Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David uit een groot gevaar wonderbaarlijk verlost zijnde, vermaant alle gelovigen, dat zij Gods goedheid over hem en al de zijnen tezamen met hem willen betrachten en roemen, in alle noden Hem aanroepen en betrouwen; lerende wijders, dat het rechte middel van gelukzaligheid is den Heere te vrezen, Die alles bestierende, de goddelozen verdelgt en de Zijnen behoudt. |
De HEERE beschermt de Zijnen |
1 EEN psalm van David, aals hij zijn 1gelaat veranderd had voor het aangezicht van 2Abimélech, die hem 3wegjoeg, dat hij doorging. |
| a 1 Sam. 21:13, enz. |
| 1 Sam. 21:13 Daarom veranderde hij zijn gelaat voor hun ogen en hij maakte zichzelven gek onder hun handen; en hij bekrabbelde de deuren der poort en hij liet zijn zever in zijn baard aflopen. |
| 1 Of: gebaren, wezen. Hebr. eigenlijk: smaak, omdat men uit gebaren den mens pleegt als te proeven, en te oordelen wat in hem is. Zie deze historie 1 Sam. 21:11, 12, 13, enz. |
| 1 Sam. 21:11 Doch de knechten van Achis zeiden tot hem: Is deze niet David, de koning des lands? Zong men niet van dezen in de reien, zeggende: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden? 1 Sam. 21:12 En David legde deze woorden in zijn hart, en hij was zeer bevreesd voor het aangezicht van Achis, den koning van Gath. 1 Sam. 21:13 Daarom veranderde hij zijn gelaat voor hun ogen en hij maakte zichzelven gek onder hun handen; en hij bekrabbelde de deuren der poort en hij liet zijn zever in zijn baard aflopen. |
| 2 1 Samuël 21 wordt hij genoemd bij zijn eigen naam Achis, koning van Gath, maar Abimelech schijnt daarenboven een gemene naam geweest te zijn der Filistijnse koningen. Zie daarvan Gen. 20 op vers 2. |
| 1 Samuël 21 TOEN kwam David te Nob tot den priester Achimélech; en Achimélech kwam bevende David tegemoet en hij zeide tot hem: Waarom zijt gij alleen en geen man met u? Gen. 20:2 (kt.) Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimélech, de koning van Gerar, en nam Sara weg. |
| 3 Te weten door zijn officieren, die David voor hem brachten, menende dat hij hem zou vasthouden en laten ombrengen, wat hij ook ongetwijfeld zou hebben gedaan, indien God het niet merkelijk belet en David uitgeholpen had. Zie 1 Sam. 21:11, 12. |
| 1 Sam. 21:11 Doch de knechten van Achis zeiden tot hem: Is deze niet David, de koning des lands? Zong men niet van dezen in de reien, zeggende: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden? 1 Sam. 21:12 En David legde deze woorden in zijn hart, en hij was zeer bevreesd voor het aangezicht van Achis, den koning van Gath. |
|
2 4Aleph. Ik zal den HEERE 5loven te allen tijde; Zijn lof zal geduriglijk in mijn mond zijn. |
| 4 Zie van dit ab op den titel van den 25sten psalm. |
| 5 Hebr. zegenen. |
|
3 Beth. Mijn ziel zal zich roemen in den HEERE; de 6zachtmoedigen zullen het horen en verblijd zijn. |
| 6 Zie Ps. 10 op vers 17. |
| Ps. 10:17 (kt.) HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken; |
|
4 Gimel. Maakt den HEERE met mij groot, en laat ons Zijn Naam tezamen 7verhogen. |
| 7 Dat is, hogelijk prijzen, als Ps. 30:2. |
| Ps. 30:2 Ik zal U verhogen, HEERE, want Gij hebt mij opgetrokken, en mijn vijanden over mij niet verblijd. |
|
5 Daleth. Ik heb den HEERE 8gezocht, en Hij heeft mij geantwoord, en mij uit al mijn 9vrezen gered. |
| 8 Door gebeden Zijn hulp verzocht. |
| 9 Zie 1 Sam. 21:12. |
| 1 Sam. 21:12 En David legde deze woorden in zijn hart, en hij was zeer bevreesd voor het aangezicht van Achis, den koning van Gath. |
|
6 He. Vau. 10Zij hebben op Hem 11gezien, ja, Hem als een waterstroom 12aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. |
| 10 Te weten de zachtmoedigen, uit vers 3. |
| vers 3 Beth. Mijn ziel zal zich roemen in den HEERE; de zachtmoedigen zullen het horen en verblijd zijn. |
| 11 Met de geestelijke ogen des geloofs uitgezien naar Zijn hulp. |
| 12 Doende God (om zo te spreken) geweld, door den aanval van hun ijver en krachtige gebeden. Vgl. Jes. 2:2; 60:5. Jer. 31:12; 51:44. Matth. 11:12. Luk. 16:16. Jak. 5:16. Anders: en zijn verlicht, dat is, vertroost, hebben oorzaak van blijdschap bekomen; alzo het Hebreeuwse woord in tweeërlei betekenis van sommigen wordt genomen. |
| Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 60:5 Dan zult gij het zien en samenvloeien, en uw hart zal vervaard zijn en verwijd worden; want de menigte der zee zal tot u gekeerd worden, het heir der heidenen zal tot u komen. Jer. 31:12 Dies zullen zij komen en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des HEEREN goed, tot het koren en tot den most, en tot de olie en tot de jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn. Jer. 51:44 En Ik zal bezoeking doen over Bel te Babel, en Ik zal uit zijn muil uithalen wat hij verslonden heeft, en de heidenen zullen niet meer tot hem toevloeien; want ook Babels muur is gevallen. Matth. 11:12 En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld. Luk. 16:16 De Wet en de Profeten zijn tot op Johannes; van dien tijd af wordt het Koninkrijk Gods verkondigd en een iegelijk doet geweld op hetzelve. Jak. 5:16 Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel. |
|
7 Zain. 13Deze ellendige riep, en de HEERE hoorde; en Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. |
| 13 Namelijk David; die hier van zichzelven spreekt, als op zijn persoon wijzende, of voert de woorden der gelovigen van hem in. |
|
8 Cheth. De 14engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit. |
| 14 Dat is, de engelen, alzo er van legeren gesproken wordt. Zie Gen. 32:1, 2. 2 Kon. 6:17. |
| Gen. 32:1 JAKOB toog ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten hem. Gen. 32:2 En Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit is een heirleger Gods. En hij noemde den naam derzelver plaats Mahanáïm. 2 Kon. 6:17 En Elísa bad en zeide: HEERE, open toch zijn ogen, dat hij zie. En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elísa. |
|
9 Teth. 15Smaakt en ziet dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man die op Hem betrouwt. |
| 15 Dat is, aanmerkt en gevoelt in uw harten, en vermaakt u daarin, of neemt de proeve daarvan, gij zult bevinden dat het zo is. Vgl. Job 12 op vers 20. Spr. 31:18. 1 Petr. 2:2, 3. |
| Job 12:20 (kt.) Hij beneemt den getrouwen de spraak, en der ouden oordeel neemt Hij weg. Spr. 31:18 Teth. Zij smaakt dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit. 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; 1 Petr. 2:3 Indien gij anders gesmaakt hebt dat de Heere goedertieren is. |
|
10 Jod. 16Vreest den HEERE, gij Zijn heiligen; want die Hem vrezen, hebben geen gebrek. |
| 16 Zie Ps. 19 op vers 10. |
| Ps. 19:10 (kt.) De vreze des HEEREN is rein, bestaande tot in eeuwigheid; de rechten des HEEREN zijn waarheid, tezamen zijn zij rechtvaardig. |
|
11 Caph. bDe jonge leeuwen 17lijden armoede en hongeren, maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek van enig goed. |
| b Job 4:11. |
| Job 4:11 De oude leeuw vergaat, omdat er geen roof is, en de jongen eens oudachtigen leeuws worden verstrooid. |
| 17 Kunnende somtijds geen roof krijgen. Zie Job 4:11. |
| Job 4:11 De oude leeuw vergaat, omdat er geen roof is, en de jongen eens oudachtigen leeuws worden verstrooid. |
|
12 Lamed. Komt, gij 18kinderen, hoort naar mij; ik zal u des HEEREN vreze leren. |
| 18 Die mij houdt voor uw geestelijken vader, dat is, profeet en leraar. Zie Richt. 17 op vers 10. Spr. 1 op vers 8. |
| Richt. 17:10 (kt.) Toen zeide Micha tot hem: Blijf bij mij en zijt mij tot een vader en tot een priester; en ik zal u jaarlijks geven tien zilverlingen en orde van klederen en uw leeftocht. Alzo ging de Leviet met hem. Spr. 1:8 (kt.) Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet; |
|
13 Mem. c19Wie is de man die lust heeft ten leven, die 20dagen liefheeft om 21het goede te zien? |
| c 1 Petr. 3:10. |
| 1 Petr. 3:10 Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen dat zij geen bedrog spreken; |
| 19 Dat is, is er iemand die, enz., of degene die, enz. Zie Deut. 20 op vers 5. Het antwoord op deze vraag hebt gij in de volgende verzen. |
| Deut. 20:5 (kt.) Dan zullen de ambtlieden tot het volk spreken, zeggende: Wie is de man die een nieuw huis heeft gebouwd en heeft het niet ingewijd? Die ga heen en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet misschien sterve in den strijd en iemand anders dat inwijde. |
| 20 Dat is, een lang leven, lengte der dagen. |
| 21 Dat is, welvaart te genieten. Zie Job 7 op vers 7. Deze en dergelijke beloften moeten alzo verstaan worden, dat het kruis geenszins daarmede uitgesloten is, als het ganse Woord Gods, en in het bijzonder dit boek der Psalmen, zelfs deze psalm, vers 20, uitwijst. |
| Job 7:7 (kt.) Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. vers 20 Resch. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de HEERE. |
|
14 Nun. 22Bewaar uw tong van het kwade, en uw lippen van bedrog te spreken. |
| 22 De zin is: Die het voorzeide goed begeert te genieten, die doe dit. |
|
15 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede; zoek den vrede en djaag hem na. |
| d Hebr. 12:14. |
| Hebr. 12:14 Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal; |
|
16 Ain. e23De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep. |
| e Job 36:7. Ps. 33:18. 1 Petr. 3:12. |
| Job 36:7 Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven. Ps. 33:18 Zie, des HEEREN oog is over degenen die Hem vrezen, op degenen die op Zijn goedertierenheid hopen; 1 Petr. 3:12 Want de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun gebed; maar het aangezicht des Heeren is tegen degenen die kwaad doen. |
| 23 Als Ps. 33:18. |
| Ps. 33:18 Zie, des HEEREN oog is over degenen die Hem vrezen, op degenen die op Zijn goedertierenheid hopen; |
|
17 Pe. Het 24aangezicht des HEEREN is tegen degenen die kwaad doen, om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien. |
| 24 Versta Zijn toornig aangezicht, als Ps. 21:10. Zie aldaar. |
| Ps. 21:10 Gij zult hen zetten als een vurigen oven ten tijde Uws toornigen aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren. |
|
18 Tsade. 25Zij roepen, en de HEERE hoort; en Hij redt hen uit al hun benauwdheden. |
| 25 Te weten de rechtvaardigen, uit vers 16. |
| vers 16 Ain. De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep. |
|
19 Koph. fDe HEERE is nabij de 26gebrokenen van hart, en Hij behoudt de 27verslagenen van geest. |
| f 2 Tim. 3:11. |
| 2 Tim. 3:11 Mijn
vervolgingen, mijn lijden, zulks als mij overkomen is in Antiochíë, in Ikónium en in Lystre; hoedanige vervolgingen ik geleden heb, en de Heere heeft mij uit alle verlost. |
| 26 Die, allen hoogmoed afleggende, zich voor den Heere vernederen met hartelijke bekommernissen over hun zonden en begeerte van genade. Vgl. Ps. 51 op vers 19; 147:3. Jes. 42:3; 57:15; 61:1; 66:2. Luk. 4:18; 7:38. Hand. 2:37. |
| Ps. 51:19 (kt.) De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten. Ps. 147:3 Hij geneest de gebrokenen van hart, en Hij verbindt hen in hun smarten. Jes. 42:3 Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek, die zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen. Jes. 57:15 Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden. Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; Jes. 66:2 Want Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de HEERE; maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft. Luk. 4:18 De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart; Luk. 7:38 En staande achter aan Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten en zalfde ze met de zalf. Hand. 2:37 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders? |
| 27 Of: gekneusden, verbrijzelden. |
|
20 Resch. g28Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de HEERE. |
| g 2 Tim. 3:12. |
| 2 Tim. 3:12 En ook allen die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden. |
| 28 Of: De rechtvaardige heeft vele tegenspoeden. Hebr. kwaden, dat is, veel ellende, kruis en verdriet overkomt hem, bejegent hem. |
|
21 Schin. Hij bewaart al zijn beenderen; hniet één van die wordt gebroken. |
| h Joh. 19:36. |
| Joh. 19:36 Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden. |
|
22 Thau. De boosheid zal den goddeloze doden; en die den rechtvaardige haten, zullen 29schuldig verklaard worden. |
| 29 Het Hebreeuwse woord betekent somtijds schuldig gehouden of verklaard worden, somtijds verwoest worden; beide die betekenissen worden hier van sommigen, als elkander naverwant zijnde, samengevoegd aldus: zullen als schuldigen verwoest worden. |
|
23 De HEERE verlost de ziel Zijner knechten; en allen die op Hem betrouwen, zullen niet schuldig verklaard worden. |