Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Vermaning tot Gods lof, vanwege Zijn Goddelijke eigenschappen, raad, woord en werken, zo der schepping als der regering, inzonderheid der mensen, tot vernietiging van der goddelozen aanslagen en behoudenis Zijner gelovigen, die zich daarover verblijden en Hem daarom bidden. |
Oproep om God te loven |
1 GIJ rechtvaardigen, zingt vrolijk in den HEERE; alof 1betaamt den oprechten. |
| a Ps. 147:1.  |
| Ps. 147:1 LOOFT den HEERE, want onzen God te psalmzingen is goed, dewijl Hij lieflijk is; de lof is betamelijk. |
| 1 Of: staat den oprechte wel aan, past hem wel. |
|
2 Looft den HEERE met de harp; psalmzingt Hem met de 2luit en het tiensnarig instrument. |
| 2 Deze laatste twee worden uitdrukkelijk onderscheiden Ps. 92:4.  |
| Ps. 92:4 Op het tiensnarig instrument en op de luit, met een voorbedacht lied op de harp. |
|
3 bZingt Hem een 3nieuw lied; 4speelt wel met vrolijk geschal. |
| b Ps. 40:4; 96:1; 98:1; 144:9. Jes. 42:10. Openb. 5:9; 14:3.  |
| Ps. 40:4 En Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, een lofzang onzen Gode; velen zullen het zien en vrezen, en op den HEERE vertrouwen. Ps. 96:1 ZINGT den HEERE een nieuw lied, zingt den HEERE, gij ganse aarde. Ps. 98:1 EEN psalm. Zingt den HEERE een nieuw lied, want Hij heeft wonderen gedaan; Zijn rechterhand en de arm Zijner heiligheid heeft Hem heil gegeven. Ps. 144:9 O God, ik zal U een nieuw lied zingen; met de luit en het tiensnarig instrument zal ik U psalmzingen. Jes. 42:10 Zingt den HEERE een nieuw lied, Zijn lof van het einde der aarde; gij die ter zee vaart, en al wat daarin is, gij eilanden en hun inwoners. Openb. 5:9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; Openb. 14:3 En zij zongen als een nieuw gezang voor den troon en voor de vier dieren en de ouderlingen; en niemand kon het gezang leren dan de honderd vier en veertig duizend, die van de aarde gekocht waren. |
| 3 Dat nimmermeer veroude, maar steeds vernieuwd worde, en in verse gedachtenis blijve, vanwege de nieuwe en verse weldaden die God telkens aan Zijn volk bewijst. Vgl. Job 29 op vers 20. 1 Joh. 2:7, 8.  |
| Job 29:20 (kt.) Mijn heerlijkheid was nieuw bij mij, en mijn boog veranderde zich in mijn hand. 1 Joh. 2:7 Broeders, ik schrijf u geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat gij van den beginne gehad hebt. Dit oude gebod is het woord dat gij van den beginne gehoord hebt. 1 Joh. 2:8 Wederom schrijf ik u een nieuw gebod: Hetgeen waarachtig is in Hem, zij ook in u waarachtig; want de duisternis gaat voorbij, en het waarachtige licht schijnt nu. |
| 4 Hebr. maakt het spelen of slaan goed, dat is, speelt wel, vernuftiglijk, kunstiglijk. Vgl. Deut. 5 op vers 28. Jes. 23:16. Jer. 1 op vers 12.  |
| Deut. 5:28 (kt.) Als nu de HEERE de stem uwer woorden hoorde, toen gij tot mij spraakt, zo zeide de HEERE tot mij: Ik heb gehoord de stem der woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben; het is altemaal goed wat zij gesproken hebben. Jes. 23:16 Neem de harp, ga in de stad rondom, gij vergeten hoer; speel wel, zing veel liedekens, opdat uwer gedacht worde. Jer. 1:12 (kt.) En de HEERE zeide tot mij: Gij hebt wel gezien; want Ik zal wakker zijn over Mijn woord, om dat te doen. |
|
4 Want des HEEREN woord is 5recht en al Zijn werk 6getrouw. |
| 5 Zie Ps. 19 op vers 9.  |
| Ps. 19:9 (kt.) De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen. |
| 6 Hebr. in getrouwheid, of waarheid, gewisheid, dat is, gelijk Zijn woord recht, goed en waarachtig is, alzo is ook bestendig en vast al wat Hij doet. |
|
5 Hij heeft c7gerechtigheid en gericht lief; dde 8aarde is vol van de goedertierenheid des HEEREN. |
| c Ps. 45:8. Hebr. 1:9.  |
| Ps. 45:8 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten. Hebr. 1:9 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten. |
| 7 Beschermende de onschuldigen en straffende de schuldigen. |
| d Ps. 119:64.  |
| Ps. 119:64 HEERE, de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen. |
| 8 Vgl. Matth. 5:45. 1 Tim. 4:10.  |
| Matth. 5:45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 1 Tim. 4:10 Want hiertoe arbeiden wij ook, en worden gesmaad omdat wij gehoopt hebben op den levenden God, Die een Behouder is aller mensen, maar allermeest der gelovigen. |
|
6 eDoor het 9Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den 10Geest Zijns monds al hun 11heir. |
| e Gen. 1:6, 7.  |
| Gen. 1:6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren. Gen. 1:7 En God maakte het uitspansel en maakte scheiding tussen de wateren die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren die boven het uitspansel zijn. En het was alzo. |
| 9 Versta het eeuwige zelfstandige Woord des Vaders. Zie Gen. 1 op vers 3.  |
| Gen. 1:3 (kt.) En God zeide: Daar zij licht. En daar werd licht. |
| 10 Versta dit van den Heiligen Geest, Die van den Vader en den Zoon uitgaat en gezonden wordt, zijnde mede een Auteur van de schepping aller dingen. Vgl. Gen. 1:2. Job 26:13; 33:4.  |
| Gen. 1:2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren. Job 26:13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. Job 33:4 De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt. |
| 11 Zie Gen. 2 op vers 1.  |
| Gen. 2:1 (kt.) ALZO zijn volbracht de hemel en de aarde en al hun heir. |
|
7 Hij 12vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den 13afgronden schatkameren. |
| 12 Dat is, vergaderd hebbende, houdt Hij ze bijeen als op een hoop, dat zij de mensen in het bewonen des aardrijks niet kunnen hinderen. Zie Gen. 1:9. Job 38:8, enz. Spr. 8:29.  |
| Gen. 1:9 En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in één plaats vergaderd worden en dat het droge gezien worde. En het was alzo. Job 38:8 Of wie
heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak en uit de baarmoeder voortkwam? Spr. 8:29 Toen Hij de zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden, toen Hij de grondvesten der aarde stelde, |
| 13 Dat is, diepten, zeer diepe wateren legt Hij in verborgen holen des aardrijks, gelijk men schatten in verborgen plaatsen weglegt. Vgl. Job 38:16. Spr. 8:28.  |
| Job 38:16 Zijt gij gekomen tot aan de oorsprongen der zee? En hebt gij in het onderste des afgronds gewandeld? Spr. 8:28 Toen Hij de opperwolken van boven vestigde, toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte, |
|
8 Laat de ganse 14aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken. |
| 14 Dat is, inwoners des gansen aardrijks, als het volgende verklaart. |
|
9 Want Hij spreekt, 15en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. |
| 15 Dat is, als Hij spreekt, zo, enz., als dikwijls. |
|
10 fDe HEERE vernietigt den raad der heidenen, Hij breekt de gedachten der volken. |
| f Jes. 19:3.  |
| Jes. 19:3 En de geest der Egyptenaars zal uitgeledigd worden in het binnenste van hen, en hun raad zal Ik verslinden; dan zullen zij hun afgoden vragen en den bezweerders en den waarzeggers en den duivelskunstenaars. |
|
11 Maar gde raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid; de 16gedachten Zijns harten 17van geslacht tot geslacht. |
| g Spr. 19:21; 21:30. Jes. 46:10.  |
| Spr. 19:21 In het hart des mans zijn vele gedachten, maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. Spr. 21:30 Er is geen wijsheid en er is geen verstand en er is geen raad tegen den HEERE. Jes. 46:10 Die van den beginne aan verkondig het einde, en vanouds af die dingen die nog niet geschied zijn; Die zeg: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen; |
| 16 Menselijk van God gesproken, betekenende den raad en wil Gods, in het voorgaande gemeld. |
| 17 Hebr. tot of in geslacht en geslacht. |
|
12 hWelgelukzalig is het volk 18welks God de HEERE is; het volk dat Hij Zich ten erve verkoren heeft. |
| h Ps. 65:5; 144:15.  |
| Ps. 65:5 Welgelukzalig is hij dien Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone in Uw voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goede van Uw huis, met het heilige van Uw paleis. Ps. 144:15 Welgelukzalig is het volk dien het alzo gaat; welgelukzalig is het volk welks God de HEERE is. |
| 18 Zie Gen. 17 op vers 7.  |
| Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
|
13 De HEERE schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen. |
14 Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats op alle inwoners der aarde. |
15 Hij 19formeert hun aller hart; Hij let op al hun werken. |
| 19 Van den een zowel als van den ander, van eenieder in het bijzonder. Vgl. Num. 16:22. Zach. 12:1. Hebr. 12:9. Anders: Hij alleen formeert hun hart. Zie van zulke betekenis van het Hebreeuwse woordje Ezra 4 op vers 3.  |
| Num. 16:22 Maar zij vielen op hun aangezichten en zeiden: O God, God der geesten van alle vlees, een enig man zal gezondigd hebben, en zult Gij U over deze ganse vergadering grotelijks vertoornen? Zach. 12:1 DE last van het woord des HEEREN over Israël. De HEERE spreekt, Die den hemel uitbreidt en de aarde grondvest, en des mensen geest in zijn binnenste formeert. Hebr. 12:9 Voorts, wij hebben de vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen; zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn, en leven? Ezra 4:3 (kt.) Maar Zerubbábel en Jésua en de overige hoofden der vaderen van Israël zeiden tot hen: Het betaamt niet dat gijlieden en wij onzen God een huis bouwen; maar wij alleen zullen het den HEERE, den God Israëls, bouwen, gelijk als de koning Kores, koning van Perzië, ons geboden heeft. |
|
16 Een koning wordt niet behouden door een 20groot heir; een held wordt niet gered door grote kracht. |
| 20 Hebr. door de grootheid of veelheid eens heirs; alzo in het volgende: door de grootheid of veelheid der kracht. |
|
17 Het paard 21feilt ter 22overwinning, en bevrijdt niet door zijn grote sterkheid. |
| 21 Hebr. is leugen of valsheid, dat is, bedriegt zijn meester, die daardoor meende de victorie te bekomen, of te ontkomen, maar het mislukt hem. Door het paard (als een bijzondere hulp in den krijg) moet men alle andere middelen verstaan, als niet helpende zonder Gods zegen. |
| 22 Of: behoudenis. Zie van het Hebreeuwse woord 2 Sam. 8 op vers 6.  |
| 2 Sam. 8:6 (kt.) En David legde bezettingen in Syrië van Damascus, en de Syriërs werden David tot knechten, brengende geschenken; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen toog. |
|
18 Zie, des HEEREN i23oog is over degenen die Hem vrezen, op degenen die op Zijn goedertierenheid hopen; |
| i Job 36:7. Ps. 34:16. 1 Petr. 3:12.  |
| Job 36:7 Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven. Ps. 34:16 Ain. De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep. 1 Petr. 3:12 Want de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun gebed; maar het aangezicht des Heeren is tegen degenen die kwaad doen. |
| 23 Vgl. 1 Kon. 8 op vers 29. Ps. 32 op vers 8.  |
| 1 Kon. 8:29 (kt.) Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. Ps. 32:8 (kt.) Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg dien gij gaan zult; ik zal raad geven, mijn oog zal op u zijn. |
|
19 Om hun 24ziel van den 25dood te redden, en om hen bij het leven te houden in den honger. |
| 24 Dat is, leven. |
| 25 Dat is, dodelijke gevaren. |
|
20 Onze ziel verbeidt den HEERE; Hij is onze Hulp en ons Schild. |
21 Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den Naam Zijner 26heiligheid vertrouwen. |
| 26 Dat is, Zijn heiligen Naam. |
|
22 Uw goedertierenheid, HEERE, zij over ons, gelijk als wij op U hopen. |