Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van het Koninkrijk van den Messias, onzen Heere Jezus Christus; met een ernstig bevel aan de koningen en regenten der aarde, dat zij zich dezen Koning met gehoorzaamheid zullen onderwerpen. |
Het Rijk van den Messías |
1 WAAROMa 1woeden de 2heidenen, en bedenken de volken 3ijdelheid? |
| a Hand. 4:25. |
| Hand. 4:25 Die door den mond van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenen, en hebben de volken ijdele dingen bedacht? |
| 1 Of: woelen, razen, rotten, lopen oproeriglijk tezamen. Het Hebreeuwse woord kan hebben de betekenis van bijeenkomen, samenkomsten houden, en ook woelen, rumoerig, oproerig zijn, als afgeleid wordt uit Ps. 55:15; 64:3. Dan. 6:7. |
| Ps. 55:15 Wij die tezamen in zoetigheid heimelijk raadpleegden; wij wandelden in gezelschap ten huize Gods. Ps. 64:3 Verberg mij voor den heimelijken raad der boosdoeners, voor de oproerigheid van de werkers der ongerechtigheid, Dan. 6:7 Zo kwamen deze vorsten en de stadhouders met hopen tot den koning, en zeiden aldus tot hem: O koning Daríus, leef in eeuwigheid. |
| 2 Of: natiën, zo Joden als heidenen. Zie Hand. 4:27. |
| Hand. 4:27 Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls, |
| 3 Vergeefse aanslagen, waarmede zij den raad Gods niet kunnen breken, en zichzelven in gevaar van verderf brengen. |
|
2 De koningen der aarde stellen zich op, en de 4vorsten beraadslagen tezamen, tegen den HEERE en tegen Zijn 5Gezalfde, zeggende: |
| 4 Of: raadsheren. |
| 5 Of: Messias, te weten den Heere Christus, dat is, den Gezalfde, Wiens voorbeeld David met zijn zalving en koninkrijk geweest is. |
|
3 Laat ons 6Hun banden 7verscheuren en Hun touwen van ons werpen. |
| 6 Te weten van God en Zijn Gezalfde, mitsgaders van Hun dienaars, waarmede zij ons onder het juk van Christus en de gehoorzaamheid Zijns Evangelies willen verbinden. Vgl. 2 Kor. 10:5. Banden waren een teken van onderwerping of dienstbaarheid. Zie Ps. 107:14. Jer. 2:20; 27:2, 3, 5, 6. |
| 2 Kor. 10:5 Dewijl wij de overleggingen ternederwerpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus; Ps. 107:14 Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden. Jer. 2:20 Als Ik vanouds uw juk verbroken en uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen. Maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende. Jer. 27:2 Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals. Jer. 27:3 En zend ze tot den koning van Edom, en tot den koning van Moab, en tot den koning der kinderen Ammons, en tot den koning van Tyrus, en tot den koning van Sidon; door de hand der boden die te Jeruzalem tot Zedekía, den koning van Juda, komen. Jer. 27:5 Ik heb gemaakt de aarde, den mens en het vee, die op den aardbodem zijn, door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekten arm, en Ik geef haar aan welken het recht is in Mijn ogen. Jer. 27:6 En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnézar, den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven om hem te dienen. |
| 7 Of: aftrekken, afrukken; alzo Jer. 5:5. |
| Jer. 5:5 Ik zal gaan tot de groten en met hen spreken, want die weten den weg des HEEREN, het recht huns Gods; maar zij hadden tezamen het juk verbroken en de banden verscheurd. |
|
4 Die in den hemel 8woont, zal 9lachen; de Heere zal hen bespotten. |
| 8 Of: zit, als Richter. Zie Ps. 9:8, 9; 29:10; 55:20. |
| Ps. 9:8 Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte. Ps. 9:9 En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden. Ps. 29:10 De HEERE heeft gezeten over den watervloed; ja, de HEERE zit, Koning in eeuwigheid. Ps. 55:20 God zal horen en zal hen plagen, als Die vanouds zit. Sela. Dewijl bij hen gans geen verandering is en zij God niet vrezen. |
| 9 Menselijk van God gesproken, om te verklaren hoe nietig de raadslagen en het gewoel der vijanden van Christus bij God geacht zijn. Zie Job 5 op vers 22. |
| Job 5:22 (kt.) Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen. |
|
5 10Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn 11grimmigheid zal Hij hen verschrikken. |
| 10 Als zij hun raadslagen tegen Christus tewerkstellen, zal Hij hun Zijn toorn alzo door plagen te verstaan geven en doen gevoelen, alsof Hij telkens tot hen zeide, dat Hij zwaarlijk op hen vertoornd is. |
| 11 Of: brandenden toorn. |
|
6 12Ik toch heb Mijn Koning 13gezalfd over Sion, den 14berg Mijner heiligheid. |
| 12 Dit zijn de woorden Gods des Vaders, van Zijn Zoon Jezus Christus. |
| 13 Hebr. eigenlijk: overgoten, te weten met olie, dat is, gezalfd. |
| 14 Dat is, Mijn heiligen berg, of: waar Ik (Die de Heiligheid Zelve ben) woon; te weten Mijn kerk, afgebeeld door den berg Sion, waar de ark des Heeren en Davids koninklijk slot geweest zijn, en naderhand daarbezijden op den berg Moria de tempel met den godsdienst. Zie Jes. 60:14. Hebr. 12:22. Openb. 14:1. |
| Jes. 60:14 Ook zullen, zich buigende, tot u komen de kinderen dergenen die u onderdrukt hebben, en allen die u gelasterd hebben, zullen zich nederbuigen aan de planten uwer voeten; en zij zullen u noemen de stad des HEEREN, het Sion van den Heilige Israëls. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; Openb. 14:1 EN ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden. |
|
7 15Ik zal 16van het 17besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: bGij zijt Mijn Zoon, 18heden heb Ik U gegenereerd. |
| 15 Dit zijn woorden van Gods Zoon. |
| 16 Het Hebreeuwse woordje el wordt somtijds voor van genomen. Zie Job 42 op vers 7. Alsof men zeide: Aangaande dit of dat; dat is, van deze of die zaak. Zie ook Ps. 59 op vers 18. Anders: Ik zal het besluit, of gebod of naar het gebod (te weten Mij van den Vader gegeven), verhalen of vertellen. |
| Job 42:7 (kt.) Het geschiedde nu nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u en tegen uw twee vrienden; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk als Mijn knecht Job. Ps. 59:18 (kt.) Van U, o mijn Sterkte, zal ik psalmzingen; want God is mijn hoog Vertrek, de God mijner goedertierenheid. |
| 17 Of: inzetting, ordinantie, die de Vader gemaakt heeft over Mij, als Zijn enigen eeuwigen Zoon; gelijk terstond in het volgende verhaald wordt; als een fundament, waarop God Hem tot een Hoofd en Heere over Zijn kerk gesteld heeft. Zie van dit besluit vss. 6, 8, enz. Vgl. Filipp. 2:6, 9, enz. Kol. 1:15, 16, 17, 18. |
| vers 6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. vers 8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Filipp. 2:6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn, Filipp. 2:9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, Kol. 1:15 Dewelke is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creatuur. Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; Kol. 1:17 En Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem. Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. |
| b Hand. 13:33. Hebr. 1:5; 5:5. |
| Hand. 13:33 Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Hebr. 1:5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn? Hebr. 5:5 Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. |
| 18 Dit moet men verstaan van de eeuwige, onbegrijpelijke, Goddelijke geboorte des Zoons van den Vader. Zie Hebr. 1:5. Van dewelke de waarheid op verscheidene wijzen in het Oude en inzonderheid in het Nieuwe Testament is geopenbaard, bijzonderlijk door de opstanding uit de doden. Zie Hand. 13:32, 33. Rom. 1:4. |
| Hebr. 1:5 Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn? Hand. 13:32 En wij verkondigen u de belofte die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God dezelve vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus verwekt heeft; Hand. 13:33 Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Rom. 1:4 Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden), namelijk Jezus Christus, onzen Heere |
|
8 19Eis van Mij, cen Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de 20einden der aarde tot Uw bezitting. |
| 19 Zie Joh. 12:28; 17. Hebr. 5:7, 9. |
| Joh. 12:28 Vader, verheerlijk Uw Naam. Er kwam dan een stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb hem
verheerlijkt, en Ik zal hem wederom verheerlijken. Johannes 17 DIT heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar den hemel, en zeide: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke. Hebr. 5:7 Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze, Hebr. 5:9 En geheiligd zijnde, is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden; |
| c Ps. 22:28; 72:8. |
| Ps. 22:28 Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten der heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden. Ps. 72:8 En Hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. |
| 20 Dat is, niet alleen de Joden, maar ook alle inwoners des aardrijks zullen Uw Koninkrijk onderworpen zijn; waarvan Gij de gelovigen zult behouden, de hardnekkigen behandelen als volgt. Aangaande de manier van spreken hier gebruikt, vgl. Lev. 25:46. Jes. 14:2. Zef. 2:9. |
| Lev. 25:46 En gij zult u tot bezitters over hen stellen voor uw kinderen na u, opdat zij de bezitting erven; gij zult hen in eeuwigheid doen dienen; maar over uw broeders, de kinderen Israëls, een iegelijk over zijn broeder, gij zult over hem geen heerschappij hebben met wreedheid. Jes. 14:2 En de volken zullen hen aannemen en in hun plaats brengen; en het huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land des HEEREN, tot knechten en tot maagden; en zij zullen gevankelijk houden degenen die hen gevangen hielden, en zij zullen heersen over hun drijvers. Zef. 2:9 Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Moab zal zekerlijk zijn als Sódom, en de kinderen Ammons als Gomórra, een netelheide en een zoutgroeve en een verwoesting tot in eeuwigheid; de overigen Mijns volks zullen hen beroven en het overige Mijns volks zal hen erfelijk bezitten. |
|
9 dGij zult hen verpletteren met een ijzeren 21scepter, Gij zult hen 22in stukken slaan als een 23pottenbakkersvat. |
| d Openb. 2:27; 19:15. |
| Openb. 2:27 En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf; zij zullen als pottenbakkersvaten vermorzeld worden; gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb. Openb. 19:15 En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods. |
| 21 Of: staf, dat is, met Uw Goddelijke macht en rechtvaardige oordelen zult Gij de ongehoorzamen en wederspannigen verdoen. |
| 22 Alzo dat de stukken hier en daar verstrooid worden. Zie Richt. 7 op vers 19, en vgl. Jes. 30:14. Jer. 13:13, enz. |
| Richt. 7:19 (kt.) Alzo kwam Gídeon en honderd mannen die met hem waren, in het uiterste des legers, in het begin van de middelste nachtwake, als zij maar even de wachters gesteld hadden; en zij bliezen met de bazuinen, ook sloegen zij de kruiken die in hun hand waren, in stukken. Jes. 30:14 Ja, Hij zal haar verbreken, gelijk een pottenbakkerskruik verbroken wordt; in het brijzelen zal Hij niet verschonen; alzo dat van haar verbrijzeling niet een scherf zal gevonden worden, om vuur uit den haard te nemen of om water te scheppen uit een gracht. Jer. 13:13 Maar gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal alle inwoners dezes lands, zelfs de koningen, die den David op zijn troon zitten, en de priesters en de profeten en alle inwoners van Jeruzalem opvullen met dronkenschap. |
| 23 Hebr. van een formeerder, dat is, pottenbakker. |
|
10 Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u 24tuchtigen, gij rechters der aarde. |
| 24 Of: onderwijzen, onderrichten. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 7 op vers 22. |
| Spr. 7:22 (kt.) Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien, |
|
11 Dient den HEERE met 25vreze, en 26verheugt u met beving. |
| 25 Met kinderlijke vreze, erende en ontziende den Heere, gelijk goede kinderen hun goeden vader doen. |
| 26 Over de grote zaligheid, die u van den groten en zeer genadigen God, tegen al uw verdiensten, wordt voorgedragen, om door geloof te genieten in Zijn eniggeboren Zoon, Wiens verachters schrikkelijk zullen omkomen. Vgl. Hos. 11:10, 11. Filipp. 2:12. |
| Hos. 11:10 Zij zullen den HEERE achternawandelen, Hij zal brullen als een leeuw; wanneer Hij brullen zal, dan zullen de kinderen van de zee af al bevende aankomen. Hos. 11:11 Zij zullen bevende aankomen als een vogeltje uit Egypte, en als een duif uit het land van Assur; en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, spreekt de HEERE. Filipp. 2:12 Alzo dan, mijne geliefden, gelijk gij allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven; |
|
12 27Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den 28weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar 29een weinig zou ontbranden. eWelgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. |
| 27 Dat is, eert Hem als Mijn eeuwigen Zoon, en neemt Hem voor uw Koning aan, gelooft in Hem, weest Hem onderdanig. Vgl. Gen. 41 op vers 40. 1 Sam. 10:1. |
| Gen. 41:40 (kt.) Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij. 1 Sam. 10:1 TOEN nam Samuël een oliekruik en goot ze uit op zijn hoofd en kuste hem, en zeide: Is het niet alzo, dat de HEERE u tot een voorganger over Zijn erfdeel gezalfd heeft? |
| 28 Of: onderweg, dat is, in het midden van uw gewoel en ongehoorzaamheid. |
| 29 Of: haastelijk, een korten tijd. Zie 2 Kron. 12:7. Ps. 81:15. Jes. 26:20. Anders: want Zijn toorn zal in kort ontbranden. |
| 2 Kron. 12:7 Als nu de HEERE zag dat zij zich verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semája, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten worden. Ps. 81:15 In kort zou Ik hun vijanden gedempt hebben, en Mijn hand gewend hebben tegen hun wederpartijders. Jes. 26:20 Ga heen, Mijn volk, ga in uw binnenste kamers, en sluit uw deuren na u toe; verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap overga. |
| e Ps. 34:9. Spr. 16:20. Jes. 30:18. Jer. 17:7. Rom. 9:33; 10:11. 1 Petr. 2:6. |
| Ps. 34:9 Teth. Smaakt en ziet dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man die op Hem betrouwt. Spr. 16:20 Die op het Woord verstandiglijk let, zal het goede vinden, en die op den HEERE vertrouwt, die is welgelukzalig. Jes. 30:18 En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is een God des gerichts; welgelukzalig zijn die allen die Hem verwachten. Jer. 17:7 Gezegend daarentegen is de man die op den HEERE vertrouwt, en wiens Vertrouwen de HEERE is. Rom. 9:33 Gelijk geschreven is: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. Rom. 10:11 Want de Schrift zegt: Een iegelijk die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden. 1 Petr. 2:6 Daarom is ook vervat in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. |