Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet vermaant het volk om Gods Naam groot te maken vanwege Zijn zorg over Zijn kerk, Zijn wijsheid, macht, genade en regering over alles tot Zijns Naams lof en der gelovigen zaligheid. |
God zorgt voor Zijn volk |
1 LOOFT den HEERE, want onzen God te psalmzingen 1is goed, 2dewijl Hij lieflijk is; a3de lof is betamelijk. | | 1 Dat is, het staat of betaamt den kinderen Gods wel. |
2 Anders: want het is lieflijk. |
a Ps. 33:1. Ps. 33:1 GIJ rechtvaardigen, zingt vrolijk in den HEERE; lof betaamt den oprechten. |
3 Hij wil zeggen: Het betaamt den kinderen Gods den Heere te loven. Of: de lof des Heeren is in zichzelven een schone zaak. |
2 4De HEERE bouwt Jeruzalem; Hij vergadert Israëls 5verdrevenen. | | 4 Dat is, God is de eerste Auteur, Fundamentlegger, Opbouwer, Behoeder en Bewaarder der kerk. |
5 Of: verstrooiden. Zie Jak. 1:1. 1 Petr. 1:1. Vgl. Deut. 30:3, 4. Jes. 11:12; 56:8. Joh. 11:52. Jak. 1:1 JAKOBUS,
een dienstknecht van God en van den Heere JEZUS CHRISTUS, aan de twaalf stammen die in de verstrooiing zijn: Zaligheid. 1 Petr. 1:1 PETRUS, een apostel van JEZUS CHRISTUS, aan de vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galátië, Cappadócië, Azië en Bithynië, Deut. 30:3 En de HEERE uw God zal uw gevangenis wenden en Zich uwer ontfermen, en Hij zal u weder vergaderen uit al de volken waarheen u de HEERE uw God verstrooid had. Deut. 30:4 Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, vandaar zal u de HEERE uw God vergaderen en vandaar zal Hij u nemen. Jes. 11:12 En Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen van de vier einden des aardrijks. Jes. 56:8 De Heere HEERE, Die de verdrevenen Israëls vergadert, spreekt: Ik zal tot Hem nog meer vergaderen, nevens hen die tot Hem vergaderd zijn. Joh. 11:52 En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods die verstrooid waren, tot één zou vergaderen. |
3 6Hij geneest de gebrokenen van hart, en 7Hij bverbindt hen in hun smarten. | | 6 Zie de aantt. Ps. 30 op vers 3; 34 op vers 19; 51:19. Ps. 30:3 (kt.) HEERE mijn God, ik heb tot U geroepen, en Gij hebt mij genezen. Ps. 34:19 (kt.) Koph. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Ps. 51:19 De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten. |
7 Dat is, Hij geneest hun wonden, als Luk. 4:18, vergeleken met Jes. 61:1 en met Ez. 34:16. Luk. 4:18 De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart; Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; Ez. 34:16 Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik wederbrengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken; maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal hen weiden met oordeel. |
b Ex. 15:26. Job 5:18. Ex. 15:26 En zeide: Is het dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, en doen wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden en houdt al Zijn inzettingen, zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester. Job 5:18 Want Hij doet smart aan en Hij verbindt; Hij doorwondt en Zijn handen helen. |
4 cHij telt het getal der sterren; 8Hij noemt ze alle bij namen. | | c Jes. 40:26. Jes. 40:26 Heft uw ogen op omhoog en ziet Wie deze dingen geschapen heeft; Die in getal hun heir voortbrengt; Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid Zijner krachten en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet één gemist. |
8 Of: Hij roept die alle bij namen. |
5 Onze Heere is groot en 9van veel kracht; 10Zijns verstands is geen getal. | | 9 Hebr. veelvoudig, of: groot van kracht. |
10 Dat is, het is onmogelijk te begrijpen of uit te spreken, hoe groot en menigvuldig Zijn verstand en Zijn wijsheid is. Zie Jes. 40:28. Jes. 40:28 Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, noch moede noch mat wordt? Er is geen doorgronding van Zijn verstand. |
6 De HEERE houdt 11de zachtmoedigen staande; de goddelozen vernedert Hij tot de aarde toe. | | 11 Zie de aant. Ps. 10 op vers 17. Ps. 10:17 (kt.) HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken; |
7 12Zingt den HEERE bij beurten met dankzegging, psalmzingt onzen God op de harp. | | 12 Hebr. Antwoordt den Heere, dat is, zingt den Heere, als de een den ander antwoord gevende. Zie Ex. 15:21; 32:18. Ex. 15:21 Toen antwoordde Mirjam hunlieden: Zingt den HEERE, want Hij is hogelijk verheven, Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort. Ex. 32:18 Maar hij zeide: Het is geen stem des roepens van overwinning, het is ook geen stem des roepens van nederlaag; ik hoor een stem van zingen bij beurten. |
8 13dDie de hemelen met wolken bedekt, Die voor de aarde regen bereidt; eDie 14het gras op de bergen doet uitspruiten; | | 13 Als ten tijde van den profeet Elia geschied is, 1 Kon. 18:45. 1 Kon. 18:45 En het geschiedde ondertussen, dat de hemel van wolken en wind zwart werd; en er kwam een grote regen; en Achab reed weg en toog naar Jizreël. |
d Hos. 2:20, 21. Hos. 2:20 En het zal te dien dage geschieden dat Ik verhoren zal, spreekt de HEERE; Ik zal den hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren. Hos. 2:21 En de aarde zal het koren verhoren, mitsgaders den most en de olie; en die zullen Jizreël verhoren. |
e Job 38:26, 27. Ps. 104:14. Job 38:26 Om te regenen op het land waar
niemand is, op de woestijn waarin geen mens is; Job 38:27 Om het woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het uitspruitsel der grasscheutjes te doen wassen. Ps. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen, |
14 Van het woordje gras zie de aant. 1 Kon. 18 op vers 5. 1 Kon. 18:5 (kt.) En Achab had gezegd tot Obadja: Trek door het land tot alle waterfonteinen en tot alle rivieren; misschien zullen wij gras vinden, opdat wij de paarden en de muilezels in het leven behouden en niets uitroeien van de beesten. |
9 Die het vee 15zijn voeder geeft, aan de 16jonge raven als zij roepen. | | 15 Hebr. zijn brood. |
16 Hebr. de zonen der raaf. Zie de aantt. Job 39 op vers 3. Job 39:3 (kt.) Wie bereidt de raaf haar kost als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen omdat er geen eten is? |
10 Hij heeft geen lust aan de sterkte 17des paards, Hij heeft geen welgevallen
17aan de benen des mans. | | 17 . 17 Onder den naam des paards en der benen des mans vervat hij allerlei menselijke behulpselen, ook vastigheden en sterkten der steden; dewelke wel God de Heere niet geheel verwerpt (want het zijn gaven van Zijn milde hand herkomstig), maar dat berispt hier de psalmist dat de mensen hun vertrouwen daarop zetten. Zie Deut. 7:7; 9:4. Deut. 7:7 De HEERE heeft geen lust tot u gehad noch u verkoren om uw veelheid boven alle andere volken; want gij waart het weinigste van alle volken. Deut. 9:4 Wanneer hen nu de HEERE uw God voor uw aangezicht zal hebben uitgestoten, zo spreek niet in uw hart, zeggende: De HEERE heeft mij om mijn gerechtigheid ingebracht om dit land te erven. Want om de goddeloosheid dezer volken verdrijft hen de HEERE voor uw aangezicht uit de bezitting. |
11 De HEERE heeft een welgevallen aan hen die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen. | | |
12 O 18Jeruzalem, roem den HEERE; o
18Sion, loof uw God. | | 18 . 18 Versta hier de inwoners der stad van Jeruzalem, die aan den berg Sion gebouwd was. |
13 Want 19Hij maakt de grendelen uwer poorten sterk; Hij zegent uw kinderen binnen in u. | | 19 Dat is, Hij beschut en beschermt de stad in dewelke gij woont, en Hij bewaart haar voor alle geweld en aanslagen des vijands. Dit was een teken van Gods gunst en liefde tot Zijn volk van Israël, alsook een teken van Sions vastigheid en sterkte. Zie het tegendeel hiervan Ps. 107:16. Jes. 45:2. Jer. 51:30. Klgld. 2:9. Amos 1:5. Ps. 107:16 Want Hij heeft de koperen deuren gebroken, en de ijzeren grendelen
in stukken gehouwen. Jes. 45:2 Ik zal voor uw aangezicht gaan en Ik zal de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan. Jer. 51:30 Babels helden hebben opgehouden te strijden, zij zijn gebleven in de vestingen, hun macht is bezweken, zij zijn tot vrouwen geworden. Zij hebben haar woningen aangestoken, haar grendels zijn verbroken. Klgld. 2:9 Teth. Haar poorten zijn in de aarde verzonken, Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen, er is geen wet; haar profeten vinden ook geen gezicht van den HEERE. Amos 1:5 En Ik zal den grendel van Damascus verbreken, en zal uitroeien den inwoner uit Bíkeat-Aven, en dien die den scepter houdt, uit Beth-Eden; en het volk van Syrië zal gevankelijk weggevoerd worden naar Kir, zegt de HEERE. |
14 20Die uw landpalen in vrede stelt; Hij verzadigt u met 21het vette der tarwe. | | 20 Dat is, het is de Heere, Die u vrede geeft aan alle hoeken en einden uws lands. Zie Jes. 60:18. Jes. 60:18 Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpalen; maar uw muren zult gij Heil heten en uw poorten Lof. |
21 Vgl. Deut. 32:14 en de aant. Ps. 81 op vers 17. Deut. 32:14 Boter van koeien, en melk van kleinvee, met het vette der lammeren, en der rammen, die in Basan weiden, en der bokken, met het vette der nieren van tarwe; en het druivenbloed, reinen wijn, hebt gij gedronken. Ps. 81:17 (kt.) En Hij zou het gespijsd hebben met het vette der tarwe; ja, Ik zou u verzadigd hebben met honing uit de rotsstenen. |
15 Hij zendt 22Zijn bevel op aarde; 23Zijn fwoord loopt zeer snel. | | 22 Hebr. Zijn rede, of: Zijn zeggen, Zijn woord, dat is, Zijn bevel. Versta hier die heimelijke en inwendige kracht die God de aarde en bomen geeft om vruchten voort te brengen, elken boom en gewas naar zijn aard. |
23 Zo haast als Gods bevel of woord uitgaat, terstond gehoorzamen Hem alle schepselen der wereld. |
f Ps. 33:9. Ps. 33:9 Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. |
16 24Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit den rijm als as. | | 24 De sneeuw en de wol zijn elkander gelijk in kleur, lichtheid en gedaante. |
17 Hij werpt 25Zijn ijs heen als stukken; 26wie zou bestaan voor Zijn koude? | | 25 Versta hierbij den hagel, of de vervroren hagelstenen. |
26 Alsof hij zeide: Als het God belieft, Hij zendt zulk een gestrenge koude, dat geen creatuur dezelve verdragen kan. |
18 27Hij zendt Zijn woord, en doet 28ze smelten; Hij doet 29Zijn wind waaien, 30de wateren vloeien heen. | | 27 Zie vers 15. vers 15 Hij zendt Zijn bevel op aarde; Zijn woord loopt zeer snel. |
28 Te weten den vorst en het ijs of de stukken ijs. |
29 Te weten een warmen wind, die kracht heeft om het ijs te doen smelten. |
30 Te weten die wateren die even tevoren ijs waren. |
19 31Hij maakt 32Jakob Zijn woorden bekend,
32Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. | | 31 De zin is: Eenieder kan uit de bovenverhaalde werken wel afleiden hoe groot de macht Gods is; maar Hij doet Zijn kerk nog veel grotere genade, haar gevende Zijn wet en heilige geboden, om haar leven naar dezelve aan te stellen. |
32 . 32 Deze beide woorden betekenen het Joodse volk. |
20 33Alzo gheeft Hij geen volk gedaan; 34en Zijn rechten, die kennen zij niet. 35Hallelujah. | | 33 Anders: Alzo heeft Hij geen heidenen gedaan. Hebr. allen volk of allen heidenen niet, enz. In dusdanige manieren van spreken wordt alle niet meermaals gebruikt voor geen, als Ps. 103:2; 143:2. Ps. 103:2 Loof den HEERE, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden; Ps. 143:2 En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. |
g Hand. 14:16. Hand. 14:16 Welke in de verleden tijden al de heidenen heeft laten wandelen in hun wegen; |
34 Anders: daarom kennen zij Zijn rechten niet. |
35 Met dit woord begint en eindigt deze psalm, gelijk ook doen de psalmen 146; 148; 149; 150. |