Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet klaagt bitterlijk in zijn ballingschap over het ontberen van den openbaren godsdienst en over de godslasteringen zijner vijanden, waardoor zijn geest overstelpt wordt; doch hij verwekt zijn ziel weder tot een vaste hoop en vertrouwen op Gods genade. |
Verlangen naar God |
1 EEN 1onderwijzing, voor den 2opperzangmeester, onder de 3kinderen van Korach. |
| 1 Zie Ps. 32 op vers 1. Anders: Een onderwijzing der kinderen van Korach, voor den opperzangmeester; en zo in enige volgende psalmen. |
| Ps. 32:1 (kt.) EEN onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. |
| 2 Zie Ps. 4 op vers 1. Dit moet men alzo verstaan, dat de profeet dezen psalm, ten tijde van zijn vluchten voor Saul (naar het meeste gevoelen) gemaakt zijnde, naderhand, als hij koning en de ark in Sion was, gegeven heeft om in Gods huis gezongen te worden. |
| Ps. 4:1 (kt.) EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Neginôth. |
| 3 Dat is, nakomelingen van Korach, wiens oproer en ondergang beschreven wordt Numeri 16. Deze Korach was een kindskind van Kahath, zoon van Levi. Wie nu onder de Kahathieten opperzangmeester bij Davids tijd in Gods huis geweest is, zie daarvan 1 Kron. 6:33. |
| Numeri 16 KORACH
nu, de zoon van Jizhar, den zoon van Kahath, den zoon van Levi, nam tot zich zo Dathan als Abíram, zonen van Eliab, en On, den zoon van Peleth, zonen van Ruben. 1 Kron. 6:33 Dezen nu zijn ze die daar stonden met hun zonen: van de zonen der Kahathieten, Heman, de zanger, de zoon van Joël, den zoon van Samuël, |
|
2 Gelijk een 4hert 5schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. |
| 4 Of: hinde; omdat het bijgevoegde woord in het Hebreeuws in het vrouwelijke geslacht gesteld is, hoewel de Hebreeën anderszins ook een eigen woord hebben dat een hinde betekent. |
| 5 Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk gevonden hier, en Joël 1:20, alwaar het den beesten des velds in het gemeen wordt toegeëigend, om uit te drukken hun geschreeuw of geroep, dat elk beest op zijn wijze maakt wanneer zij groten dorst hebben en naar water verlangen, uit wat oorzaak de dorst ook veroorzaakt mag wezen, hetzij door gebrek van water in het gemeen, of door uitdroging der rivieren, of door grote hitte, wanneer zij gejaagd zijn, enz., gelijk David in zijn ballingschap wel naar waarheid als een wild van Saul is omgejaagd, waarin hem nochtans meest verdroot dat hij van den openbaren reinen godsdienst beroofd was, als in het volgende verklaard wordt. |
| Joël 1:20 Ook schreeuwt elk beest des velds tot U; want de waterstromen zijn uitgedroogd en een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd. |
|
3 aMijn ziel 6dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik 7ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen? |
| a Ps. 63:2. |
| Ps. 63:2 O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. |
| 6 Dat is, verlangt uitermate zeer. Vgl. Ps. 63:2. Jes. 55:1. Joh. 7:37. Openb. 22:17. |
| Ps. 63:2 O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Jes. 55:1 O
alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. Joh. 7:37 En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Openb. 22:17 En de Geest en de bruid zeggen: Kom. En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet. |
| 7 In het huis des Heeren, waar de openbare godsdienst verricht wordt, en waar de ark des verbonds is, waarop God woont, 2 Sam. 6:2. |
| 2 Sam. 6:2 En David maakte zich op en ging heen met al het volk dat bij hem was, van Baälim-Juda, om vandaar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam des HEEREN der heirscharen, Die daarop woont tussen de cherubs. |
|
4 bMijn tranen zijn mij tot 8spijze dag en nacht, omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: 9Waar is uw God? |
| b Ps. 80:6. |
| Ps. 80:6 Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling. |
| 8 Hebr. brood; dat is, ik voed en verzadig mij met tranen, gelijk een ander met spijze. Vgl. Ps. 80:6. |
| Ps. 80:6 Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling. |
| 9 Dat is, waar is nu de hulp van uw God, op Welken gij u verlaten hebt? Alzo vers 11, enz. |
| vers 11 Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? |
|
5 Ik gedenk daaraan en stort mijn ziel uit 10in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen 11te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. |
| 10 Of: bij mijzelven; dat is, ik verga, bezwijk, mijn krachten begeven mij, mijn hart smelt weg, breekt mij (als men zegt) van verdriet. Vgl. Job 30:16. Klgld. 2:12. Anders wordt door de uitstorting des harten ook verstaan de uiting van alle gedachten en begeerten door het gebed, als 1 Sam. 1:15. Ps. 62:9. |
| Job 30:16 Daarom stort zich nu mijn ziel in mij uit; de dagen des druks grijpen mij aan. Klgld. 2:12 Lamed. Als
zij tot hun moeders zeggen: Waar is koren en wijn? Als zij op de straten der stad in onmacht zinken als de verslagenen; als zich hun ziel uitschudt in den schoot hunner moeders. 1 Sam. 1:15 Doch Hanna antwoordde en zeide: Neen, mijn heer, ik ben een vrouw bezwaard van geest; ik heb noch wijn noch sterken drank gedronken, maar ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des HEEREN. Ps. 62:9 Vertrouwt op Hem te allen tijde, o gij volk; stort ulieder hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht. Sela. |
| 11 Of: zediglijk, statelijk, zachtkens treden. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier en Jes. 38:15 gevonden, betekenende, naar het meeste gevoelen, hetgeen hier gesteld is. Anders: wakker heen te treden. |
| Jes. 38:15 Wat zal ik spreken? Gelijk Hij het mij heeft toegezegd, alzo heeft Hij het gedaan; ik zal nu
al zoetkens voorttreden al mijn jaren, vanwege de bitterheid mijner ziel. |
|
6 cWat 12buigt gij u neder, o mijn ziel, en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven 13voor de verlossingen Zijns 14aangezichts. |
| c Ps. 43:5. |
| Ps. 43:5 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God. |
| 12 Of: zijt nedergebogen. Hier beschrijft David zijn geestelijken inwendigen strijd, dien hij in dit zijn kruis gehad heeft. |
| 13 Of: ik zal Hem nog loven; Zijn aangezicht (dat is, Zijn genadige tegenwoordigheid) is een gewisse of menigvuldige behoudenis. |
| 14 Dat is, die van Zijn genadige tegenwoordigheid zullen voortkomen, die Hij nog volgens Zijn woord aan mij bewijzen zal. |
|
7 O mijn God, mijn ziel buigt zich neder in mij; daarom gedenk ik Uwer uit het land van de 15Jordaan en 16Hermonim, uit het 17klein gebergte. |
| 15 Sommigen verstaan dat David hier ziet op drie landpalen van Kanaän, willende zeggen, waarheen hij ook zou mogen gejaagd worden, dat hij niettemin Godes overal gedenkt en tot Hem toevlucht neemt, hetzij in het oosten van Kanaän, waar de Jordaan is, hetzij in het noorden, waar de bergen Libanon en Hermon zijn, hetzij in het zuiden, waar Juda met kleinere bergen dan de noordse zijde, besloten is. Ondertussen kan dit ook een reden zijn van zijn verslagenheid, dat hij in plaats van den godsdienst bij te wonen (gelijk hij tevoren gewoon was te doen) aldus moet omzwerven in de uiterste palen van Israël. Waarom sommigen dit overzetten: omdat ik Uwer gedenk. |
| 16 Dat is, de bergen Hermons of der Hermonieten, dat is, die aan dat gebergte wonen. Zie van Hermon Deut. 3:8. |
| Deut. 3:8 Zo namen wij te dien tijde het land uit de hand van de twee koningen der Amorieten die aan deze zijde van de Jordaan waren, van de beek Arnon tot den berg Hermon toe: |
| 17 Anders: uit het gebergte Mitsar, houdende dit voor een eigennaam van zeker gebergte. |
|
8 18De afgrond roept tot den afgrond, bij het 19gedruis Uwer 20watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heen gegaan. |
| 18 Of: Afgrond aan afgrond roept, dat is, de ene afgrond volgt op den anderen; het ene gevaar is niet over of het andere komt erop. De profeet wil zeggen, dat hem God zoveel lijden toezendt, dat hij is als een die bij groot onweder in een onstuimige en verbolgen zee vaart, daar het niet anders schijnt dan of hij slag op slag van de hoogte in den afgrond zal nederzinken. Vgl. Ps. 107:24, 25, 26, enz. |
| Ps. 107:24 Die zien de werken des HEEREN, en Zijn wonderwerken in de diepte. Ps. 107:25 Als Hij spreekt, zo doet Hij een stormwind opstaan, die haar golven omhoogverheft. Ps. 107:26 Zij rijzen op naar den hemel, zij dalen neder tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst. |
| 19 Hebr. eigenlijk: stem; maar het Hebreeuwse woord wordt van allerlei geluid gebruikt. |
| 20 Versta geweldigen regen, die van den wind gedreven zijnde, zulk gedruis en bruisen maakt als sterklopende wateren, die door kanalen of sluizen van de hoogte in de laagte nederstorten. |
|
9 21Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid 22gebieden, en des nachts zal 23Zijn lied bij mij zijn, het gebed tot den God 24mijns levens. |
| 21 Alsof hij zeide: Dit is het alleen, dat mij bij dag en bij nacht behoudt; zonder dat ware ik een verloren man. |
| 22 Zie van deze manier van spreken Lev. 25 op vers 21, en vgl. Ps. 44:5. |
| Lev. 25:21 (kt.) Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaren zal voortbrengen. Ps. 44:5 Gij Zelf zijt mijn Koning, o God; gebied de verlossingen Jakobs. |
| 23 Dat is, van Hem Die mij altoos oorzaak geeft om Hem te danken en te bidden. Vgl. Job 35:10. Jes. 30:29. |
| Job 35:10 Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in den nacht? Jes. 30:29 Er zal een lofzang bij ulieden zijn, gelijk in den nacht wanneer het feest geheiligd wordt; en blijdschap des harten, gelijk van een die met pijpen wandelt, om te komen tot den berg des HEEREN, tot den Rotssteen Israëls. |
| 24 Dat is, Die mij wonderbaarlijk bij het leven houdt en in alle gevaren bewaart. |
|
10 Ik zal zeggen tot God: 25Mijn Steenrots, waarom 26vergeet Gij mij? Waarom ga ik d27in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? |
| 25 Dat is, bij God, Die mijn Steenrots (dat is, Toevlucht en Bescherming) is, zal ik deze vrijheid gebruiken, dat ik Hem aldus klaaglijk aanspreek. |
| 26 Uit de voorgaande woorden van geloof blijkt, dat dit geen woorden van ongeloof zijn, maar dezen zin hebben: Dewijl ik geloof dat Gij mijn Sterkte zijt, waarom zoudt Gij mij dan vergeten? Dat is, Uw hulp opschorten alsof Gij mij hadt vergeten. Vgl. Gen. 8 op vers 1. Ps. 43:2. |
| Gen. 8:1 (kt.) EN God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte en aan al het vee dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan en de wateren werden stil. Ps. 43:2 Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik steeds in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? |
| d Ps. 35:14; 38:7; 43:2. |
| Ps. 35:14 Ik ging steeds alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een die over zijn moeder treurt. Ps. 38:7 Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. Ps. 43:2 Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik steeds in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? |
| 27 Zie Ps. 35 op vers 14. |
| Ps. 35:14 (kt.) Ik ging steeds alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een die over zijn moeder treurt. |
|
11 Met een 28doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? |
| 28 Of: zwaard, moordpriem. Hebr. doding, en voorts (omdat zij instrumenten zijn waarmede iemand gedood wordt) een zwaard, moordpriem, enz. Hij wil zeggen, dat hem zulks zo wee doet, alsof zij hem met een zwaard of moordpriem doorstaken of in zijn hart staken. Want de beenderen worden alzo voor het lichaam, het binnenste en de vastigheid, sterkte, het vermogen en de gezondheid des mensen genomen. Zie Job 7 op vers 15. Ps. 35 op vers 10. |
| Job 7:15 (kt.) Zodat mijn ziel de verworging kiest, den dood meer dan mijn beenderen. Ps. 35:10 (kt.) Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! Gij, Die den ellendige redt van dien die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover. |
|
12 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de 29menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God. |
| 29 Hebr. Verlossingen. Vers 6 heeft hij gezegd dat zijn heil, zijn verlossing of behoudenis van Gods aangezicht kwam, of in Zijn lieflijk aanschijn bestond; hier zegt hij nu dat God de Behoudenis zijns (des profeten) aangezichts is, dat is, waarop hij ziet, of die hem dagelijks voor ogen komt. Hij schijnt te willen zeggen, dat hem God alzo steeds verlost en behoudt, dat het ogenschijnlijk is, dat hij het klaarlijk voor zijn ogen ziet; buiten dat zou hij telkens verloren zijn. |