Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van Christus’ lijden |
1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester, op Aijéleth hasscháchar. |
2 aMijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, verre zijnde van Mijn verlossing, van de woorden Mijns brullens? a Matth. 27:46. Mark. 15:34. |
a Matth. 27:46 En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI? Dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Mark. 15:34 En te negender ure riep Jezus met grote stem, zeggende: ELOÏ, ELOÏ, LAMMA SABACHTHANI? Hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? |
3 Mijn God, ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts, en ik heb geen stilte. |
4 Doch Gij zijt heilig, wonende onder de lofzangen Israëls. |
5 Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd en Gij hebt hen uitgeholpen. |
6 Tot U hebben zij geroepen en zijn uitgered; bop U hebben zij vertrouwd en zijn niet beschaamd geworden. b Ps. 25:3; 31:2. Jes. 49:23. Rom. 9:33. |
b Ps. 25:3 Gimel. Ja, allen die U verwachten, zullen niet beschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak. Ps. 31:2 Op U, o HEERE, betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw gerechtigheid. Jes. 49:23 En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten. Rom. 9:33 Gelijk geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. |
7 Maar Ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht van het volk. |
8 Allen die Mij zien, cbespotten Mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende: c Matth. 27:39. |
c Matth. 27:39 En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, |
9 dHij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij Hem nu uithelpe, dat Hij Hem redde, dewijl Hij lust aan Hem heeft. d Matth. 27:43. |
d Matth. 27:43 Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. |
10 Gij zijt het immers, Die mij uit den buik hebt uitgetogen; Die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. |
11 Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God. |
12 Zo wees niet verre van mij, want benauwdheid is nabij; want er is geen helper. |
13 Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd. |
14 Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, als een verscheurende en brullende leeuw. |
15 Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben zich vaneengescheiden; mijn hart is als was, het is gesmolten in het midden mijns ingewands. |
16 Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt mij in het stof des doods. |
17 Want honden hebben Mij omsingeld, een vergadering der boosdoeners heeft Mij omgeven; ezij hebben Mijn handen en Mijn voeten doorgraven. e Matth. 27:35. Mark. 15:24. Luk. 23:33. Joh. 19:23, 37; 20:25. |
e Matth. 27:35 Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. Mark. 15:24 En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou. Luk. 23:33 En toen zij kwamen op de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter- en den ander ter linkerzijde. Joh. 19:23 De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn klederen (en maakten vier delen, voor elken krijgsknecht een deel) en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven. Joh. 19:37 En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien in Welken zij gestoken hebben. Joh. 20:25 De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steek in het teken der nagelen, en steek mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. |
18 Al Mijn beenderen zou Ik kunnen tellen; zij schouwen het aan, zij zien op Mij. |
19 fZij delen Mijn klederen onder zich, en werpen het lot over Mijn gewaad. f Luk. 23:34. Joh. 19:24. |
f Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. Joh. 19:24 Zij dan zeiden tot elkander: Laat ons dien niet scheuren, maar laat ons daarover loten, wiens die zijn zal; opdat de Schrift vervuld worde, die zegt: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en over Mijn kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de krijgsknechten gedaan. |
20 Maar Gij, HEERE, wees niet verre; mijn Sterkte, haast U tot mijn hulp. |
21 Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds. |
22 Verlos mij uit des leeuwen muil, en verhoor mij van de hoornen der eenhoorns. |
23 Zo gzal Ik Uw Naam Mijn broederen vertellen; in het midden der gemeente zal Ik U prijzen. g Hebr. 2:12. |
g Hebr. 2:12 Zeggende: Ik zal Uw Naam Mijn broederen verkondigen; in het midden der gemeente zal Ik U lofzingen. |
24 Gij die den HEERE vreest, prijst Hem; al gij zaad Jakobs, vereert Hem; en ontziet u voor Hem, al gij zaad Israëls. |
25 Want Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord als die tot Hem riep. |
26 Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente; ik zal mijn geloften betalen in tegenwoordigheid dergenen die Hem vrezen. |
27 De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, die Hem zoeken; ulieder hart zal in eeuwigheid leven. |
28 Alle heinden der aarde zullen het gedenken en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten der heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden. h Ps. 2:8; 72:11; 86:9. |
h Ps. 2:8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Ps. 72:11 Ja, alle koningen zullen zich voor Hem nederbuigen, alle heidenen zullen Hem dienen. Ps. 86:9 Al de heidenen, Heere, die Gij gemaakt hebt, zullen komen en zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen, en Uw Naam eren. |
29 Want het Koninkrijk is des HEEREN, en Hij heerst onder de heidenen. |
30 Alle vetten op aarde zullen eten en aanbidden; allen die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken, en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. |
31 Het zaad zal Hem dienen; het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten. |
32 Zij zullen aankomen en Zijn gerechtigheid verkondigen den volke dat geboren wordt; iomdat Hij het gedaan heeft. i Ps. 52:11. |
i Ps. 52:11 Ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt; en ik zal Uw Naam verwachten, want hij is goed voor Uw gunstgenoten. |