zal ik bidden. |
4 3Des morgens, HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik 4mij tot U schikken en 5wachthouden. |
| 3 Vgl. Ps. 88:14; 92:3. Alzo wordt ook God gezegd des morgens (dat is, vroeg, intijds) Zijn genade te bewijzen, Ps. 90:14; 143:8. Klgld. 3:23. |
| Ps. 88:14 Maar ik, HEERE, roep tot U; en mijn gebed komt U voor in den morgenstond. Ps. 92:3 Dat men in den morgenstond Uw goedertierenheid verkondige, en Uw getrouwheid in de nachten, Ps. 90:14 Verzadig ons in den morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen en verblijd zijn in al onze dagen. Ps. 143:8 Doe mij Uw goedertierenheid in den morgenstond horen, want ik betrouw op U; maak mij bekend den weg dien ik te gaan heb, want ik hef mijn ziel tot U op. Klgld. 3:23 Cheth. Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot. |
| 4 Of: mijn woorden, mijn gebed voor U in orde stellen. Zie Job 32:14; 33:5. |
| Job 32:14 Nu heeft hij tegen mij geen woorden gericht, en met ulieder woorden zal ik hem niet beantwoorden. Job 33:5 Zo gij kunt, antwoord mij; schik u voor mijn aangezicht, stel u. |
| 5 Als een wachter uitzien, of omzien, of Uw hulp niet komt; of wachten wat Gij zult antwoorden. Vgl. Ps. 130:6. Micha 7:7. Hab. 2:1. |
| Ps. 130:6 Mijn ziel wacht op den Heere, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen. Micha 7:7 Maar ik zal uitzien naar den HEERE, ik zal wachten op den God mijns heils; mijn God zal mij horen. Hab. 2:1 IK stond op mijn wacht en ik stelde mij op de sterkte, en ik hield wacht om te zien wat Hij in mij spreken zou, en wat ik antwoorden zou op mijn bestraffing. |
|
5 Want Gij zijt geen God Die lust heeft aan goddeloosheid; 6de boze zal bij U niet 7verkeren. |
| 6 Of: het boze. |
| 7 Geen gemeenschap met U hebben, voor U niet duren, blijven, noch bestaan. Vgl. Ps. 34:17; 94:20. |
| Ps. 34:17 Pe. Het aangezicht des HEEREN is tegen degenen die kwaad doen, om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien. Ps. 94:20 Zou zich de stoel der schadelijkheden met U vergezelschappen, die moeite verdicht bij inzetting? |
|
6 De 8onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid. |
| 8 Of: verwaanden, pochachtigen, roemredigen, waarop het Hebreeuwse woord eigenlijk schijnt te slaan, doch wordt voorts in het gemeen genomen voor dwazen, onzinnigen, razenden, die de ware wijsheid niet hebben, maar als razende en zinneloze mensen, in alle ijdelheid en zonden zich wentelen, roemen en verlustigen. Zie Ps. 73:3; 75:5; 102:9. Pred. 2:2, 12; 7:9; 10:13. Jes. 44:25. Jer. 50:38, enz. |
| Ps. 73:3 Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede. Ps. 75:5 Ik heb gezegd tot de onzinnigen: Weest niet onzinnig; en tot de goddelozen: Verhoogt den hoorn niet. Ps. 102:9 Mijn vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij. Pred. 2:2 Tot het lachen zeide ik: Gij zijt onzinnig; en tot de vreugde: Wat maakt deze? Pred. 2:12 Daarna wendde ik mij om te zien wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; want hoe zou een mens die den koning nakomen zal, doen hetgeen dat alrede gedaan is? Pred. 7:9 Zijt niet haastig in uw geest om te toornen, want de toorn rust in den boezem der dwazen. Pred. 10:13 Het begin der woorden zijns monds is dwaasheid, en het einde zijns monds is boze dolligheid. Jes. 44:25 Die de tekenen der leugendichters vernietigt en de waarzeggers dol maakt; Die de wijzen achterwaarts doet keren en Die hun wetenschap verdwaast; Jer. 50:38 Droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen; want het is een land van gesneden beelden, en zij razen naar de schrikkelijke afgoden. |
|
7 Gij zult de 9leugensprekers verdoen; van den man des 10bloeds en bedrogs heeft de HEERE een gruwel. |
| 9 Vgl. Ps. 4 op vers 3. |
| Ps. 4:3 (kt.) Gij mannen, hoelang zal mijn eer tot schande zijn? Hoelang zult gij de ijdelheid beminnen, de leugen zoeken? Sela. |
| 10 Hebr. der bloeden. Zie Gen. 4 op vers 10. Dat is, den bloeddorstige, moorddadige en bedrieglijke. Vgl. 2 Sam. 16:7; 22:49. Ps. 18:49; 26:9; 43:1; 55:24; 59:3; 140:2, 5. Spr. 3:31. |
| Gen. 4:10 (kt.) En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. 2 Sam. 16:7 Aldus nu zeide Simeï in zijn vloeken: Ga uit, ga uit, gij man des bloeds en gij Belialsman. 2 Sam. 22:49 En Die mij uitvoert van mijn vijanden; en Gij verhoogt mij boven degenen die tegen mij opstaan, Gij redt mij van den man alles gewelds. Ps. 18:49 Die mij uithelpt van mijn vijanden; ja, Gij verhoogt mij boven degenen die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man des gewelds. Ps. 26:9 Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds, Ps. 43:1 DOE mij recht, o God, en twist Gij mijn twistzaak; bevrijd mij van het ongoedertieren volk, van den man des bedrogs en des onrechts. Ps. 55:24 Maar Gij, o God, zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik daarentegen zal op U vertrouwen. Ps. 59:3 Red mij van de werkers der ongerechtigheid, en verlos mij van de mannen des bloeds. Ps. 140:2 Red mij, HEERE, van den kwaden mens; behoed mij voor den man alles gewelds; Ps. 140:5 Bewaar mij, HEERE, van de handen des goddelozen; behoed mij van den man alles gewelds, van hen die mijn voeten denken weg te stoten. Spr. 3:31 Zijt niet nijdig over een man des gewelds, en verkies geen van zijn wegen. |
|
8 Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw 11huis ingaan; ik zal mij 12buigen naar het 13paleis Uwer heiligheid, in Uw 14vreze. |
| 11 Versta den tabernakel, want de tempel is bij Davids leven niet gebouwd. |
| 12 In het voorhof, aan den ingang des tabernakels, richtende mijn aangezicht naar het allerheiligste, waar de ark des verbonds is. Zie Lev. 1:3. Ps. 116:19. In het heilige gingen de priesters, in het allerheiligste alleen de hogepriester, Hebr. 9:6, 7. |
| Lev. 1:3 Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. Ps. 116:19 In de voorhoven van het huis des HEEREN, in het midden van u, o Jeruzalem. Hallelujah. Hebr. 9:6 Deze dingen nu aldus toebereid zijnde, zo gingen wel de priesters in den eersten tabernakel te allen tijde, om de godsdiensten te volbrengen; Hebr. 9:7 Maar in den tweeden tabernakel ging alleen de hogepriester eenmaal des jaars, niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zichzelven en voor des volks misdaden; |
| 13 Het Hebreeuwse woord is een naam van koninklijke hoven, Ps. 45:9, 16. Spr. 30:28, en wordt ook gebruikt van de plaats waar God gezegd wordt te wonen; als van den tabernakel, 1 Sam. 1:9; 3:3, en hier; van den tempel, 1 Kon. 6:17, enz., zelfs van den hemel, Ps. 11:4. Micha 1:2. |
| Ps. 45:9 Al Uw klederen zijn mirre en aloë en kassie; uit de elpenbenen paleizen, vanwaar zij U verblijden. Ps. 45:16 Zij zullen geleid worden met alle blijdschap en verheuging, zij zullen ingaan in des Konings paleis. Spr. 30:28 De spinnenkop grijpt met de handen, en is in de paleizen der koningen. 1 Sam. 1:9 Toen stond Hanna op, nadat hij gegeten en nadat hij gedronken had te Silo. (En Eli, de priester, zat op een stoel bij een post van den tempel des HEEREN.) 1 Sam. 3:3 En Samuël zich ook nedergelegd had, eer de lamp Gods uitgedaan werd, in den tempel des HEEREN, waar de ark Gods was, 1 Kon. 6:17 Dat huis nu was van veertig ellen, namelijk de tempel die vooraan was. Ps. 11:4 De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen, Zijn oogleden proeven de mensenkinderen. Micha 1:2 Hoort, gij volken altemaal; merk op, gij aarde, mitsgaders derzelver volheid: De Heere HEERE nu zal tot een Getuige zijn tegen ulieden, de Heere uit den tempel Zijner heiligheid. |
| 14 Met behoorlijken eerbied en ontzag voor Uw majesteit en onbegrijpelijke genade. |
|
9 HEERE, leid mij in Uw 15gerechtigheid, om mijner 16verspieders wil; richt Uw 17weg voor mijn aangezicht. |
| 15 Dat is, gehoorzaamheid Uwer geboden, die terstond ook door het woord weg gemeend wordt. Anders: door Uw gerechtigheid, naar dewelke Gij den onschuldige voorstaat. |
| 16 Die op mij loeren, het oog op mij hebben, om mij te betrappen of te doen vallen; alzo Ps. 27:11. |
| Ps. 27:11 HEERE, leer mij Uw weg, en leid mij in het rechte pad, om mijner verspieders wil. |
| 17 Zie Gen. 18 op vers 19. De zin is: Wijs en effen mij door Uw Geest, als mijn Leidsman, de baan die Gij wilt dat ik ingaan zal. |
| Gen. 18:19 (kt.) Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. |
|
10 Want in hun 18mond is niets rechts, hun 19binnenste is 20enkel verderving, ahun 21keel is een open graf, met hun tong vleien zij. |
| 18 Zij spreken niet dan valsheid en bedrog. (Hebr. in zijn mond, dat is, in den mond van eenieder van hen.) Zie Job 15 op vers 5. |
| Job 15:5 (kt.) Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren. |
| 19 Zij dragen in het hart niets dan een bitter voornemen om den vromen verdriet, schade en ellende aan te doen. |
| 20 Hebr. in het meervoud, verdervingen, schenderijen, boosheden, verkeerdheden, strekkende tot des naasten verdriet, schande en verderf. |
| a Ps. 34:17; 94:20. Rom. 3:13. |
| Ps. 34:17 Pe. Het aangezicht des HEEREN is tegen degenen die kwaad doen, om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien. Ps. 94:20 Zou zich de stoel der schadelijkheden met U vergezelschappen, die moeite verdicht bij inzetting? Rom. 3:13 Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen; |
| 21 Zij haken en janken naar der vromen verderf en ondergang. Dit past de apostel (Rom. 3:13) op alle mensen, aangezien in hun natuurlijke verdorvenheid en boosheid. Vgl. Ps. 14 op vers 2, enz. |
| Rom. 3:13 Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen; Ps. 14:2 (kt.) De HEERE heeft uit den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien of iemand verstandig ware, die God zocht. |
|
11 22Verklaar hen schuldig, o God, laat hen vervallen 23van hun raadslagen; 24drijf hen heen om de veelheid hunner 25overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U. |
| 22 Dat is, veroordeel en straf hen, als die het verdiend hebben. Anders: Verwoest hen, omdat het Hebreeuwse woord beide betekent. |
| 23 Zodat zij alle mislukken. Anderen: laat hen vallen vanwege hun raadslagen. |
| 24 Als kaf, Ps. 1:4, of: verdrijf hen, verstoot hen. |
| Ps. 1:4 Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf dat de wind heendrijft. |
| 25 Of: afwijkingen, trouweloze handelingen. |
|
12 Maar 26laat verblijd zijn allen die op U betrouwen; laat hen tot in eeuwigheid juichen, omdat Gij hen 27overdekt; en laat in U van vreugde opspringen die Uw Naam liefhebben. |
| 26 Anders: Zo zullen verblijd zijn, en zo in het volgende. |
| 27 Dat is, beschut en bewaart, als wanneer iemand onder dak vrij is, van hitte, koude en onweder; of door een schild, van de pijlen der vijanden. |
|
13 Want Gij, HEERE, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met 28goedgunstigheid 29kronen als met een rondas. |
| 28 Of: met Uw welbehagen. Vgl. Ps. 30:6. |
| Ps. 30:6 Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich. |
| 29 Of: omringen, omsingelen. |