Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een uitnemend profetisch bruiloftslied, bij gelegenheid van het huwelijk van Salomo met Farao’s dochter, gedicht over het geestelijke huwelijk van den Bruidegom Jezus Christus met Zijn lieve bruid, de algemene kerk der Joden en heidenen. |
Profetisch bruiloftslied |
1 EEN 1onderwijzing, een 2lied der liefden, voor den 3opperzangmeester, onder de kinderen van Korach, op 4Schóschannim. |
| 1 Zie Ps. 32:1. |
| Ps. 32:1 EEN onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. |
| 2 Of: een gezang der beminden, te weten jongedochters of vriendinnen, dat is, een bruiloftslied, bij de gelegenheid, naar veler mening, van het huwelijk van Salomo (die een voorbeeld van Christus was) met de dochter van den koning van Egypte gemaakt, doch eigenlijk ziende op het huwelijk (Ef. 5:25, 32) van den Bruidegom Christus met Zijn kerk uit Joden en heidenen, blijkende Hebr. 1:8, 9, zijnde alzo deze psalm het Hooglied van Salomo zeer gelijk. Zie aldaar de hfdst. 3 en 8. |
| Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; Ef. 5:32 Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit ziende op Christus en op de gemeente. Hebr. 1:8 Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is een rechte scepter; Hebr. 1:9 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten. |
| 3 Zie Ps. 4 op vers 1. |
| Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
| 4 Dit Hebreeuwse woord wordt ook gebruikt in den titel van den negen en zestigsten en tachtigsten psalm, en een dergelijk in den titel van den zestigsten, betekenende leliën, alzo genoemd (naar het gevoelen van sommigen) omdat zij zes bladeren hebben. Doch wat daarmede gemeend is, is onzeker. Enigen houden het voor een zeker muzikaal instrument van zes snaren, waarop deze psalm moest gespeeld worden; anderen voor een lied, te dien tijde bekend, beginnende met dit woord, naar welks wijze men dezen psalm spelen en zingen zou. |
|
2 Mijn hart 5geeft 6een goede rede op; ik zeg mijn 7gedichten uit van een Koning; mijn tong is een 8pen eens vaardigen schrijvers. |
| 5 Hebr. eigenlijk: bobbelt op. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden, maar daarvan komt een ander woord, dat een ketel of braadpan betekent, waarin iets, op het vuur gezoden of gebraden zijnde, door de hitte des vuurs opbobbelt; alzo (wil de profeet zeggen) is zijn hart door het vuur des Heiligen Geestes aangestoken en verhit, om deze voortreffelijke leer de kerke Gods met bijzonderen ijver voor te dragen. Vgl. Ps. 19 op vers 3. |
| Ps. 19:3 (kt.) De dag aan den dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. |
| 6 Of: een goede zaak, wat goeds of schoons, voortreffelijks. |
| 7 Hebr. werken. |
| 8 Dat is, als een pen desgenen die in het schrijven wel geoefend of ervaren is (vgl. Ezra 7:6. Jes. 16:5), waarvan de vaardigheid, rasheid of snelheid een teken is. |
| Ezra 7:6 Deze Ezra toog op uit Babel, en hij was een vaardig schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls, gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN zijns Gods over hem, al zijn verzoek. Jes. 16:5 Want er zal een troon bevestigd worden in goedertierenheid, en op denzelven zal bestendiglijk Een zitten in de tente Davids, Een Die oordeelt en het recht zoekt, en vaardig is ter gerechtigheid. |
|
3 Gij zijt veel schoner dan de 9mensenkinderen; 10genade is uitgestort in Uw lippen; 11daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid. |
| 9 Te weten andere mensen. |
| 10 Of: Uw lippen zijn met genade overgoten, zodat Uw woorden genaderijk, gunstrijk zijn. Vgl. Luk. 4:22. |
| Luk. 4:22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: Is Deze niet de Zoon van Jozef? |
| 11 Dat is, tot zulks, tot zulk einde, of: omdat U God, enz., gelijk het woordje al-chen genomen wordt. Zie Jer. 48 op vers 36. |
| Jer. 48:36 (kt.) Daarom zal mijn hart over Moab getier maken als de fluiten; ook zal mijn hart over de lieden van Kir-Héres getier maken als de fluiten; omdat het overschot dat
hij gemaakt had, verloren is. |
|
4 Gord Uw zwaard aan de heup, o Held, 12Uw majesteit en Uw heerlijkheid. |
| 12 Dit voegen enigen bij het woord zwaard, alsof de profeet zeide: Welk zwaard (te weten het Woord der waarheid, waarvan in het volgende) Uw majesteit en heerlijkheid is. Anders: in of met Uw majesteit, enz. |
|
5 En 13rijd voorspoediglijk in Uw heerlijkheid, 14op het 15Woord der waarheid en 16rechtvaardige zachtmoedigheid; en Uw rechterhand zal U 17vreselijke dingen leren. |
| 13 Hebr. zijt voorspoedig, rijd. Vgl. de manier dezer samenvoeging van twee woorden met 1 Sam. 2:3. Ps. 51:4; 55:8; 106:13. Hos. 6:3, enz. |
| 1 Sam. 2:3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen en Zijn daden zijn recht gedaan. Ps. 51:4 Was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde. Ps. 55:8 Zie, ik zou ver wegzwerven, ik zou vernachten in de woestijn. Sela. Ps. 106:13 Doch zij vergaten haast Zijn werken, zij verbeidden naar Zijn raad niet; Hos. 6:3 Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid als de dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands. |
| 14 Anders: ter oorzake van de waarheid, om de zaak der waarheid. |
| 15 Alzo wordt de leer des Evangelies genoemd, 2 Kor. 6:7. 2 Tim. 2:15. Jak. 1:18. |
| 2 Kor. 6:7 In het Woord der waarheid, in de kracht Gods, door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter- en aan de linkerzijde, 2 Tim. 2:15 Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt. Jak. 1:18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als
eerstelingen Zijner schepselen. |
| 16 Hebr. zachtmoedigheid, gerechtigheid, dat is, zachtmoedigheid der gerechtigheid of rechtvaardige zachtmoedigheid, dat is, zachtmoedigheid die met gerechtigheid vergezelschapt is; of: met zachtmoedigheid en gerechtigheid. |
| 17 Dat is, Gij zult door Uw macht vreselijke dingen doen; Gij zult ze tonen en bewijzen voor al de wereld, en vreselijke oordelen tegen de vijanden der waarheid uitvoeren. Vgl. het volgende vers en Ps. 2:9; 110:5, 6. Of: lere U vreselijke dingen. |
| Ps. 2:9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. Ps. 110:5 De Heere is aan Uw rechterhand; Hij zal koningen verslaan ten dage Zijns toorns. Ps. 110:6 Hij zal recht doen onder de heidenen; Hij zal het vol dode lichamen maken; Hij zal verslaan dengene die het hoofd is over een groot land. |
|
6 Uw 18pijlen zijn scherp, volken zullen onder U vallen; zij 19treffen in het hart van des Konings vijanden. |
| 18 Zie Deut. 32 op vers 23. Job 6 op vers 4. Sommigen verstaan het niet alleen van de oordelen, maar ook van de woorden des Heeren Christus. Vgl. 2 Kor. 10:4, 5. Hebr. 4:12. |
| Deut. 32:23 (kt.) Ik zal kwaden over hen hopen; Mijn pijlen zal Ik op hen verschieten. Job 6:4 (kt.) Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich toe tegen mij. 2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; 2 Kor. 10:5 Dewijl wij de overleggingen ternederwerpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus; Hebr. 4:12 Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten; |
| 19 Te weten de pijlen dezes Konings. Anders: volken zullen onder U vallen, die in het hart vijanden des Konings zijn; of: in het hart, dat is, in het midden van des Konings vijanden. |
|
7 aUw troon, o 20God, is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der 21rechtmatigheid. |
| a Hebr. 1:8. |
| Hebr. 1:8 Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is een rechte scepter; |
| 20 Dat dit van den Heere Jezus Christus te verstaan is, betuigt de Heilige Geest klaarlijk, Hebr. 1:8, 9. |
| Hebr. 1:8 Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de scepter Uws Koninkrijks is een rechte scepter; Hebr. 1:9 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten. |
| 21 Of: billijkheid. |
|
8 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; 22daarom heeft U, o God, 23Uw God gezalfd met 24vreugdeolie boven Uw 25medegenoten. |
| 22 Of: omdat U, enz., als vers 3. |
| vers 3 Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; genade is uitgestort in Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid. |
| 23 Te weten de Vader. Vgl. Ps. 22:2. Joh. 20:17. |
| Ps. 22:2 Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, verre zijnde van Mijn verlossing, van de woorden Mijns brullens? Joh. 20:17 Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot
Mijn God en uw God. |
| 24 Versta de zalving des Heiligen Geestes, Die een Auteur en Werker is van alle geestelijke vreugde, enz. Zie Hand. 10:38. |
| Hand. 10:38 Belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; Welke het land doorgegaan is, goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want God was met Hem. |
| 25 Dat is, alle gelovigen, die des Heeren Christus’ lidmaten en uit genade door Hem tot priesters en koningen gemaakt zijn, 1 Petr. 2:9. Openb. 1:6. Zie ook Joh. 3:34. |
| 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. Joh. 3:34 Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest niet met mate. |
|
9 Al Uw klederen 26zijn mirre en aloë en kassie; uit de 27elpenbenen 28paleizen, 29vanwaar zij U verblijden. |
| 26 Dat is, rieken zozeer van deze specerijen, alsof zij enkel mirre, enz., waren. Vgl. Spr. 7:17. |
| Spr. 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloë en kaneel welriekende gemaakt; |
| 27 Zie 1 Kon. 10:18. |
| 1 Kon. 10:18 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht goud. |
| 28 Of: tempelen. Versta hierop: wanneer Gij daaruit tevoorschijn komt, als een bruidegom, of Uw klederen en de specerijen, die uit elpenbenen paleizen genomen zijn, en waarmede zij U verheugd hebben, dat is, sier aangedaan. Salomo’s koninklijke heerlijkheid en woningen worden in de Schrift vermeld; den Heere Christus aangaande, Die is uit het hemelse paleis gekomen in het vlees, en heeft vandaar gebracht Zijn leer, en vandaar ontvangen Zijn zalving. Zie Matth. 3:16. Joh. 3:13, 31. |
| Matth. 3:16 En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen. Joh. 3:13 En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is. Joh. 3:31 Die van boven komt, is boven allen. Die uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen. |
| 29 Of: boven degenen die U verblijden, te weten Uw medegenoten (als boven), genaamd kinderen der bruiloft en des Bruidegoms vrienden, Matth. 9:15. Joh. 3:29. |
| Matth. 9:15 En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook de bruiloftskinderen treuren, zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en dan zullen zij vasten. Joh. 3:29 Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. |
|
10 Dochters van koningen zijn onder Uw 30kostelijke staatdochteren; de 31koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van 32Ofir. |
| 30 Hebr. kostelijke, doch in het vrouwelijk geslacht, zodat het van vrouwspersonen moet worden verstaan. Vgl. vers 15. Anders: in Uw kostelijkheden. |
| vers 15 In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden; de jongedochters die achter haar zijn, haar metgezellinnen, zullen tot U gebracht worden. |
| 31 Of: bedgenote, dat is hier, de bruid. |
| 32 Zie 1 Kon. 9 op vers 28. |
| 1 Kon. 9:28 (kt.) En zij kwamen te Ofir en haalden vandaar aan goud vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo. |
|
11 Hoor, 33o dochter, en zie, en neig uw oor; en 34vergeet uw volk en uws vaders huis. |
| 33 Dit is een aanspraak aan de bruid. |
| 34 Verlaat de afgodische religie die onder uw volk en in uws vaders huis in zwang is. Vgl. wijders Matth. 10:37. Luk. 14:26. |
| Matth. 10:37 Die vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; Luk. 14:26 Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder, en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. |
|
12 Zo zal de Koning lust hebben aan uw 35schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zo 36buig u voor Hem neder. |
| 35 Wijdlopig beschreven in het Hooglied van Salomo. |
| 36 Of: aanbid Hem, als den Zone Gods. |
|
13 En de 37dochter van 38Tyrus, de rijken onder het volk, zullen uw aangezicht bmet geschenk 39smeken. |
| 37 Dat is, de inwoners van Tyrus, de stad Tyrus. Zie van deze stad Joz. 19 op vers 29. 1 Kon. 5 op vers 1, en vgl. Ps. 72:10, 11. Jes. 49:23. |
| Joz. 19:29 (kt.) En deze landpale wendt zich naar Rama en tot aan de vaste stad Tyrus; dan keert deze landpale naar Hosa, en haar uitgangen zijn aan de zee, van het landsnoer strekkende naar Achzib; 1 Kon. 5:1 (kt.) EN Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Sálomo (want hij had gehoord dat zij Sálomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram David altijd bemind had. Ps. 72:10 De koningen van Tarsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen, de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. Ps. 72:11 Ja, alle koningen zullen zich voor Hem nederbuigen, alle heidenen zullen Hem dienen. Jes. 49:23 En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten. |
| 38 Anders: Belangende de dochter van Tyrus, de rijken, enz. |
| b Ps. 72:10. |
| Ps. 72:10 De koningen van Tarsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen, de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. |
| 39 Zie Job 11 op vers 19. |
| Job 11:19 (kt.) En gij zult nederliggen en niemand zal u verschrikken, en velen zullen uw aangezicht smeken. |
|
14 Des Konings dochter is geheel verheerlijkt 40inwendig; haar kleding is van gouden 41borduursel. |
| 40 Of: vanbinnen; Salomo’s bruid in haar vertrekzalen, maar Christus’ bruid draagt haar geestelijk sieraad vanbinnen in den inwendigen mens (Ef. 3:16), bestaande in geestelijke gaven. Vgl. Openb. 19:8. |
| Ef. 3:16 Opdat Hij u geve, naar den rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in den inwendigen mens; Openb. 19:8 En haar is gegeven dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijn lijnwaad zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen. |
| 41 Of: kasjes, dat is, vol van kasjes of schildjes, waarin kostelijke stenen gevat of gezet worden, gelijk dit woord genomen is Ex. 28:11, 13, 14, 25; 39:6, 13, 16. Het Hebreeuwse woord wordt ook genomen voor geoogd of geborduurd werk, borduursel; waardoor men de verscheidenheid der geestelijke gaven kan verstaan. Vgl. Ez. 16:13. |
| Ex. 28:11 Naar steensnijderswerk, gelijk men de zegelen graveert, zult gij deze twee stenen graveren met de namen der zonen van Israël; gij zult ze maken dat ze omvat zijn in gouden kasjes. Ex. 28:13 Gij zult ook gouden kasjes maken, Ex. 28:14 En twee ketentjes van louter goud; gelijkeindigend zult gij ze maken, gedraaid werk; en de gedraaide ketentjes zult gij aan de kasjes hechten. Ex. 28:25 Maar de twee einden der twee gedraaide ketentjes zult gij aan die twee kasjes doen, en gij zult ze zetten aan de schouderbanden van den efod, recht op de voorste zijde van dien. Ex. 39:6 Zij bereidden ook de sardonyxstenen, omvat in gouden kasjes, als zegelgravering gegraveerd, met de namen der zonen van Israël. Ex. 39:13 En de vierde rij van een turkoois en een sardonyx en een jaspis; omvat in gouden kasjes in hun vullingen. Ex. 39:16 En zij maakten twee gouden kasjes, en twee gouden ringen, en zij zetten die twee ringen aan de beide einden van den borstlap. Ez. 16:13 Zo waart gij versierd met goud en zilver, en uw kleding was fijn linnen en zijde en gestikt werk; gij at meelbloem en honing en olie; en gij waart gans zeer schoon en waart voorspoedig, dat gij een koninkrijk werdt. |
|
15 In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden; de jongedochters die achter haar zijn, haar metgezellinnen, zullen tot U gebracht worden. |
16 Zij zullen geleid worden met 42alle blijdschap en verheuging, zij zullen ingaan in des Konings paleis. |
| 42 Hebr. blijdschappen. |
|
17 In plaats van 43Uw vaderen zullen Uw zonen zijn; Gij zult hen tot 44vorsten zetten over de ganse aarde. |
| 43 Dit wordt tot den Koning (Christus met Zijn bruid) gesproken, van Welken geprofeteerd wordt dat het Hem (niet minder dan Zijn voorvaders naar het vlees) aan geestelijke zonen niet zal ontbreken, die door de ganse wereld het Evangelie zullen prediken, Zijn kerk met Gods Woord weiden en regeren, en namaals op hun tronen zitten en met Christus in glorie heersen. Zie Matth. 19:28; 24:47; 28:19. Openb. 5:10. Of men kan verstaan door de vaderen de gelovigen des Ouden Testaments en door de zonen al de gelovigen des Nieuwen Testaments, die Christus tot koningen en priesters gemaakt heeft, Openb. 1:6, enz. |
| Matth. 19:28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. Matth. 24:47 Voorwaar Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen. Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Openb. 5:10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. Openb. 1:6 En Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen. |
| 44 Van Salomo kan dit niet worden verstaan, omdat onder zijn zoon Rehabeam, en voorts, het rijk gedeeld en de tien stammen van Juda afgescheurd zijn. Zie 1 Kon. 12:16, 17, 24. |
| 1 Kon. 12:16 Toen gans Israël zag dat de koning naar hen niet hoorde, zo gaf het volk den koning weder antwoord, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isaï; naar uw tenten, o Israël. Voorzie nu uw huis, o David. Zo ging Israël naar zijn tenten. 1 Kon. 12:17 Doch aangaande de kinderen van Israël die in de steden van Juda woonden, over die regeerde Rehábeam ook. 1 Kon. 12:24 Zo zegt de HEERE: Gij zult niet optrekken noch strijden tegen uw broederen, de kinderen Israëls; eenieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak is van Mij geschied. En zij hoorden het woord des HEEREN en keerden weder om weg te trekken, naar het woord des HEEREN. |
|
18 Ik zal Uws Naams doen gedenken 45van elk geslacht tot geslacht; daarom zullen U de volken loven, eeuwiglijk en altoos. |
| 45 Hebr. in alle geslacht en geslacht. |