Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet beschrijft het vertrouwen en den zekeren staat der kerk onder de bescherming des Heeren, die Hij aan haar met een wonderbare verlossing bewezen had; vermanende eenieder om dit werk Gods, en andere dergelijke, te betrachten, tot grootmaking Zijns heiligen Naams. |
De Toevlucht van Gods Kerk |
1 EEN 1lied op 2Alámoth, voor den 3opperzangmeester, onder de 4kinderen van Korach. | | 1 Vgl. Ps. 48 op vers 1. |
2 Het is onzeker wat dit woord betekent. Sommigen houden het (gelijk andere dergelijke woorden) voor een muzikaal instrument of een begin van zeker lied. Anderen (omdat het Hebreeuwse woord maagden betekent, komende van een ander, dat betekent verborgen te zijn) zetten het over: maagdenstem, alsof de mening was dat deze psalm met een fijne en reine stem (gelijk de maagden veel hebben) moest gezongen worden. Ditzelve woord wordt ook gevonden in het verhaal van de muziek van den godsdienst, 1 Kron. 15:20, en schijnt aldaar gesteld te zijn tegen een luide, hoge of grove muziek. Zie de aant. aldaar. 1 Kron. 15:20 En Zechárja en Aziël en Semíramoth en Jehíël en Unni en Eliab en Maäséja en Benája, met luiten op Alámoth; |
3 Zie Ps. 4 op vers 1. Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
4 Zie Ps. 42 op vers 1. Ps. 42:1 (kt.) EEN onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. |
2 God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is 5krachtiglijk 6bevonden een Hulp in benauwdheden. | | 5 Hebr. zeer. Of aldus: een zeer vindbare (dat is, gerede, tegenwoordige) Hulp in benauwdheden. |
6 Anders: genoegzaam. Zie Num. 11 op vers 22. Num. 11:22 (kt.) Zullen dan voor hen schapen en runderen geslacht worden, dat voor hen genoeg zij? Zullen al de vissen der zee voor hen verzameld worden, dat voor hen genoeg zij? |
3 Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde 7de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het 8hart van de zeeën. | | 7 Of: al veranderde Hij (te weten God) de aarde van plaats. Door deze figuurlijke redenen wordt afgemaald het schrikkelijke gewoel en geraas der vijanden van Gods kerk, dien Hij wel toelaat gruwelijk en geweldiglijk te razen, alsof zij alles zouden verderven en verslinden, maar behoudt ondertussen Zijn kerk wonderbaarlijk, boven mening en tegen dank harer vijanden. |
8 Dat is, in het midden. Zie Ex. 15 op vers 8. Deut. 4 op vers 11. Ex. 15:8 (kt.) En door het geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt geworden; de stromen hebben overeind gestaan als een hoop; de afgronden zijn stijf geworden in het hart der zee. Deut. 4:11 (kt.) En gijlieden naderdet en stondt beneden dien berg (die berg nu brandde van vuur tot aan het midden des hemels; er was duisternis, wolken en donkerheid), |
4 Laat 9haar wateren bruisen, laat ze 10beroerd worden; laat de bergen daveren door 11derzelver verheffing. 12Sela. | | 9 Te weten der zeeën. |
10 Dat is, troebel worden (waarop het Hebreeuwse woord ziet), als in grote stormen pleegt te geschieden. Zie van het Hebreeuwse woord Job 16 op vers 16. Job 16:16 (kt.) Mijn aangezicht is gans bemodderd van wenen, en over mijn oogleden is des doods schaduw; |
11 Dat is, de opzwelling der zee. Men kan het ook op God duiden, aldus: vanwege Zijn hoogheid of verheffing, als Deut. 33:26. Zie aldaar de aant. Deut. 33:26 Niemand is er gelijk God, o Jeschurun; Die op den hemel vaart tot uw hulp en met Zijn hoogheid op de bovenste wolken. |
12 Zie Ps. 3 op vers 3. Ps. 3:3 (kt.) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. |
5 De 13beekjes der 14rivier zullen verblijden de 15stad Gods, 16het heiligdom der woningen des Allerhoogsten. | | 13 Hebr. eigenlijk: verdelingen, als Ps. 1:3. Dat is, armen, stromen en beekjes, die uit de rivier lopen of afgeleid worden, of ook die in de rivier lopen. Ps. 1:3 Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken. |
14 Al is de rivier van Jeruzalem (als Gihon, Siloah en andere) niet zo groot en wijd als wel andere. Zie 2 Kon. 5:12, en vgl. Jes. 8:6. 2 Kon. 20:20. 2 Kron. 32:30, enz. Het schijnt dat de profeet wil zeggen, bij manier van tegenstelling: Als de vijanden gelijk een schrikkelijke onstuimige zee alzo razen, gaat de rivier met haar beekjes fijn stil en lieflijk in Gods stad, alwaar men ook in stilte op Gods bijstand vertrouwt. 2 Kon. 5:12 Zijn niet Abána en Farpar, de rivieren van Damascus, beter dan alle wateren van Israël; zou ik mij in die niet kunnen wassen en rein worden? Zo wendde hij zich en toog weg met grimmigheid. Jes. 8:6 Dewijl dit volk veracht de wateren van Silóah, die zachtkens gaan, en er vreugde is bij Rezin en den zoon van Remália, 2 Kon. 20:20 Het overige nu der geschiedenissen van Hizkía, en al zijn macht, en hoe hij den vijver en den watergang gemaakt heeft, en water in de stad gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? 2 Kron. 32:30 Dezelve Jehizkía stopte ook den opperuitgang der wateren van Gihon en leidde ze recht af beneden naar het westen der stad Davids; want Jehizkía had voorspoed in al zijn werk. |
15 Versta Jeruzalem, en voorts Gods kerk. |
16 Anders: de stad Gods, des Heiligen (gelijk God dikwijls in de Schrift genoemd wordt de Heilige), de woningen des Allerhoogsten; of: des Heiligen, der woningen, enz. |
6 God is in het midden van 17haar, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het 18aanbreken van den morgenstond. | | 17 Te weten de stad Gods. |
18 Dat is, vroeg, tijdiglijk. |
7 De heidenen raasden, de koninkrijken bewogen zich; 19Hij verhief Zijn 20stem, de aarde 21versmolt. | | 19 Te weten de Heere. Hebr. gaf. |
20 Hierdoor kan men verstaan den donder. Zie Ps. 29 op vers 3, en vgl. 1 Sam. 7:10. Ps. 29:3 (kt.) De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren. 1 Sam. 7:10 En het geschiedde toen Samuël dat brandoffer offerde, zo kwamen de Filistijnen aan ten strijde tegen Israël; en de HEERE donderde te dien dage met een groten donder over de Filistijnen en Hij verschrikte hen, zodat zij verslagen werden voor het aangezicht van Israël. |
21 Manier van spreken, in de Schrift gebruikelijk, om uit te drukken de nietigheid aller schepselen, inzonderheid der hoogmoedige mensen, die zich tegen Gods Majesteit opstellen, denwelken hart en moed ontvalt en als was versmelt, wanneer Hij enigszins Zijn hand uitstrekt. Vgl. Deut. 1 op vers 28. Deut. 1:28 (kt.) Waarheen zouden wij optrekken? Onze broeders hebben ons hart doen smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot en gesterkt tot in den hemel toe; ook hebben wij daar kinderen der Enakieten gezien. |
8 De HEERE der 22heirscharen is met ons; de God Jakobs is ons een hoog Vertrek. Sela. | | 22 Zie 1 Kon. 18 op vers 15. 1 Kon. 18:15 (kt.) En Elía zeide: Zo waarachtig als
de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen. |
9 Komt, aanschouwt de daden des HEEREN, Die verwoestingen op aarde 23aanricht; | | 23 Of: heeft aangericht of gemaakt, aangesteld. Vgl. de historiën 2 Koningen 18; 19. 2 Kronieken 14; 20. Insgelijks 2 Samuël 10. 2 Koningen 18 HET geschiedde nu in het derde jaar van Hoséa, den zoon van Ela, den koning van Israël, dat
Hizkía koning werd, de zoon van Achaz, koning van Juda. 2 Koningen 19 EN het geschiedde als de koning Hizkía dat hoorde, zo scheurde hij zijn klederen, en bedekte zich met een zak en ging in het huis des HEEREN. 2 Kronieken 14 ZO ontsliep Abía met zijn vaderen en zij begroeven hem in de stad Davids; en zijn zoon Asa werd koning in zijn plaats. In zijn dagen was het land tien jaren stil. 2 Kronieken 20 HET geschiedde nu na dezen, dat de kinderen Moabs en de kinderen Ammons en met hen anderen
benevens de Ammonieten, kwamen tegen Jósafat ten strijde. 2 Samuël 10 EN het geschiedde daarna, dat de koning der kinderen Ammons stierf, en zijn zoon Hanun werd koning in zijn plaats. |
10 Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der 24aarde, den boog verbreekt en de spies aan twee slaat, de wagens met vuur verbrandt. | | 24 Anders: des lands, dat is, in het ganse Joodse land, zo ver zich dat uitstrekt naar Gods belofte. Zie Ps. 44:4. Anderszins is het ook in het gemeen waarachtig, dat God Degene is Die in de ganse wereld verwoesting door Zijn rechtvaardig oordeel aanricht, en vrede geeft, als het Hem belieft. Zie Jes. 45:7. Ps. 44:4 Want zij hebben het land niet geërfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven, maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt. Jes. 45:7 Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak den vrede en schep het kwaad; Ik, de HEERE, doe al deze dingen. |
11 25Laat af, en weet dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden onder de 26heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde. | | 25 Dit spreekt God Zelf tot de vijanden en vervolgers Zijner kerk, die meenden dat zij alleen met mensen te doen hadden. |
26 Ik zal tonen (zo gij niet aflaat) dat Mijn macht niet besloten is binnen de palen van het Joodse land, maar dat Ik daarbuiten onder alle heidenen ook Heere en Rechter ben, en zal door Mijn oordelen Mijn Naam alom grootmaken. |
12 De HEERE der 27heirscharen is met ons; de God Jakobs is ons een hoog Vertrek. Sela. | | 27 Zie 1 Kon. 18 op vers 15. 1 Kon. 18:15 (kt.) En Elía zeide: Zo waarachtig als
de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen. |