Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 21 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Psalm 21

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

David dankt God, voor zich en in den naam der kerk, voor de ontvangen victories en den gezegenden staat zijns koninkrijks, zijnde een voorbeeld van den eeuwigen Koning en het Koninkrijk van Jezus Christus, en profeteert de bestendigheid van beide, mitsgaders den ondergang aller vijanden van die, tot Gods lof.
 
Danklied na overwinning
1 EEN psalm van David, voor den 1opperzangmeester.
1 Zie Ps. 4 op vers 1. verwijsteksten
 
2 O HEERE, de koning is verblijd over Uw sterkte, en hoezeer is hij verheugd over Uw heil!
3 Gij hebt hem zijns harten wens gegeven, en 2de uitspraak zijner lippen hebt Gij niet geweerd. 3Sela.
2 Dat is, hetgeen hij tot U in zijn gebed uitgesproken en van U begeerd heeft.
3 Zie Ps. 3 op vers 3. verwijsteksten
 
4 Want Gij komt hem voor met zegeningen van het goede; op zijn hoofd zet Gij een kroon van fijn goud.
5 Het 4leven heeft hij van U begeerd, 5Gij hebt het hem gegeven; 6lengte van dagen, eeuwiglijk en altoos.
4 Als hij vanwege zijn vijanden in doodsgevaar was. Versta, met Gods genadigen zegen; vgl. daarbij Ps. 30:6; 133:3. verwijsteksten
5 Anders: Gij hebt hem gegeven lengte van dagen, enz.
6 Dat is, een lang leven. Vgl. Deut. 30:20. Dit ziet wel eensdeels naar het lichaam op David, die in goeden ouderdom is gestorven, maar strekt zich ook voorts op den Messias, Davids zaad naar het vlees (zie Jes. 53:10), en wijders op David en alle leden van Christus, aangezien zij door het geloof in Hem het eeuwige leven hebben. verwijsteksten
 
6 Groot is zijn eer door Uw heil; majesteit en heerlijkheid hebt Gij hem toegevoegd.
7 Want Gij zet hem tot 7zegeningen in eeuwigheid; Gij vervrolijkt hem door vreugde met Uw 8aangezicht.
7 Vgl. Gen. 12 op vers 2. Jes. 19:24. Ez. 34:26. verwijsteksten
8 Zie Num. 6 op vss. 25, 26. Ps. 16:11. verwijsteksten
 
8 Want de koning vertrouwt op den HEERE, en door de goedertierenheid des Allerhoogsten zal hij niet 9wankelen.
9 Als Ps. 15:5. verwijsteksten
 
9 Uw hand zal 10al Uw vijanden 11vinden; Uw rechterhand zal Uw haters vinden.
10 Anders: zal wraak vinden voor al, enz. Of: zal genoegzaam zijn voor al Uw vijanden, te weten om die te dempen.
11 Dat is, aantreffen, grijpen en straffen.
 
10 Gij zult hen zetten als een vurigen oven ten tijde Uws toornigen 12aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren.
12 Dat is, Uws toorns, dat is, wanneer Gij hen in toorn zult aanzien, oordelen en straffen. Vgl. Gen. 32:20. Lev. 17:10; 20:6. Ps. 34:17. Jer. 3:12; 4:26. Klgld. 4:16. Merk dat het aangezicht Gods hier genomen wordt voor Zijn toorn, en vers 7 voor Zijn gunst. Vgl. Ps. 25:18, 19. verwijsteksten
 
11 Gij zult hun 13vrucht van de aarde verdoen, en hun 14zaad van de kinderen der mensen.
13 De vrucht huns lichaams (als de Schrift spreekt), dat is, hun kinderen; anders wordt ook door de vrucht van iemands hand verstaan hetgeen hij door zijn arbeid verkrijgt of overwint, Spr. 31:16, 31. verwijsteksten
14 Dat is, kinderen of nakomelingen.
 
12 Want zij hebben kwaad tegen 15U aangelegd; zij hebben een schandelijke daad bedacht, doch zullen niets vermogen.
15 Want God rekent Hemzelven aangedaan te worden wat men Zijn volk aandoet. Zie Gen. 20 op vers 6. verwijsteksten
 
13 Want Gij zult hen zetten tot een 16wit, met Uw 17pezen zult Gij het op hun aangezicht toeleggen.
16 Hebr. schouder of dijk, dat is, een opgehoogde of uitstekende plaats, waarop Gij, als op een doelwit, zult mikken, om hen recht in het gezicht te treffen.
17 Hebr. koorden, dat is, de pees van den boog. Versta: de pijlen op Uw boog schikken.
 
14 Verhoog U, HEERE, in Uw sterkte; zo zullen wij zingen en Uw macht met psalmen loven.

Einde Psalm 21