Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David stelt in zijn eigen persoon, als in een spiegel, voor ogen de gelukzaligheid van een oprecht kind Gods, zo in het lichamelijke als in het geestelijke, onder het lieflijke beleid en de herderlijke voorzorg van zijn genadigen God, in den oppersten Herder der zielen, onzen Heere Jezus Christus. |
De HEERE is mijn Herder |
1 EEN psalm van David. aDe HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. |
| a Jes. 40:11. Jer. 23:4. Ez. 34:23. Joh. 10:11. 1 Petr. 2:25. Openb. 7:17. |
| Jes. 40:11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. Jer. 23:4 En Ik zal herders over hen verwekken die hen weiden zullen; en zij zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de HEERE. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. 1 Petr. 2:25 Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. |
|
2 Hij doet mij 1nederliggen in 2grazige weiden; Hij voert mij 3zachtkens aan zeer 4stille wateren. |
| 1 Vgl. Ez. 34:15. |
| Ez. 34:15 Ik zal Mijn schapen weiden, en Ik zal hen legeren, spreekt de Heere HEERE. |
| 2 Hebr. weiden van gras of grasscheutjes. Anders: in grazige kooien of hutten, dat is, die rondom omgeven zijn met groene grazige beemden of weiden. |
| 3 Als Ex. 15:13. Ps. 31:4. |
| Ex. 15:13 Gij leidt door Uw weldadigheid dit volk dat Gij verlost hebt; Gij voert hen zachtkens door Uw sterkte tot de lieflijke woning Uwer heiligheid. Ps. 31:4 Want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht; leid mij dan, en voer mij, om Uws Naams wil. |
| 4 Hebr. wateren der stilten, dat is, die zeer zacht en stil zijn lopende, tot het drenken der beesten zeer bekwaam. |
|
3 Hij 5verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het 6spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil. |
| 5 Hebr. Hij doet wederkeren, of Hij brengt weder, dat is, Hij richt op, Hij verkwikt; gelijk een herder de schapen, door hitte en dorst verflauwd zijnde, met lieflijke wateren weder terechtbrengt en verkwikt. Zie Ruth 4 op vers 15. Ps. 19 op vers 8. Spr. 25 op vers 13. Of: Hij doet mijn ziel wederkeren, te weten op het rechte pad. |
| Ruth 4:15 (kt.) Die zal u zijn tot een verkwikker der ziel en om uw ouderdom te onderhouden; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, dewelke u beter is dan zeven zonen. Ps. 19:8 (kt.) De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, den slechte wijsheid gevende. Spr. 25:13 (kt.) Een trouw gezant is dengenen die hem zenden, als de koude der sneeuw ten dage des oogstes; want hij verkwikt zijns heren ziel. |
| 6 Hebr. de sporen. |
|
4 bAl ging ik ook in een dal der 7schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt 8met mij; Uw stok en Uw 9staf, die vertroosten mij. |
| b Ps. 3:6; 118:6. |
| Ps. 3:6 Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij. Ps. 118:6 De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? |
| 7 Dat is, op schrikkelijk duistere en gevaarlijke wegen, zulks als David in zijn ballingschap ongetwijfeld dikwijls zal gebeurd zijn. Wat deze manier van spreken voorts betekent, is te zien Job 3 op vers 5; 10 op vss. 21, 22; 24:17. Ps. 44:20; 107:10, 14. Jer. 2:6, enz. |
| Job 3:5 (kt.) Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags. Job 10:21 (kt.) Eer ik heenga (en niet wederkom), in een land der duisternis en der schaduw des doods; Job 10:22 (kt.) Een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduw des doods en zonder ordeningen, en het geeft schijnsel als de duisternis. Job 24:17 Want de morgenstond is hun tezamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de schrikken van des doods schaduw. Ps. 44:20 Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt. Ps. 107:10 Die in duisternis en de schaduw des doods zaten, gebonden met verdrukking en ijzer; Ps. 107:14 Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden. Jer. 2:6 En zeiden niet: Waar is de HEERE, Die ons opvoerde uit Egypteland, Die ons leidde in de woestijn, in een land van wildernissen en kuilen, in een land van dorheid en schaduw des doods, in een land waar niemand doorging en waar geen mens woonde? |
| 8 Zie Gen. 21 op vers 22; 31 op vers 3. |
| Gen. 21:22 (kt.) Voorts geschiedde het terzelfder tijd, dat Abimélech, mitsgaders Pichol, zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is met u in alles wat gij doet. Gen. 31:3 (kt.) En de HEERE zeide tot Jakob: Keer weder tot het land uwer vaderen en tot uw maagschap, en Ik zal met u zijn. |
| 9 Te weten herdersstaf, die tegelijk voor een steunsel dient; alzo blijft de profeet in de gelijkenis van den herder. Zie Lev. 27:32. Ez. 20:37. Micha 7:14. Zach. 11:7, enz. |
| Lev. 27:32 Aangaande al de tienden van runderen en kleinvee, alles wat onder de roede zal doorgaan, het tiende zal den HEERE heilig zijn. Ez. 20:37 En Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder den band des verbonds. Micha 7:14 Gij dan, weid Uw volk met Uw staf, de kudde Uwer erfenis, die alleen woont in het woud, in het midden van een vruchtbaar land; laat ze weiden in
Basan en Gilead, als in de dagen vanouds. Zach. 11:7 Dies heb Ik deze slachtschapen geweid, dewijl zij ellendige schapen zijn; en Ik heb Mij genomen twee stokken: den enen heb Ik genoemd LIEFLIJKHEID, en den anderen heb Ik genoemd SAMENBINDERS; en Ik heb die schapen geweid. |
|
5 Gij richt de 10tafel toe voor mijn aangezicht, 11tegenover mijn tegenpartijders; Gij 12maakt mijn hoofd vet met 13olie, mijn 14beker is overvloeiende. |
| 10 Zie Spr. 9:2, enz. |
| Spr. 9:2 Zij heeft Haar slachtvee geslacht, Zij heeft Haar wijn gemengd, ook heeft Zij Haar tafel toegericht. |
| 11 Dat zij het tot hun spijt moeten aanzien en lijden. Zie Ps. 112:10. |
| Ps. 112:10 Resch. De goddeloze zal het zien en hij zal zich vertoornen; Schin. hij zal met zijn tanden knersen en smelten. Thau. De wens der goddelozen zal vergaan. |
| 12 Dat is, Gij zalft mijn hoofd overvloediglijk, zodat het als vet en vloeiende is van olie. |
| 13 Versta welriekende olie of balsem. Zie Ruth 3 op vers 3. Spr. 21 op vers 17. De zin is: Gij vervrolijkt mij uitermate zeer. Vgl. Ps. 45:8; 133:2. Pred. 9:8. Jes. 61:3. |
| Ruth 3:3 (kt.) Zo baad u en zalf u en doe uw klederen aan en ga af naar den dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat hij geëindigd zal hebben te eten en te drinken. Spr. 21:17 (kt.) Die blijdschap liefheeft, die zal gebrek lijden; die wijn en olie liefheeft, zal niet rijk worden. Ps. 45:8 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten. Ps. 133:2 Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. Pred. 9:8 Laat uw klederen te allen tijde wit zijn, en laat op uw hoofd geen olie ontbreken. Jes. 61:3 Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikenbomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde. |
| 14 Zie Ps. 11 op vers 6. |
| Ps. 11:6 (kt.) Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn. |
|
6 Immers zullen mij het goede en de 15weldadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des HEEREN 16blijven in 17lengte van dagen. |
| 15 Des Heeren, die Hij den Zijnen belooft en bewijst. |
| 16 Anders: rusten, te weten in des Heeren tabernakel, om Hem met Zijn volk te dienen en te loven; hetwelk sommigen niet alleen op dit leven duiden, maar ook op het toekomende; alzo ook de volgende woorden. |
| 17 Dat is, langen tijd, of eeuwiglijk. Vgl. Ps. 21 op vers 5; 93:5. Jes. 53:10. |
| Ps. 21:5 (kt.) Het leven heeft hij van U begeerd, Gij hebt het hem gegeven; lengte van dagen, eeuwiglijk en altoos. Ps. 93:5 Uw getuigenissen zijn zeer getrouw; de heiligheid is Uwen huize sierlijk, HEERE, tot lange dagen. Jes. 53:10 Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem
krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan. |