Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 16 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Psalm 16

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

David bidt om bewaring, met verzaking zijner verdiensten bij God, verfoeiing van alle afgoderij, en een blijde belijdenis zijns geloofs in den Messias, door Welken hij en alle gelovigen met God gemeenschap hebbende, de zalige opstanding en het eeuwige leven zullen deelachtig zijn; ondertussen wordt de Heere Christus Zelf hier ingevoerd, sprekende van Zijn dood, opstanding en eeuwige heerlijkheid, den Zijnen ten beste.
 
Geloof in den Messías
1 EEN 1gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God, want ik betrouw op U.
1 Of: gouden psalm. Hebr. michtam, dat is, hetgeen van het beste en fijnste goud gemaakt is. Gelijken titel hebben de psalmen 56, 57, 58, 59, 60, vanwege hun bijzondere kostelijkheid en uitnemendheid. Sommigen houden het voor een soort van een instrument van muziek, of aanvang van enig lied.
 
2 O mijn ziel, 2gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt 3de Heere; amijn 4goedheid raakt niet tot U,
2 Deze woorden spreekt David als een voorbeeld van Christus, of (zo enigen menen) Christus Zelf in den stand Zijner vernedering tot Zijn ziel, gelijk het Hebreeuwse woord uitwijst; elders wordt het woord ziel uitgedrukt, Ps. 103:1. verwijsteksten
3 Anders: mijn Heere.
a Job 22:2; 35:7. Ps. 50:9, enz. Rom. 11:35. verwijsteksten
4 Dat is, weldadigheid. De zin is: Ik kan U, o God, met mijn weldaden niets aanbrengen, U geen deugd doen (want Gij zijt in Uzelven volmaakt en een Oorsprong van alle goed); maar wel den vromen die op aarde leven, als volgt.
 
3 Maar tot de heiligen die op de aarde zijn, en de 5heerlijken, in dewelke al mijn lust is.
5 Of: voortreffelijken, aanzienlijken; alzo noemt hij de gelovigen en heiligen, omdat zij Gods kinderen en erfgenamen zijn. Van het Hebreeuwse woord zie Ps. 8 op vers 2. verwijsteksten
 
4 De smarten dergenen die een 6anderen god 7begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal 8hun drankoffers van bloed niet 9offeren, en hun namen 10op mijn lippen niet nemen.
6 Niet den waren, enigen God, maar een afgod.
7 Versta met een huwelijks- of bruiloftsgift, en zie van de razernijen dezer geestelijke hoererij Ez. 16:31, 32, 33, 34. verwijsteksten
8 Der afgoden.
9 Of: uitgieten, uitstorten, gelijk de afgodendienaars gewoon waren te doen in de drankoffers. Van de wettige drankoffers, waarin wijn of sterke drank gebruikt werd, zie Ex. 29:40. Num. 15:5, 7, 10; 28:7. verwijsteksten
10 Dat is, in mijn mond, als Ps. 50:16. Hij wil zeggen, dat hij met de afgoderij en wat er aankleeft, ganselijk niet wil te doen hebben, dat hij een afgrijzen daarvan heeft. Zie Ex. 23:13. verwijsteksten
 
5 bDe HEERE is het 11Deel mijner erve en mijns bekers; Gij 12onderhoudt mijn lot.
b Klgld. 3:24. verwijsteksten
11 Twee gelijkenissen worden hier gebruikt: de ene genomen van erven, die met snoeren gemeten en bij het lot werden uitgedeeld. Zie Deut. 3 op vers 4; 32:9. Jozua 13, enz. De andere van de orde der huishouding, waar de huisvader elken huisgenoot zijn beker drank toedeelde. Vgl. Ps. 11 op vers 6. verwijsteksten
12 Dat is, bewaart, of houdt in zekere bewaring voor mij. Vgl. 2 Tim. 4:8. 1 Petr. 1:4, 5. verwijsteksten
 
6 De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen; ja, 13een schone erfenis is mij geworden.
13 Hebr. de erfenis is schoon geworden aan of over mij.
 
7 Ik zal den HEERE 14loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs 15bij nacht onderwijzen mij mijn 16nieren.
14 Hebr. zegenen.
15 Hebr. in de nachten. Zie Ps. 1 op vers 2. verwijsteksten
16 Dat is, mijn innerlijkste bewegingen drijven mij aan tot mijn plicht. Zie Job 19 op vers 27. verwijsteksten
 
8 c17Ik stel den HEERE geduriglijk 18voor Mij; omdat Hij aan Mijn rechterhand is, zal Ik niet 19wankelen.
c Hand. 2:25. verwijsteksten
17 Dat dit van onzen Heere Christus gesproken is, blijkt uit Hand. 2:25. verwijsteksten
18 Hebr. tegen Mij over.
19 Als Ps. 15:5. verwijsteksten
 
9 Daarom is Mijn hart verblijd en Mijn 20eer verheugt zich; ook zal Mijn 21vlees 22zeker wonen.
20 Zie Gen. 49 op vers 6. verwijsteksten
21 Dat is, lichaam.
22 Of: veiliglijk. Hebr. eigenlijk: met of in vertrouwen, te weten dat de opstanding ten derden dage zekerlijk volgen zal.
 
10 dWant Gij zult Mijn 23ziel in de 24hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw 25Heilige de 26verderving 27zie.
d Hand. 2:31; 13:35. verwijsteksten
23 Dat is, Mijn Persoon, als elders dikwijls, waardoor wijders het dode lichaam van onzen Heere Jezus Christus verstaan wordt. Vgl. Lev. 19 op vers 28. Ps. 94:17, en zie hiervan Hand. 2:31; 13:35, enz. verwijsteksten
24 Dat is, graf. Of versta met sommigen de helse pijn, die Christus in Zijn lijden om onzentwil gedragen heeft. Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 37 op vers 35. verwijsteksten
25 Te weten Ik, Christus. Anders: Goedertierene, Weldadige, Gunstgenoot. Vgl. Deut. 33 op vers 8. Ps. 4 op vers 4. verwijsteksten
26 Zie Ps. 7 op vers 16. verwijsteksten
27 Dat is, ondervinde, lijde, blijvende in het graf en verrottende, gelijk andere mensen. Vgl. Ps. 34:13. Joh. 3:36; 8:51, en zie Job 7 op vers 7. verwijsteksten
 
11 Gij zult Mij het 28pad des levens bekendmaken; verzadiging 29der vreugde is bij Uw 30aangezicht; lieflijkheden zijn in Uw 31rechterhand, eeuwiglijk.
28 Mij in dit leven geleidende en daarna opwekkende uit de doden, en voerende in de heerlijkheid des eeuwigen levens.
29 Of: blijdschappen, in het meervoud.
30 Vgl. Ps. 4:7; 17:15, en zie 1 Joh. 3:2. verwijsteksten
31 Met dewelke Gij dezelve aan Uw kinderen geeft en uitdeelt. Vgl. Spr. 3:16. Anders: bij Uw rechterhand; waar Ik (Christus) zal zitten, als Ik ten hemel zal zijn opgevaren, en waar David en alle uitverkorenen zullen gesteld worden, Matth. 25:33. verwijsteksten

Einde Psalm 16