Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David bidt God om recht tegen zijn vijanden, betuigende voor Hem zijn oprechtheid, onschuld en godzaligheid; en zich verzekerende van verhoring, belooft Gode dankbaarheid. |
Bede om recht |
1 EEN psalm van David. aDoe mij 1recht, HEERE, want ik wandel in mijn oprechtheid; en ik vertrouw op den HEERE, ik zal niet wankelen. |
| a Ps. 7:9. |
| Ps. 7:9 De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtheid, die bij mij is. |
| 1 Tegen mijn vijanden en vervolgers; bewijs metterdaad, dat Gij mijn zaak voor rechtvaardig houdt. |
|
2 2Proef mij, HEERE, en 3verzoek mij; toets mijn nieren en mijn hart. |
| 2 Vgl. Ps. 17 op vers 3. |
| Ps. 17:3 (kt.) Gij hebt mijn hart geproefd, des nachts bezocht, Gij hebt mij getoetst, Gij vindt niets; hetgeen ik gedacht heb, overtreedt mijn mond niet. |
| 3 Zie Gen. 22 op vers 1. |
| Gen. 22:1 (kt.) EN het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham. En hij zeide: Zie, hier ben ik. |
|
3 Want Uw goedertierenheid is voor mijn ogen, en ik wandel in Uw 4waarheid. |
| 4 Zie Ps. 25 op vss. 5, 10. |
| Ps. 25:5 (kt.) He. Vau. Leid mij in Uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den gansen dag. Ps. 25:10 (kt.) Caph. Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren. |
|
4 bIk zit niet bij 5ijdele lieden, en met 6bedekte lieden 7ga ik niet om. |
| b Job 31:5. Ps. 1:1. |
| Job 31:5 Zo ik met ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij, Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. |
| 5 Hebr. mannen, mensen of lieden der ijdelheid of valsheid. |
| 6 Dat is, dubbelen, geveinsden, huichelaars, die met bedekte kwade praktijken omgaan. |
| 7 Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Joz. 23:7. |
| Joz. 23:7 Dat gij niet ingaat tot deze volken: deze die overgebleven zijn bij ulieden; gedenkt ook niet aan den naam hunner goden, en doet er niet bij zweren, en dient ze niet, en buigt u voor die niet; |
|
5 Ik haat de vergadering der boosdoeners, en bij de goddelozen zit ik niet. |
6 Ik 8was mijn handen in onschuld; en ik ga rondom Uw altaar, o HEERE, |
| 8 Hij wil zeggen, dat hij zijn uiterlijken godsdienst alzo doet, dat hij daarbij ook een heilig leven voert, waar de huichelaars het tegendeel doen. Aangaande het wassen der handen tot een teken van onschuld zie Deut. 21:6. Matth. 27:24. Sommigen verstaan het van de gewone wassing dergenen die tot het altaar kwamen (en in den tabernakel ingaande, het altaar enigszins moesten omgaan, als volgt), Ex. 40:32. Elk van beide ziet op zuivering van zonden, onschuld en onstraffelijkheid. Vgl. Jes. 1:15, 16. 1 Tim. 2:8. |
| Deut. 21:6 En alle oudsten derzelver stad, die naast aan den verslagene zijn, zullen hun handen wassen over deze jonge koe die in dat dal de nek doorgehouwen is. Matth. 27:24 Als nu Pilatus zag dat hij niet vorderde, maar veelmeer dat er oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig van het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien. Ex. 40:32 Als zij ingingen tot de tent der samenkomst en als zij tot het altaar naderden, zo wiesen zij zich; gelijk als de HEERE Mozes geboden had. Jes. 1:15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. Jes. 1:16 Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. 1 Tim. 2:8 Ik wil dan dat de mannen bidden in alle plaatsen, opheffende heilige handen zonder toorn en twisting. |
|
7 9Om te doen horen de stem des lofs, en om te vertellen al Uw wonderen. |
| 9 Dat is, overluid te zingen, dat men het wel kan horen. Alzo Ps. 66:8; 106:2. Vgl. 1 Kron. 15:16. |
| Ps. 66:8 Looft, gij volken, onzen God, en laat horen de stem Zijns roems; Ps. 106:2 Wie zal de mogendheden des HEEREN uitspreken, al Zijn lof verkondigen? 1 Kron. 15:16 En David zeide tot de oversten der Levieten, dat zij hun broeders, de zangers, stellen zouden met muziekinstrumenten, met luiten en harpen en cimbalen, dat zij zich zouden doen horen, verheffende de stem met blijdschap. |
|
8 HEERE, ik heb lief de woning Uws huizes, en de plaats des tabernakels Uwer 10eer. |
| 10 Dat is, waarin Gij Zelf, Die een God der heerlijkheid zijt, woont. |
|
9 11Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de 12mannen des bloeds, |
| 11 Hebr. Verzamel niet, dat is hier, verzamelende raap niet weg, gelijk men eerst verzamelt wat men daarna op- en wegneemt. De zin is: Breng mij niet om met de goddelozen, met welker doen ik daarenboven geen gemeenschap heb, als volgt. Alzo wordt het Hebreeuwse woord dat verzamelen betekent, gebruikt voor wegrapen, Gen. 30:23. Jes. 4:1. Jer. 8:13; 16:5, en voorts van sterven, omkomen, het leven verliezen. Zie Richt. 18 op vers 25. 1 Sam. 15:6. Jes. 57:1. Ez. 34:29. Vgl. ook Gen. 25 op vers 8. Ps. 28:3. Somtijds wordt het ook gebruikt van gunstig opnemen in huis, of onder dak of deksel nemen, innemen, aannemen. Zie Num. 12:14. Joz. 20:4. Richt. 19:15. Ps. 27:10. Jer. 47 op vers 6 en vgl. Matth. 23:37. |
| Gen. 30:23 En zij werd bevrucht en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid weggenomen. Jes. 4:1 EN te dien dage zullen zeven vrouwen één man aangrijpen, zeggende: Ons brood zullen wij eten en met onze klederen zullen wij bekleed zijn, laat ons alleenlijk naar uw naam genoemd worden, neem onze smaadheid weg. Jer. 8:13 Ik zal hen voorzeker wegrapen, spreekt de HEERE; er zijn geen druiven aan den wijnstok, noch vijgen aan den vijgenboom, ja, het blad is afgevallen; en de geboden die Ik hun gegeven heb, die overtreden zij. Jer. 16:5 Want zo zegt de HEERE: Ga niet in het huis desgenen die een rouwmaaltijd houdt, en ga niet heen om te rouwklagen en heb geen medelijden met hen; want Ik heb van dit volk (spreekt de HEERE) weggenomen Mijn vrede, goedertierenheid en barmhartigheden; Richt. 18:25 (kt.) Maar de kinderen van Dan zeiden tot hem: Laat uw stem bij ons niet horen, opdat niet misschien mannen van bitter gemoed op u aanvallen, en gij uw leven verliest en het leven van uw huis. 1 Sam. 15:6 En Saul liet den Kenieten zeggen: Gaat weg, wijkt, trekt af uit het midden der Amalekieten, opdat ik u met hen niet wegruime; want gij hebt barmhartigheid gedaan aan al de kinderen Israëls, toen zij uit Egypte opkwamen. Alzo weken de Kenieten uit het midden der Amalekieten. Jes. 57:1 DE rechtvaardige komt om, en er is niemand die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden weggeraapt, zonder dat er iemand op let dat de rechtvaardige weggeraapt wordt vóór het kwaad. Ez. 34:29 En Ik zal hun een Plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen. Gen. 25:8 (kt.) En Abraham gaf den geest en stierf in goeden ouderdom, oud en des levens
zat; en hij werd tot zijn volken verzameld. Ps. 28:3 Trek mij niet weg met de goddelozen en met de werkers der ongerechtigheid, die van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart. Num. 12:14 En de HEERE zeide tot Mozes: Zo haar vader smadelijk in haar aangezicht gespogen had, zou zij niet zeven dagen beschaamd zijn? Laat haar zeven dagen buiten het leger gesloten en daarna aangenomen worden. Joz. 20:4 Als hij vlucht tot een van die steden, zo zal hij staan aan de deur der stadspoort en hij zal zijn woorden spreken voor de oren van de oudsten derzelver stad; dan zullen zij hem tot zich in de stad nemen en hem plaats geven, dat hij bij hen wone. Richt. 19:15 En zij weken daarheen, dat zij inkwamen om in Gíbea te vernachten. Toen hij nu inkwam, zat hij neder in een straat der stad, want er was niemand die hen in huis nam om te vernachten. Ps. 27:10 Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen. Jer. 47:6 (kt.) O wee, gij zwaard des HEEREN, hoelang zult gij niet stilhouden? Vaar in uw schede, rust en wees stil. Matth. 23:37 Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild. |
| 12 Hebr. der bloeden, dat is, bloedgierigen, moorddadigen, als Ps. 5:7. Zie aldaar. |
| Ps. 5:7 Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en bedrogs heeft de HEERE een gruwel. |
|
10 13In welker handen schandelijk bedrijf is, en welker rechterhand vol geschenken is. |
| 13 Dat is, die schelmstukken of boze arglistige praktijken onder handen hebben. Vgl. Job 11:14 met de aant. |
| Job 11:14 Indien er ondeugd in uw hand is, doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten niet wonen. |
|
11 Maar ik wandel in mijn oprechtheid; verlos mij dan en zijt mij genadig. |
12 Mijn voet staat op 14effen baan; ik zal den HEERE loven in de 15vergaderingen. |
| 14 Hebr. in of op het rechte, effene, platte. Alzo wordt het Hebreeuwse woord (betekenende rechtheid of richtigheid, gesteld tegen krom, oneffen, Jes. 40:4) voor plat, vlak, effen land genomen, Deut. 3:10. Jer. 21:13. |
| Jes. 40:4 Alle dalen zullen verhoogd worden en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is, dat zal recht, en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden. Deut. 3:10 Al de steden van het platte land, en het ganse Gilead en het ganse Basan tot Salcha en Edréï toe, steden van het koninkrijk van Og in Basan. Jer. 21:13 Zie, Ik wil aan u, gij inwoneres des dals, gij rots van het plein, spreekt de HEERE; gijlieden die zegt: Wie zou tegen ons afkomen? Of: Wie zou komen in onze woningen? |
| 15 Hij wil zeggen, dat hij, vertrouwende op de goede uitkomst alsof zij voor ogen ware, niet alleen in het heimelijk, maar ook in het openbaar voor de gemeente, God zal danken, dat Hij hem in zovele gevaren en aanvechtingen naar ziel en lichaam bewaart, en ten aanzien van beide als op een effen en zekere baan zal hebben gesteld. |