Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet vermaant alle creaturen, zo hemelse als aardse, maar inzonderheid den mens, om God te loven vanwege Zijn heerlijkheid en macht, doch allermeest om Zijn goedgunstigheid over Zijn gemeente. |
Looft den Naam des HEEREN |
1 HALLELUJAH. 1Looft den HEERE 2uit de ahemelen, looft Hem in de bhoogste plaatsen. |
| 1 Dit woord staat hier in het Hebreeuws in het meervoud, en alzo doorgaans in dezen psalm en de twee navolgende. |
| 2 Of: gij van de hemelen, dat is, gij, hemelse schepselen, zowel de hemelen met hun inwoners als de sterren en alle roeringen derzelve. Alzo ook vers 7. |
| vers 7 Looft den HEERE, van de aarde; gij walvissen en alle afgronden. |
| a Openb. 5:13. |
| Openb. 5:13 En alle schepsel dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem Die op den troon zit, en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. |
| b Luk. 2:14. |
| Luk. 2:14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. |
|
2 Looft Hem, al Zijn engelen; looft Hem, 3al Zijn heirscharen. |
| 3 Te weten die in de hemelen zijt. Zie de aantt. Gen. 2 op vers 1. Ps. 103 op vers 21. |
| Gen. 2:1 (kt.) ALZO zijn volbracht de hemel en de aarde en al hun heir. Ps. 103:21 (kt.) Looft den HEERE, al Zijn heirscharen, gij Zijn dienaars, die Zijn welbehagen doet. |
|
3 Looft Hem, zon en maan; looft Hem, alle 4gij lichtende sterren. |
| 4 Hebr. sterren des lichts. |
|
4 Looft Hem, gij 5hemelen der hemelen; en 6gij wateren die boven de hemelen zijt. |
| 5 Dat is, gij, allerhoogste hemelen. Zie Deut. 10 op vers 14. 1 Kon. 8 op vers 27. |
| Deut. 10:14 (kt.) Zie, des HEEREN uws Gods is de hemel en de hemel der hemelen, de aarde en al wat daarin is. 1 Kon. 8:27 (kt.) Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen; hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb. |
| 6 Dat is, die wolken die gelijk als in de lucht (welke mede hemel genoemd wordt) hangen. Zie Gen. 1:6, 7. Job 26:8; 37:11. |
| Gen. 1:6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren. Gen. 1:7 En God maakte het uitspansel en maakte scheiding tussen de wateren die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren die boven het uitspansel zijn. En het was alzo. Job 26:8 Hij bindt de wateren in Zijn wolken, nochtans scheurt de wolk daaronder niet. Job 37:11 Ook vermoeit Hij de dikke wolk door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts. |
|
5 Dat zij den Naam des HEEREN loven; want cals Hij het beval, zo werden zij geschapen. |
| c Gen. 1:6, 7, 8, enz. Ps. 33:6, 9. |
| Gen. 1:6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren. Gen. 1:7 En God maakte het uitspansel en maakte scheiding tussen de wateren die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren die boven het uitspansel zijn. En het was alzo. Gen. 1:8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de tweede dag. Ps. 33:6 Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. Ps. 33:9 Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. |
|
6 En dHij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid; Hij eheeft ze een orde gegeven, 7die geen van hen zal overtreden. |
| d Ps. 104:5; 119:91. |
| Ps. 104:5 Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. Ps. 119:91 Naar Uw ordinantiën blijven zij nog heden staan, want zij alle zijn Uw knechten. |
| e Job 14:5, 13; 26:10; 38:33. Jer. 31:35; 33:25. |
| Job 14:5 Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is; en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal; Job 14:13 Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet en mijner gedachtig waart! Job 26:10 Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis. Job 38:33 Weet gij de ordinantiën des hemels, of kunt gij deszelfs heerschappij op de aarde bestellen? Jer. 31:35 Zo zegt de HEERE, Die de zon ten licht geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten licht des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam: Jer. 33:25 Zo zegt de HEERE: Indien Mijn verbond niet is van dag en nacht; indien Ik de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld heb, |
| 7 De zin is: Geen van al die dingen die hierboven genoemd zijn, zullen de orde, van God gesteld, overtreden. |
|
7 Looft den HEERE, 8van de aarde; gij 9walvissen en alle afgronden. |
| 8 Dat is, gij schepselen op aarde, of die van de aarde gemaakt zijt. |
| 9 De walvissen of zeedraken of andere zeemonsters worden onder de aarde begrepen, gelijk ook somtijds de zee zelve, gelijk als er gezegd wordt dat God hemel en aarde geschapen heeft, Gen. 1:1. |
| Gen. 1:1 IN den beginne schiep God den hemel en de aarde. |
|
8 Vuur en hagel, sneeuw en damp; gij stormwind, die 10Zijn woord doet. |
| 10 Dat is, Zijn bevel, te weten het bevel des Heeren. De schepselen die geen gevoel hebben, loven en dienen God op hun wijze, als God door hen Zijn wil uitricht. Zie Ps. 19:4; 147:15. |
| Ps. 19:4 Geen spraak en geen woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord. Ps. 147:15 Hij zendt Zijn bevel op aarde; Zijn woord loopt zeer snel. |
|
9 Gij bergen en alle heuvelen; vruchtbomen en alle cederbomen. |
10 Het wild gedierte en alle vee; kruipend gedierte en 11gevleugeld gevogelte. |
| 11 Hebr. vogel des vleugels. |
|
11 Gij koningen der aarde en alle volken; gij vorsten en alle rechters der aarde. |
12 Jongelingen en ook maagden; gij ouden met de jongen. |
13 Dat zij den Naam des HEEREN loven; want fZijn Naam alleen is hoogverheven; Zijn majesteit is over de aarde en den hemel. |
| f Spr. 18:10. Jes. 12:4. |
| Spr. 18:10 De Naam des HEEREN is een sterke toren; de rechtvaardige zal daarheen lopen en in een hoog vertrek gesteld worden. Jes. 12:4 En zult te dienzelven dage zeggen: Dankt den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken; vermeldt dat Zijn Naam verhoogd is. |
|
14 En Hij gheeft den 12hoorn Zijns volks verhoogd, 13den roem al 14Zijner gunstgenoten, der kinderen Israëls, 15des volks dat nabij Hem is. Hallelujah. |
| g Ps. 132:17. |
| Ps. 132:17 Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb Mijn gezalfde een lamp toegericht. |
| 12 Dat is, de macht en eer. Zie Deut. 33, de aant. op vers 17. Dit is voornamelijk in Christus vervuld, Die de Hoorn der zaligheid genoemd wordt, Luk. 1:69. |
| Deut. 33:17 (kt.) Hij heeft de heerlijkheid des eerstgeborenen van zijn os, en zijn hoornen zijn hoornen des eenhoorns; met dezelve zal hij de volken tezamen stoten tot aan de einden des lands. Dezen nu zijn de tienduizenden van Efraïm en dezen zijn de duizenden van Manasse. Luk. 1:69 En heeft een Hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht; |
| 13 Dat is, gevende hun stof van den lof Zijns Naams door Zijn weldaden. |
| 14 Versta door gunstgenoten de kinderen Gods, alle ware godzaligen, die barmhartig en weldadig zijn, gelijk hun hemelse Vader is. Zie Ps. 4:4. |
| Ps. 4:4 Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep. |
| 15 Dat is, hetwelk een volk is waarmede God Zich in Christus nauwer verbonden en vermaagschapt heeft dan met enig ander volk, Joh. 20:17. Ef. 2:13, 17. 1 Joh. 3:1. |
| Joh. 20:17 Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot
Mijn God en uw God. Ef. 2:13 Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Ef. 2:17 En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u die verre waart en dien die nabij waren. 1 Joh. 3:1 ZIET
hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. |