Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David bidt zeer vuriglijk voor zichzelven en tegen zijn vijanden, welker goddeloosheid hij beschrijft; en gevoelende de vrucht zijns gebeds, looft hij God en bidt om de behoudenis der ganse kerk. |
Nood en vertrouwen |
1 EEN psalm van David. Tot U roep ik, HEERE; mijn Rotssteen, 1houd U niet als doof van mij af; aopdat ik niet, zo Gij U van mij stilhoudt, vergeleken worde met bdegenen die in den 2kuil nederdalen. | | 1 Of: zwijg niet, zijt niet stil van mij; versta: U of Uw oren van mij afwendende, van mij aflatende, zonder te spreken of mij te antwoorden en metterdaad te bewijzen dat Gij mij verhoort. Vgl. deze manier van spreken met 1 Sam. 7:8. 1 Kon. 22 op vers 3. Job 13:13. Menselijk van God gesproken, Die gezegd wordt Zich als doof te houden en te zwijgen en niet te antwoorden, als Hij met dadelijke hulp nog niet betoont dat Hij de gebeden der Zijnen verhoord heeft. Anders: houd U niet als doof tegen mij; en zo terstond: tegen mij stilhoudt, enz. Vgl. Job 13:13 met de aant. 1 Sam. 7:8 En de kinderen Israëls zeiden tot Samuël: Zwijg niet van onzentwege, dat gij niet zoudt roepen tot den HEERE onzen God, opdat Hij ons verlosse uit de hand der Filistijnen. 1 Kon. 22:3 (kt.) Dat de koning van Israël tot zijn knechten zeide: Weet gij dat Ramoth in Gilead onze is? En wij zijn stil zonder dat te nemen uit de hand van den koning van Syrië. Job 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij wat het zij. Job 13:13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij wat het zij. |
a Ps. 143:7. Ps. 143:7 Verhoor mij haastelijk, HEERE, mijn geest bezwijkt; verberg Uw aangezicht niet van mij; want ik zou gelijk worden dengenen die in den kuil dalen. |
b Ps. 30:4. Ps. 30:4 HEERE, Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald. |
2 Dat is, in het graf, als doden. Of gelijk verbijsterde beesten en mensen ergens in een kuil of groeve vallen en omkomen. |
2 Hoor de stem mijner smekingen als ik tot U roep, als ik mijn 3handen ophef 4naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid. | | 3 Als dikwijls in het bidden geschiedt, tot een teken van opheffing des harten tot God en verwachting eens zegens van Hem, door den Messias. Vgl. 1 Kon. 8 op vers 22. Ps. 88:10; 141:2. Klgld. 2:19; 3:41. 1 Kon. 8:22 (kt.) En Sálomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente Israëls, en breidde zijn handen uit naar den hemel; Ps. 88:10 Mijn oog treurt vanwege verdrukking; HEERE, ik roep tot U den gansen dag, ik strek mijn handen uit tot U. Ps. 141:2 Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. Klgld. 2:19 Koph. Maak u op, maak geschrei des nachts in het begin der nachtwaken, stort uw hart uit voor het aangezicht des Heeren als water; hef uw handen tot Hem op voor de ziel uwer kinderkens, die in onmacht gevallen zijn van honger, vooraan op alle straten. Klgld. 3:41 Nun. Laat ons ons hart opheffen, mitsgaders de handen, tot God in den hemel, zeggende: |
4 Dat is, naar Uw heilige aanspraakplaats, waar de ark des verbonds is een voorbeeld van den Messias. Zie 1 Kon. 6 op vers 5. 1 Kon. 6:5 (kt.) En rondom aan den wand van het huis bouwde hij kamers, aan de wanden van het huis rondom, beide
van den tempel en van de aanspraakplaats. Alzo maakte hij zijkamers rondom. |
3 5Trek mij niet weg met de goddelozen en met de werkers der ongerechtigheid, cdie van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart. | | 5 Dat is, breng mij niet om, trek mij niet naar het graf met, enz. Vgl. Ps. 26 op vers 9, en zie Job 21:33; 24:22. Ez. 32:20, alwaar het Hebreeuwse woord in dezelfde betekenis gebruikt wordt. Ps. 26:9 (kt.) Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds, Job 21:33 De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen die vóór hem geweest zijn, is geen getal. Job 24:22 Ook trekt hij de machtigen door zijn kracht; staat hij op, zo is men des levens niet zeker. Ez. 32:20 In het midden der verslagenen van het zwaard zullen zij vallen; zij is aan het zwaard overgegeven; trekt haar heen met al haar menigte. |
c Ps. 12:3. Jer. 9:8. Ps. 12:3 Zij spreken valsheid, eenieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart. Jer. 9:8 Hun tong is een moordpijl, zij spreekt bedrog; eenieder spreekt met zijn naaste van vrede met zijn mond, maar in zijn binnenste legt hij zijn lagen. |
4 Geef hun naar hun doen en naar de boosheid hunner handelingen; geef hun naar hunner handen werk; doe hun vergelding tot hen wederkeren. | | |
5 Omdat zij niet letten op de daden des HEEREN, noch op het werk Zijner handen, zo zal Hij hen afbreken en zal hen niet 6bouwen. | | 6 Dat is, die niet verhogen tot een vasten of duurzamen staat, insgelijks niet voortplanten of hun geslacht uitbreiden. Vgl. Gen. 16 op vers 2. Job 22 op vers 23. Jer. 24:6; 31:28. Insgelijks Spr. 14 op vers 1. Gen. 16:2 (kt.) Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. Job 22:23 (kt.) Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden; doe het onrecht verre van uw tenten. Jer. 24:6 En Ik zal Mijn ogen op hen stellen ten goede en zal hen wederbrengen in dit land; en Ik zal hen bouwen en niet afbreken, en zal hen planten en niet uitrukken. Jer. 31:28 En het zal geschieden, gelijk als Ik over hen gewaakt heb om uit te rukken en af te breken en te verstoren en te verderven en kwaad aan te doen, alzo zal Ik over hen waken om te bouwen en te planten, spreekt de HEERE. Spr. 14:1 (kt.) ELKE wijze vrouw bouwt haar huis, maar die zeer dwaas is, breekt het af met haar handen. |
6 7Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft de stem mijner smekingen gehoord. | | 7 Hebr. Gezegend. |
7 De HEERE is mijn Sterkte en mijn Schild, op Hem heeft mijn hart vertrouwd en ik ben geholpen; dies springt mijn hart van vreugde, en ik zal Hem met mijn gezang loven. | | |
8 De HEERE is 8hunlieder Sterkte, en Hij is de Sterkheid der 9verlossingen Zijns gezalfden. | | 8 Niet alleen van mij, maar ook van Zijn ganse kerk, van alle gelovigen. |
9 Of: behoudenissen, overwinningen Zijns gezalfden, dat is, Die mij, Zijn gezalfde, door Zijn sterkte zo menigmaal heeft verlost, of: de Sterkte der verlossingen of des volkomen heils (dat is, de volkomen heilzame Sterkte) is Zijn Gezalfde, te weten de Messias, de Heere Christus, door David afgebeeld. |
9 10Verlos Uw volk en zegen Uw erve, en 11weid hen, en 12verhef hen tot in der eeuwigheid. | | 10 Of: Behoud, geef heil. |
11 Als een herder zijn schapen. Zie Psalm 23. |
12 Of: draag hen. |