Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David onderwijst en sterkt de gelovigen tegen het tijdelijk geluk der goddelozen, en vermaant hen hun goddeloosheid niet na te volgen, maar heiliglijk te leven en God te vertrouwen; omdat der goddelozen geluk kort en het einde onzalig en vervloekt is, daar God integendeel Zijn kinderen, in alles wat hun overkomt, met Zijn Vaderlijke gunst vergezelschapt en hun een zalig einde verleent. |
Het tijdelijk geluk der goddelozen |
1 EEN psalm van David. 1Aleph. aOntsteek u niet over de 2boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen. |
| 1 Van het Hebreeuwse ab zie op den titel van den 25sten psalm. |
| a Spr. 23:17; 24:1. |
| Spr. 23:17 Uw hart zij niet nijdig over de zondaren, maar zijt te allen dage in de vreze des HEEREN; Spr. 24:1 ZIJT niet nijdig over de boze lieden, en laat u niet gelusten om bij hen te zijn. |
| 2 Die op aarde voorspoedig en gelukkig zijn, als in het volgende verklaard wordt; waaruit blijkt dat de schone beloften, die in dezen psalm en elders den vromen gedaan worden, den tijdelijken voorspoed der bozen en het kruis of den tegenspoed der vromen niet uitsluiten; aangezien deze psalm, alsook andere, bijzonderlijk dienen om de ergernis, die de vromen daaruit zouden mogen scheppen, te voorkomen. Zie ook Ps. 34 op vers 13. Maar in dit alles blijft Gods zegen over de vromen en de vloek op de goddelozen, zodat die eeuwiglijk zalig, en deze daarentegen eeuwig verloren zullen zijn. Vgl. Job 9 op vers 23. Ps. 73:2, enz. |
| Ps. 34:13 (kt.) Mem. Wie is de man die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft om het goede te zien? Job 9:23 (kt.) Als de gesel haastelijk doodt, bespot Hij de verzoeking der onschuldigen. Ps. 73:2 Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken, mijn treden waren bijkans uitgeschoten. |
|
2 Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de 3groene grasscheutjes zullen zij 4afvallen. |
| 3 Hebr. de groente van het jonge gras. |
| 4 Of: verwelken, gelijk de afvallende bladeren; als Ps. 1:3. Zie aldaar. |
| Ps. 1:3 Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken. |
|
3 Beth. Vertrouw op den HEERE en doe het goede; 5bewoon de aarde en 6voed u met getrouwheid. |
| 5 Dat is, zo zult gij de aarde in het gemeen, en het land Kanaän (dat een voorbeeld was van het hemelse) in het bijzonder bewonen, en u voeden of gevoed worden, enz. Alzo vers 27 en elders. Zulke beloften, gebiedenderwijze uitgesproken, zijn zeer krachtig, als voerende de vromen in dadelijke genieting en bezit van hetgeen beloofd wordt. Vgl. Spr. 3 op vers 3. |
| vers 27 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede, en woon in eeuwigheid. Spr. 3:3 (kt.) Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; bind ze aan uw hals, schrijf ze op de tafel uws harten. |
| 6 Hebr. weid u, of: word geweid, dat is, de Heere zal u getrouwelijk voeden, naar Zijn beloften, gelijk in het volgende verklaard wordt. Of: onderhoud uzelven met de overdenking van Gods getrouwe beloften, die niet feilen. Sommigen nemen het Hebreeuwse woord emuna voor zekerheid, bestendigheid, dat is, een bestendigen en vasten staat dien God den vromen toezegt, zelfs in het midden van het kruis, daar der goddelozen vreugde als gras des velds haast verdwijnt. Vgl. Spr. 2 op vers 7. |
| Spr. 2:7 (kt.) Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen die oprechtelijk wandelen, |
|
4 En verlustig u in den HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten. |
5 Gimel. b7Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem, Hij zal het 8maken; |
| b Ps. 22:9; 55:23. Spr. 16:3. Matth. 6:25. Luk. 12:22. 1 Petr. 5:7. |
| Ps. 22:9 Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij Hem nu uithelpe, dat Hij Hem redde, dewijl Hij lust aan Hem heeft. Ps. 55:23 Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele. Spr. 16:3 Wentel uw werken op den HEERE, en uw gedachten zullen bevestigd worden. Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Luk. 12:22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. 1 Petr. 5:7 Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. |
| 7 Of: Rol uw weg, dat is, draag al uw voornemen en doen, zorg, bekommernis, den Heere op, beveel het Hem. Zie Ps. 22 op vers 9, en vgl. Matth. 6:25, enz. Luk. 12:22, enz. |
| Ps. 22:9 (kt.) Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij Hem nu uithelpe, dat Hij Hem redde, dewijl Hij lust aan Hem heeft. Matth. 6:25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Luk. 12:22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten zult, noch voor het lichaam, waarmede gij u kleden zult. |
| 8 Of: uitvoeren, uitrichten. |
|
6 En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het 9licht, en uw recht als den middag. |
| 9 Der zon of des daags, dat is, dat zij zo klaar blijkt als de zon op den hellen middag schijnt. Vgl. Job 5 op vers 14. |
| Job 5:14 (kt.) Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij in den middag. |
|
7 Daleth. 10Zwijg den HEERE en 11verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene 12wiens weg voorspoedig is, over een man die listige aanslagen 13uitvoert. |
| 10 Dat is, murmureer niet tegen den Heere, maar neem het op met geduld. Zie van zulk stilzwijgen, of stilte des gedulds en der hoop Ps. 39:10; 62:2, 6; 65:2. Jes. 30:15. Klgld. 3:26, 27, 28. Zef. 1:7. |
| Ps. 39:10 Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. Ps. 62:2 Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil. Ps. 62:6 Doch gij, o mijn ziel, zwijg Gode; want van Hem is mijn verwachting. Ps. 65:2 De lofzang is in stilheid tot U, o God, in Sion; en U zal de gelofte betaald worden. Jes. 30:15 Want alzo zegt de Heere HEERE, de Heilige Israëls: Door wederkering en rust zoudt gijlieden behouden worden, in stilheid en in vertrouwen zou uw sterkte zijn; doch gij hebt niet gewild; Klgld. 3:26 Teth. Het is goed dat men hope en stil zij op het heil des HEEREN. Klgld. 3:27 Teth. Het is goed voor een man dat hij het juk in zijn jeugd draagt. Klgld. 3:28 Jod. Hij zitte eenzaam en zwijge stil, omdat Hij het hem opgelegd heeft. Zef. 1:7 Zwijg voor het aangezicht des Heeren HEEREN; want de dag des HEEREN is nabij, want de HEERE heeft een slachtoffer bereid, Hij heeft Zijn genoden geheiligd. |
| 11 Anders: draag smart om Zijnentwil. |
| 12 Dat is, wiens voornemen en doen wel gelukt, al deugt het niet. |
| 13 Hebr. doet. |
|
8 He. Laat af van toorn en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers niet om 14kwaad te doen. |
| 14 Dat is, alzo dat gij u zoudt vergrijpen met twijfeling aan Gods voorzienigheid en trouw, of met afval, dat gij der goddelozen voorbeeld zoudt begeren te volgen, omdat bij hen alles voor den wind schijnt te zijn. Zie Ps. 125:3. |
| Ps. 125:3 Want de scepter der goddeloosheid zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen, opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot onrecht. |
|
9 Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden; maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. |
10 Vau. En nog een 15weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn 16plaats, maar 17hij zal er niet wezen. |
| 15 Hij zal maar een korten tijd de vromen kwellen. Zie Ps. 30 op vers 6. |
| Ps. 30:6 (kt.) Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich. |
| 16 Waar hij stond, bloeiende als een schone boom, vss. 35, 36. |
| vers 35 Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvenden goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. vers 36 Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. |
| 17 Of: zij, te weten zijn plaats, dat is, zijn woning, hij zelf met al zijn staat en heerlijkheid. Zie Job 7:10 met de aant. |
| Job 7:10 Hij zal niet meer wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem niet meer kennen. |
|
11 De 18zachtmoedigen daarentegen zullen de caarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over 19groten vrede. |
| 18 Zie Ps. 10 op vers 17. |
| Ps. 10:17 (kt.) HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken; |
| c Matth. 5:5. |
| Matth. 5:5 Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven. |
| 19 Hebr. grootheid of veelheid van vrede, dat is, grote welvaart, veelvoudigen welstand, voornamelijk in het geestelijke. Vgl. Jes. 48:18, en zie Gen. 37 op vers 14. |
| Jes. 48:18 Och, dat gij naar Mijn geboden geluisterd hadt! Zo zou uw vrede geweest zijn als een rivier, en uw gerechtigheid als de golven der zee. Gen. 37:14 (kt.) En hij zeide tot hem: Ga toch heen; zie naar den welstand van uw broederen en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal van Hebron, en hij kwam te Sichem. |
|
12 Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij 20knerst over hem met zijn tanden. |
| 20 Als Ps. 35:16. Zie aldaar. |
| Ps. 35:16 Onder de huichelachtige spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden. |
|
13 De Heere 21belacht hem, want Hij ziet dat 22zijn dag komt. |
| 21 Zie Ps. 2 op vers 4. |
| Ps. 2:4 (kt.) Die in den hemel woont, zal lachen; de Heere zal hen bespotten. |
| 22 De dag der wrake des Heeren, of de dag van des goddelozen verderf en ondergang, hem door Gods rechtvaardig oordeel toegelegd. Zie Job 18:20. Jer. 17:18; 18:17. Ez. 7:10, 12; 27:27; 30:2, 3, 9; 32:10. Hos. 1:11. Anders wordt ook iemands dag eenvoudiglijk genomen voor des mensen sterfdag, als Job 15:32, alsook des mensen tijd, Pred. 7:17. |
| Job 18:20 Over zijn dag zullen de nakomelingen verbaasd zijn, en de ouden met schrik bevangen worden. Jer. 17:18 Laat mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat mij niet beschaamd worden; laat hen verschrikt worden, maar laat mij niet verschrikt worden; breng over hen den dag des kwaads en verbreek hen met een dubbele verbreking. Jer. 18:17 Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands; Ik zal hun den nek en niet het aangezicht laten zien, ten dage huns verderfs. Ez. 7:10 Zie, de dag, zie, de morgenstond is gekomen, de morgenstond is voortgekomen, de roede heeft gebloeid, de hovaardij heeft gegroend. Ez. 7:12 De tijd is gekomen, de dag is genaakt; de koper zij niet blijde en de verkoper bedrijve geen rouw; want een brandende toorn is over de gehele menigte van het land. Ez. 27:27 Uw goed en uw marktwaren, uw onderlinge koophandel, uw zeelieden en uw schippers, die uw breuken verbeteren, en die onderlingen handel met u drijven, en al uw krijgslieden die in u zijn, zelfs met uw ganse gemeente die in het midden van u is, zullen vallen in het hart der zeeën, ten dage uws vals. Ez. 30:2 Mensenkind, profeteer en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Huilt: Ach die dag! Ez. 30:3 Want de dag is nabij, ja, de dag des HEEREN is nabij, een wolkige dag, het zal der heidenen tijd zijn. Ez. 30:9 Te dien dage zullen er boden van voor Mijn aangezicht in schepen uitvaren, om het zorgeloze Morenland te verschrikken; en er zal grote smart bij hen zijn, als in den dag van Egypte; want zie, het komt aan. Ez. 32:10 En Ik zal maken dat zich vele volken over u ontzetten, en hun koningen zullen de haren over u te berge staan, als Ik Mijn zwaard zal zwaaien voor hun aangezichten; en zij zullen elk ogenblik sidderen, eenieder voor zijn ziel, ten dage uws vals. Hos. 1:11 En de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zullen tezamen vergaderd worden, en zich een enig Hoofd stellen en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn. Job 15:32 Als zijn dag nog niet is, zal zij vervuld worden; want zijn tak zal niet groenen. Pred. 7:17 Wees niet al te goddeloos, en wees niet al te dwaas; waarom zoudt gij sterven buiten uw tijd? |
|
14 Cheth. De goddelozen hebben het zwaard 23uitgetrokken en hun boog 24gespannen, om den 25ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten die oprecht van 26weg zijn. |
| 23 Hebr. geopend; omdat de schede door het uittrekken van het zwaard geopend wordt. |
| 24 Hebr. getreden. Zie Ps. 7:13. |
| Ps. 7:13 Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen en dien bereid, |
| 25 Deze titels der vromen verklaren de beloften die God hun hier doet. Zie op vers 1, en vgl. vss. 16, 19, 21, 25, 26. |
| vers 1 (kt.) EEN psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen. vers 16 Teth. Het weinige dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen. vers 19 Zij zullen niet beschaamd worden in den kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden. vers 21 Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder, maar de rechtvaardige ontfermt zich en geeft. vers 25 Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. vers 26 Den gansen dag ontfermt hij zich en leent, en zijn zaad is tot zegening. |
| 26 Dat is, van leven en wandel. Alzo vers 23. |
| vers 23 Mem. De gangen deszelven mans worden van den HEERE bevestigd, en Hij heeft lust aan zijn weg. |
|
15 Maar hun 27zwaard zal in hunlieder hart gaan, en hun bogen zullen verbroken worden. |
| 27 Dat is, hun aanslagen zullen tot hun eigen verderf strekken. |
|
16 Teth. Het weinige dat de rechtvaardige heeft, is 28beter dan de 29overvloed veler goddelozen. |
| 28 Als rechtvaardiglijk bezeten en godvruchtiglijk gebruikt. |
| 29 Hebr. eigenlijk: veelheid, menigte, te weten van goederen, dat is, rijkdom, als Pred. 5:9. |
| Pred. 5:9 Die het geld liefheeft, wordt van het geld niet zat; en wie den overvloed liefheeft, wordt van het inkomen niet zat. Dit is ook ijdelheid. |
|
17 Want de 30armen der goddelozen zullen verbroken worden, maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen. |
| 30 Dat is, hun macht, middelen en geweld. Zie Job 22 op vers 8. |
| Job 22:8 (kt.) Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin. |
|
18 Jod. De HEERE 31kent de 32dagen der 33oprechten, en hun erfenis zal in eeuwigheid 34blijven. |
| 31 Vgl. Ps. 1 op vers 6. |
| Ps. 1:6 (kt.) Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. |
| 32 Dat is, den staat huns levens, hoe zij hun tijd doorbrengen, in kruis, vroomheid en geduld. Vgl. Ps. 31 op vers 16. |
| Ps. 31:16 (kt.) Mijn tijden zijn in Uw hand; red mij van de hand mijner vijanden en van mijn vervolgers. |
| 33 Zie Gen. 6 op vers 9. Alzo vers 37. |
| Gen. 6:9 (kt.) Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. vers 37 Schin. Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn. |
| 34 Hebr. zijn; alzo Jer. 17:8; 27:22; 32:5. Dan. 1:21, enz. |
| Jer. 17:8 Want hij zal zijn als een boom die aan het water geplant is en zijn wortels uitschiet aan een rivier, en gevoelt het niet wanneer er een hitte komt, maar zijn loof blijft groen; en in een jaar van droogte zorgt hij niet, en houdt niet op van vrucht te dragen. Jer. 27:22 Naar Babel zullen zij gebracht worden en aldaar zullen zij zijn, tot den dag toe dat Ik hen bezoeken zal, spreekt de HEERE; dan zal Ik ze opvoeren en zal ze wederbrengen tot deze plaats. Jer. 32:5 En hij zal Zedekía naar Babel voeren, en aldaar zal hij zijn, totdat Ik hem bezoek, spreekt de HEERE; ofschoon gijlieden tegen de Chaldeeën strijdt, gij zult toch geen geluk hebben?) Dan. 1:21 En Daniël bleef tot het eerste jaar van den koning Kores toe. |
|
19 Zij zullen niet beschaamd worden in den 35kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden. |
| 35 Of: ten tijde des kwaads, dat is, als allerlei ongeval en ellenden omgaan, gelijk volgt van den honger. |
|
20 Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan; en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het 36kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen. |
| 36 Dat is, het vette, dat men houdt voor het beste en kostelijkste, en dat naar de wet Gods in de offeranden met vuur moest verteerd worden, waarop de profeet in deze gelijkenis schijnt te zien. Zie Lev. 3:10, 11, 14, 15, 16. Of: de kostelijkste lammeren. Hebr. de kostelijke of het kostelijke der lammeren. Anders: het kostelijke der velden of weiden; omdat het Hebreeuwse woord elders alzo ook genomen wordt. |
| Lev. 3:10 Ook beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. Lev. 3:11 En de priester zal dat aansteken op het altaar; het is een spijze des vuuroffers den HEERE. Lev. 3:14 Dan zal hij daarvan zijn offerande offeren, een vuuroffer den HEERE: het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; Lev. 3:15 Mitsgaders beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. Lev. 3:16 En de priester zal die aansteken op het altaar; het is een spijze des vuuroffers tot een lieflijken reuk; alle vet zal des HEEREN zijn. |
|
21 Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder, maar de rechtvaardige 37ontfermt zich en geeft. |
| 37 Of: handelt goediglijk, gunstiglijk, vrijgevig. |
|
22 Want 38Zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten, maar Zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden. |
| 38 Dat is, die van den HEERE gezegend zijn; alzo terstond Zijn vervloekten, dat is, die van Hem vervloekt zijn, uit vers 20; alwaar gesproken is van de vijanden des HEEREN. Zie Matth. 25:34, 41, en aangaande de manier van spreken vgl. Ps. 69:27, 34. Jes. 16:4. |
| vers 20 Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan; en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen. Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Matth. 25:41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. Ps. 69:27 Want zij vervolgen dien Gij geslagen hebt, en maken een praat van de smart Uwer verwonden. Ps. 69:34 Want de HEERE hoort de nooddruftigen, en Hij veracht Zijn gevangenen niet. Jes. 16:4 Laat Mijn verdrevenen onder u verkeren, o Moab, wees gij hun een schuilplaats voor het aangezicht des verstoorders; want de onderdrukker heeft een einde, de verstoring is tenietgeworden, de vertreders zijn van de aarde verdaan. |
|
23 Mem. De 39gangen deszelven 40mans worden van den HEERE 41bevestigd, en Hij heeft lust aan zijn weg. |
| 39 Of: treden, stappen. |
| 40 Die van den Heere gezegend is, uit het voorgaande vers, of: des rechtvaardigen, uit vers 21. |
| vers 21 Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder, maar de rechtvaardige ontfermt zich en geeft. |
| 41 Of: gestierd, gericht, dat is, Hij regeert en zegent zijn voornemen; en of hij somtijds aan het vallen mocht geraken, zo bewaart Hij hem toch, dat hij niet ten enenmale vervalle; maar richt hem weder op, als volgt. |
|
24 Als hij 42valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand. |
| 42 Vgl. Spr. 24:16. |
| Spr. 24:16 Want de rechtvaardige zal zevenmaal vallen en opstaan, maar de goddelozen zullen in het kwaad nederstruikelen. |
|
25 Nun. Ik ben 43jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn 44zaad zoekende brood. |
| 43 Of: een jongeling. Zie Jer. 1 op vers 6. |
| Jer. 1:6 (kt.) Toen zeide ik: Ach Heere HEERE, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong. |
| 44 Dat is, zijn kinderen en nakomelingen; alzo vss. 26, 28. Tenware het Gode beliefde naar Zijn vrij en Vaderlijk welbehagen Zijn kinderen met armoede en hongersnood tot Zijn eer en hun best te beproeven en oefenen, waarin Hij hen nochtans niet verlaat, maar allermeest bijstaat en sterkt, zodat zij vergenoegd en als verzadigd zijn. Zie op vss. 1, 14, insgelijks vers 19, en vgl. Luk. 16:20, 21. 2 Kor. 11:27. Filipp. 4:11. Hebr. 11:37. |
| vers 26 Den gansen dag ontfermt hij zich en leent, en zijn zaad is tot zegening. vers 28 Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid. vers 1 (kt.) EEN psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen. vers 14 (kt.) Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken en hun boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten die oprecht van weg zijn. vers 19 Zij zullen niet beschaamd worden in den kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden. Luk. 16:20 En er was een zeker bedelaar, met name Lázarus, welke lag voor zijn poort, vol zweren, Luk. 16:21 En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren. 2 Kor. 11:27 In arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid. Filipp. 4:11 Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben. Hebr. 11:37 Zijn gestenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht, hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk behandeld zijnde |
|
26 Den gansen dag ontfermt hij zich en leent, en zijn zaad is 45tot zegening. |
| 45 Of: in zegening, dat is, wordt van God gezegend, ervende den zegen Abrahams. Vgl. Gen. 12 op vers 2. Insgelijks 1 Petr. 3:9. |
| Gen. 12:2 (kt.) En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen en uw naam groot maken; en wees een zegen. 1 Petr. 3:9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. |
|
27 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede, en 46woon in eeuwigheid. |
| 46 Zie op vers 3. |
| vers 3 (kt.) Beth. Vertrouw op den HEERE en doe het goede; bewoon de aarde en voed u met getrouwheid. |
|
28 Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn 47gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het 48zaad der goddelozen wordt uitgeroeid. |
| 47 Zie Ps. 4 op vers 4. |
| Ps. 4:4 (kt.) Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep. |
| 48 Zie Job 18:19. Ps. 21:11; 109:13. |
| Job 18:19 Hij zal geen zoon, noch neef hebben onder zijn volk, en niemand zal in zijn woningen overig zijn. Ps. 21:11 Gij zult hun vrucht van de aarde verdoen, en hun zaad van de kinderen der mensen. Ps. 109:13 Dat zijn nakomelingen uitgeroeid worden; hun naam worde uitgedelgd in het andere geslacht. |
|
29 49De rechtvaardigen zullen de 50aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen. |
| 49 Dit vers begint niet van de letter ain, gelijk het naar de orde van het Hebreeuwse ab zou zijn. |
| 50 Hoewel zij vreemdelingen op aarde zijn, nochtans zullen zij in het land der belofte (zijnde een pand van het hemelse), en voorts waar zij op aarde zijn, in het midden van de ongerustheid der goddelozen en de onzekerheid des levens, onder de Vaderlijke bescherming en het toezicht Gods, door het geloof, vertrouwen en de zalige hoop, een bestendigen, zekeren en gerusten staat hebben, als rechte bezitters en erfgenamen van alle zegeningen Abrahams in den eniggeboren Zone Gods, den Messias, Rom. 8:17. Gal. 3:14. |
| Rom. 8:17 En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Gal. 3:14 Opdat de zegening Abrahams tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof. |
|
30 Pe. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijn tong spreekt 51het recht. |
| 51 Of: wat recht is. Zie Job 34 op vers 4. |
| Job 34:4 (kt.) Laat ons kiezen voor ons wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is. |
|
31 dDe wet zijns Gods is in zijn 52hart; zijn gangen 53zullen niet slibberen. |
| d Ps. 40:9. Jes. 51:7. |
| Ps. 40:9 Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands. Jes. 51:7 Hoort naar Mij, gijlieden die de gerechtigheid kent, gij volk in welks hart Mijn wet is; vreest niet de smaadheid van den mens, en voor hun smaadredenen ontzet u niet. |
| 52 Vgl. Deut. 6:6. Jer. 31:33. Hebr. 8:10. |
| Deut. 6:6 En deze woorden die ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn. Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Hebr. 8:10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
| 53 Hebr. zal niet waggelen of slibberen; dat is, niet één zijner gangen zal slibberen of wankelen, dat is, hij zal voor misval en verderf of voor afval van Gods wet behoed worden. Vgl. het volgende en voorgaande. |
|
32 Tsade. De goddeloze loert op den rechtvaardige, en zoekt hem te doden. |
33 Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand, en Hij verdoemt hem niet als hij 54geoordeeld wordt. |
| 54 Als hij voor het gerecht gesteld wordt, zal hij een gunstigen en genadigen God hebben. |
|
34 Koph. Wacht op den HEERE en houd Zijn weg, en Hij zal u verhogen om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult 55zien dat de goddelozen worden uitgeroeid. |
| 55 Met lust en vreugde in den Heere, of: als de goddelozen worden uitgeroeid, zult gij het aanzien. |
|
35 Resch. Ik heb gezien een 56gewelddrijvenden 57goddeloze, die zich 58uitbreidde als een groene 59inlandse boom. |
| 56 Of: verschrikkelijke, tiran. |
| 57 Hoedanigen geweest zijn Saul, Doëg, Absalom, Achitofel, enz. |
| 58 Of: zich ontdoende. Hebr. eigenlijk: zich ontblotende; omdat de stam, die tevoren (als de takjes klein en dicht aan elkander rondom het bovenste van den stam waren) als bedekt was, daarna, als de takken groot worden en zich uitbreiden, ontbloot wordt. |
| 59 Of: zelf gewassen, die niet van elders gebracht en overgeplant is, maar uit zijn eigen natuurlijken grond is opgekomen, daarop staande gebleven, en gemeenlijk langer duurt en beter groeit dan een die verplant is. Het Hebreeuwse woord betekent ook een inboorling, gesteld tegen een vreemdeling, Ex. 12:19. Lev. 16:29. Sommigen verstaan hier een laurierboom, anderen een cederboom, doch de eigen betekenis van het woord is in den tekst gevolgd. |
| Ex. 12:19 Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden worde; want al wie het gedesemde eten zal, dezelve ziel zal uit de vergadering Israëls uitgeroeid worden, hij zij een vreemdeling of een ingeborene des lands. Lev. 16:29 En dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn: gij zult in de zevende maand, op den tiende der maand, uw zielen verootmoedigen en geen werk doen, inboorling noch vreemdeling die in het midden van u als vreemdeling verkeert. |
|
36 Maar hij 60ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. |
| 60 Dat is, hij verdween haastelijk, als een doorgaande wolk, die in korten tijd verdwijnt. Anders: men ging er voorbij, enz. |
|
37 Schin. Let op den vrome en zie naar den 61oprechte, want het 62einde van dien man zal vrede zijn. |
| 61 Hebr. rechten, richtigen, enz. Zie Ps. 7 op vers 11. |
| Ps. 7:11 (kt.) Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt. |
| 62 Hebr. achterste, uiterste, laatste. Vgl. Deut. 32 op vers 20. Spr. 14 op vers 12. Dat is, hij zal ten laatste welvaren, het zal hem eindelijk welgaan; dat zult gij bevinden, zo gij daarop acht geeft. Anders: want daar is loon voor den vreedzamen man. Sommigen verstaan het van de nakomelingen; alzo in het volgende. Vgl. Ps. 109 op vers 13. Jer. 31 op vers 17. |
| Deut. 32:20 (kt.) En Hij zeide: Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen, Ik zal zien welk hunlieder einde zal wezen; want zij zijn een gans verkeerd geslacht, kinderen in welke geen trouw is. Spr. 14:12 (kt.) Er is een weg die iemand recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods. Ps. 109:13 (kt.) Dat zijn nakomelingen uitgeroeid worden; hun naam worde uitgedelgd in het andere geslacht. Jer. 31:17 (kt.) En er is verwachting voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE; want uw
kinderen zullen wederkomen tot hun landpale. |
|
38 Maar de overtreders worden tezamen verdelgd, het 63einde der goddelozen wordt uitgeroeid. |
| 63 Dat is, de goddelozen worden ten laatste uitgeroeid, gelijk een boom met wortel en al. |
|
39 Thau. Doch het heil der rechtvaardigen is van den HEERE, hun Sterkte ten tijde van benauwdheid. |
40 En de HEERE zal hen helpen en zal hen bevrijden; Hij zal hen bevrijden van de goddelozen en zal hen behouden, want zij betrouwen op Hem. |