Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een triomfpsalm der kerk, ter ere van haar Koning Jezus Christus, in Zijn hemelvaart, afgebeeld door het opbrengen van de ark des verbonds in Sion en in den tempel; met een vermaning aan alle volken en profetie van de beroeping der heidenen. |
God, de Koning der ganse aarde |
1 EEN psalm, voor den 1opperzangmeester, onder de 2kinderen van Korach. | | 1 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
2 Zie Ps. 42 op vers 1. Ps. 42:1 (kt.) EEN onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. |
2 Alle gij volken, klapt 3in de hand; juicht Gode met een stem van vreugdegezang. | | 3 Hebr. de palm; tot een teken van blijdschap en vrolijke toestemming. Vgl. 2 Kon. 11:12. Ps. 98:8. 2 Kon. 11:12 Daarna bracht hij des konings zoon voor en zette hem de kroon op en gaf hem de getuigenis; en zij maakten hem koning en zalfden hem; daartoe klapten zij met de handen en zeiden: De koning leve! Ps. 98:8 Dat de rivieren met de handen klappen, dat tegelijk de gebergten vreugde bedrijven, |
3 Want de HEERE, de Allerhoogste, is vreselijk, een groot Koning over de ganse aarde. | | |
4 Hij 4brengt de volken onder ons, en de natiën onder onze voeten. | | 4 Of: zal de volken onder ons brengen, of aanbrengen, aanleiden, ordineren, schikken. Versta niet alleen het lichamelijke onderwerpen der heidenen te dien tijde, maar ook het geestelijke onder het Nieuwe Testament, waarvan Joh. 10:16. Hand. 2:39, enz. Joh. 10:16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. Hand. 2:39 Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. |
5 Hij 5verkiest voor ons onze erfenis, de 6heerlijkheid van Jakob, dien Hij 7heeft liefgehad. 8Sela. | | 5 Of: zal ons verkiezen. Hier kan men beide verstaan: zo het aardse Kanaän als het hemelse; het eerste bezaten zij, het tweede verwachtten zij door geloof en hoop, Hebr. 11:15, 16. Hebr. 11:15 En indien zij aan dat vaderland gedacht hadden van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben om weder te keren; Hebr. 11:16 Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid. |
6 Of: hoogheid, uitnemendheid, uitstekendheid; als daar waren het koninkrijk, priesterdom, tempel, enz., mitsgaders het geestelijk betekende heerlijke goed. |
7 En uit liefde hem verkoren, of: liefheeft, verstaande door Jakob het volk Israël. |
8 Zie Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
6 God 9vaart op met gejuich, de HEERE met geklank der bazuin. | | 9 Of: is opgevaren, opgeklommen, opgekomen, opgetrokken. Gelijk geschied is als de ark (op dewelke God Zijn tegenwoordigheid vertoonde, en die een voorbeeld van Christus was) van David werd opgehaald naar Sion, 2 Sam. 6:15. 1 Kron. 13:8; 15:28; en daarna van Salomo gebracht in den tempel, 2 Kronieken 5; en voorts als de Heere Christus Zelf ten hemel opvoer, Luk. 24:51, 52, om vandaar als Koning alles te regeren. Vgl. Ps. 2:6, 8, 9 en Psalm 110. 2 Sam. 6:15 Alzo brachten David en het ganse huis Israëls de ark des HEEREN op, met gejuich en met geluid der bazuin. 1 Kron. 13:8 En David en gans Israël speelden voor het aangezicht Gods met alle macht, zo met liederen als met harpen en met luiten en met trommels en met cimbalen en met trompetten. 1 Kron. 15:28 Alzo bracht gans Israël de ark des verbonds des HEEREN op met gejuich en met geluid der bazuin en met trompetten en met cimbalen, makende geluid met luiten en met harpen. 2 Kronieken 5 ALZO werd al het werk volbracht dat Sálomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Sálomo de geheiligde dingen van zijn vader David; en het zilver en het goud en al de vaten legde hij onder de schatten van het huis Gods. Luk. 24:51 En het geschiedde als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel. Luk. 24:52 En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap. Ps. 2:6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. Ps. 2:8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Ps. 2:9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. |
7 Psalmzingt Gode, psalmzingt; psalmzingt onzen Koning, psalmzingt. | | |
8 Want God is een Koning der ganse aarde; psalmzingt met een 10onderwijzing. | | 10 Hebr. maskil. Zie Ps. 32 op vers 1. Anders: eenieder die wijs of verstandig is, gij verstandigen; insgelijks verstandiglijk, met onderling onderwijs, Kol. 3:16; of: een onderwijspsalm. Ps. 32:1 (kt.) EEN onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Kol. 3:16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart. |
9 God regeert over de 11heidenen; God zit op den troon Zijner heiligheid. | | 11 Vgl. Ps. 22:29. Ps. 22:29 Want het Koninkrijk is des HEEREN, en Hij heerst onder de heidenen. |
10 De 12edelen der volken zijn verzameld tot het volk van den God 13Abrahams; want de 14schilden der aarde zijn Godes; Hij is zeer verheven. | | 12 Of: gewilligen, vrijwilligen, die zich vanzelf aanbieden, volontairen (als men zegt), liberalen; welke naam prinsen en edelen gegeven wordt, omdat goedhartigheid en liberaliteit hun betaamt en hen versiert. Zie Job 12 op vers 21. Job 12:21 (kt.) Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen. |
13 Dat is, welk volk het geloof Abrahams heeft, Rom. 4:16, aan wien God beloofd had, dat in zijn zaad alle volken zouden gezegend worden, hetwelk zag op de beroeping der heidenen, waarvan hier ook gesproken wordt. Vgl. Ps. 22:28, 29, 30, 31. Ef. 2:13, 18, 19; 3:6. Of aldus: De edelen der volken zijn verzameld, te weten het volk van den God Abrahams. Rom. 4:16 Daarom is zij uit het geloof, opdat zij zij naar genade, teneinde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof van Abraham is, welke een vader is van ons allen Ps. 22:28 Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten der heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden. Ps. 22:29 Want het Koninkrijk is des HEEREN, en Hij heerst onder de heidenen. Ps. 22:30 Alle vetten op aarde zullen eten en aanbidden; allen die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken, en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. Ps. 22:31 Het zaad zal Hem dienen; het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten. Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Ef. 2:18 Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader. Ef. 2:19 Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, Ef. 3:6 Namelijk dat de heidenen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus door het Evangelie; |
14 Dat is, de volkomenen, of: alle beschutting en bescherming van de mensen in het gemeen en van Zijn volk in het bijzonder, komt God alleen toe, Die de rechte Schuts- en Schermheer is. Vgl. Ps. 89:19. 1 Tim. 4:10. Dies Hij ook aller eer, lof en prijs waardig is. Ook kan men dit verstaan van magistraten en regenten op aarde, die God gesteld heeft om als schilden de gemeente te beschermen. Vgl. Hos. 4:18. De harten van dezen heeft Hij alzo in Zijn hand, dat Hij hen gewillig kan maken om zich tot de gemeenschap van Zijn kerk te begeven, als in het begin van dit vers gezegd is. Ps. 89:19 Want ons schild is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israëls. 1 Tim. 4:10 Want hiertoe arbeiden wij ook, en worden gesmaad omdat wij gehoopt hebben op den levenden God, Die een Behouder is aller mensen, maar allermeest der gelovigen. Hos. 4:18 Hunlieder zuiperij is afvallig; zij doen niets dan hoereren; haar schilden (het is een schande!) beminnen het woord: Geeft. |