Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De psalmist vermaant alle gelovigen tot lof en dankzegging Gods vanwege Zijn goedertierenheid, macht en wijsheid, blijkende aan de schepping der wereld en verlossing van Israël uit Egypte en vele andere weldaden. |
Gods goedertierenheid is eeuwig |
1 LOOFT1 den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid 2is in der eeuwigheid. | | 1 Dit woord staat hier en in de volgende verzen in het meervoud: Laudate, looft gijlieden. Enigen menen dat deze psalm allen dag van de Levieten in de gemeente Gods is gezongen geweest. Zie 1 Kron. 16:41. 1 Kron. 16:41 En met hen Heman en Jedúthun en de overige uitgelezenen, die met namen uitgedrukt zijn, om den HEERE te loven; want Zijn goedertierenheid is tot in der eeuwigheid. |
2 Dat is, duurt, en alzo in de volgende verzen van dezen psalm. |
2 Looft 3den God der goden; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 3 Dat is, den oppersten God, Die te gebieden heeft over de engelen, koningen en alle overheden. Zie de aant. Deut. 10 op vers 17. Deut. 10:17 (kt.) Want de HEERE uw God, Die is een God der goden en Heere der heren; die grote, die machtige en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk ontvangt; |
3 Looft 4den Heere der heren; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 4 Hebr. de Heeren der heren; als Gen. 24:9; 39:16, 20; 42:30. Ex. 21:4, en elders meer. Gen. 24:9 Toen legde de knecht zijn hand onder de heup van Abraham, zijn heer, en hij zwoer hem over deze zaak. Gen. 39:16 En zij legde zijn kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. Gen. 39:20 En Jozefs heer nam hem en leverde hem in het gevangenhuis, ter plaatse waar des konings gevangenen gevangen waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis. Gen. 42:30 Die man, de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken; en hij heeft ons gehouden als verspieders des lands. Ex. 21:4 Indien hem zijn heer een vrouw gegeven en zij hem zonen of dochters gebaard zal hebben, zo zal de vrouw en haar kinderen haars heren zijn, en hij zal met zijn lijf uitgaan. |
4 Dien Die alleen grote wonderen doet; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | |
5 Dien aDie de hemelen 5met verstand gemaakt heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | a Gen. 1:1. Gen. 1:1 IN den beginne schiep God den hemel en de aarde. |
5 Dat is, met uitnemend grote wijsheid. |
6 bDien Die de aarde 6op het water uitgespannen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | b Ps. 24:2. Ps. 24:2 Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren. |
6 Of: bovenaan, of nevens de wateren. Zie Job 26 op vers 7. Ps. 24 op vers 2. Job 26:7 (kt.) Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. Ps. 24:2 (kt.) Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren. |
7 Dien cDie de grote lichten heeft gemaakt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | c Gen. 1:14. Gen. 1:14 En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren. |
8 dDe zon tot heerschappij 7in den dag; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | d Gen. 1:16. Gen. 1:16 God dan maakte die twee grote lichten; het grote licht tot heerschappij des daags, en het kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren. |
7 Of: over den dag. |
9 De maan en sterren tot heerschappij in den nacht; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | |
10 eDien Die 8de Egyptenaars geslagen heeft in hun eerstgeborenen; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | e Ex. 12:29. Ps. 78:43, 51. Ex. 12:29 En het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. Ps. 78:43 Hoe Hij Zijn tekenen stelde in Egypte, en Zijn wonderheden in het veld van Zoan; Ps. 78:51 En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham. |
8 Anders: Egypte. |
11 En heeft 9Israël fuit het midden van hen uitgebracht; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 9 Dat is, het volk van Israël. |
f Ex. 12:31, 51; 13:3, 17. Ex. 12:31 Toen riep hij Mozes en Aäron in den nacht en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israël; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt. Ex. 12:51 En het geschiedde even ten zelven dage, dat de HEERE de kinderen Israëls uit Egypteland leidde, naar hun heiren. Ex. 13:3 Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelven dag, in welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, gegaan zijt; want de HEERE heeft u door een sterke hand vanhier uitgevoerd; daarom zal het gedesemde niet gegeten worden. Ex. 13:17 En het is geschied toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde hen God niet op den weg van der Filistijnen land, hoewel die nader was; want God zeide: Dat het den volke niet berouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren naar Egypte. |
12 10Met een sterke hand en gmet een uitgestrekten arm; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 10 Dat is, met macht. Zie 1 Kon. 8, de aantt. op vers 42. 1 Kon. 8:42 (kt.) (Want zij zullen horen van Uw groten Naam en van Uw sterke hand en van Uw uitgestrekten arm) als hij komen en bidden zal in dit huis, |
g Ex. 6:5. Ex. 6:5 Derhalve zeg tot de kinderen Israëls: Ik ben de HEERE, en Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten der Egyptenaars en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, en zal u verlossen door een uitgestrekten arm en door grote gerichten; |
13 Dien hDie 11de Schelfzee 12in delen deelde; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | h Ex. 14:21, 22. Ps. 78:13. Ex. 14:21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE de zee weggaan door een sterken oostenwind, dien gansen nacht, en maakte de zee droog, en de wateren werden gekliefd. Ex. 14:22 En de kinderen Israëls zijn ingegaan in het midden van de zee op het droge; en de wateren waren hun een muur, tot hun rechter- en tot hun linkerhand. Ps. 78:13 Hij kliefde de zee en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop. |
11 Anders: de Rode Zee, of: de Biezenzee. |
12 Of: in stukken sneed. |
14 En voerde Israël door het midden van dezelve; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | |
15 iHij heeft Farao met zijn heir 13gestort in de Schelfzee; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | i Ex. 14:24. Ex. 14:24 En het geschiedde in dezelve morgenwake, dat de HEERE in de kolom des vuurs en der wolk zag op het leger der Egyptenaars; en Hij verschrikte het leger der Egyptenaars. |
13 Hebr. geschud. |
16 kDie 14Zijn volk 15door de woestijn geleid heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | k Exodus 15; 16; 17; 19. Ps. 78:53. Exodus 15 TOEN zong Mozes en de kinderen Israëls den HEERE dit lied en spraken, zeggende: Ik zal den HEERE zingen, want Hij is hogelijk verheven; het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. Exodus 16 TOEN zij van Elim gereisd waren, zo kwam de ganse vergadering der kinderen Israëls in de woestijn Sin, welke is tussen Elim en tussen Sinaï, aan den vijftienden dag der tweede maand, nadat zij uit Egypteland uitgegaan waren. Exodus 17 DAARNA toog de ganse vergadering der kinderen Israëls naar hun dagreizen uit de woestijn Sin, op het bevel des HEEREN, en zij legerden zich te Rafidîm; daar nu was geen water voor het volk om te drinken. Exodus 19 IN de derde maand na het uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten zelven dage kwamen zij in de woestijn Sinaï. Ps. 78:53 Ja, Hij leidde hen zekerlijk, zodat zij niet vreesden, want de zee had hun vijanden overdekt. |
14 Het volk van Israël. |
15 Of: in. |
17 lDie 16grote koningen geslagen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | l Num. 21:24, 25, 34, 35. Joz. 12:1. Ps. 135:10, 11. Num. 21:24 Maar Israël sloeg hem met de scherpte des zwaards, en nam zijn land in erfelijke bezitting, van de Arnon af tot de Jabbok toe, tot aan de kinderen Ammons (want de landpale der kinderen Ammons was vast). Num. 21:25 Alzo nam Israël al deze steden in; en Israël woonde in al de steden der Amorieten, te Hesbon en in al haar onderhorige plaatsen. Num. 21:34 De HEERE nu zeide tot Mozes: Vrees hem niet, want Ik heb hem in uw hand gegeven en al zijn volk, ook zijn land; en gij zult hem doen, gelijk als gij Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde, gedaan hebt. Num. 21:35 En zij sloegen hem en zijn zonen en al zijn volk, alzo dat hem niemand overbleef; en zij namen zijn land in erfelijke bezitting. Joz. 12:1 DIT nu zijn de koningen des lands, die de kinderen Israëls geslagen hebben en hun land erfelijk bezaten aan gene zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon; van de beek Arnon af tot den berg Hermon, en het ganse vlakke veld tegen het oosten: Ps. 135:10 Die vele volken sloeg, en machtige koningen doodde: Ps. 135:11 Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanaän. |
16 Dat is, machtige. |
18 En heeft 17heerlijke koningen gedood; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 17 Of: treffelijke, machtige, geweldige, doorluchtige. |
19 Sihon, den Amoritischen koning; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | |
20 mEn Og, den koning 18van Basan; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | m Deut. 3:1, enz. Deut. 3:1 DAARNA keerden wij ons en togen op, den weg van Basan; en Og, de koning van Basan, trok uit ons tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde bij Edréï. |
18 Dat is, van het land Basan. Zie de aant. op Deut. 32:14. Zie ook van Basan Ps. 22:13. Jer. 50:19. Micha 7:14. Deut. 32:14 (kt.) Boter van koeien, en melk van kleinvee, met het vette der lammeren, en der rammen, die in Basan weiden, en der bokken, met het vette der nieren van tarwe; en het druivenbloed, reinen wijn, hebt gij gedronken. Ps. 22:13 Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd. Jer. 50:19 En Ik zal Israël weder tot zijn woning brengen, en hij zal weiden op den Karmel en op den
Basan; en zijn ziel zal op het gebergte van Efraïm en Gilead verzadigd worden. Micha 7:14 Gij dan, weid Uw volk met Uw staf, de kudde Uwer erfenis, die alleen woont in het woud, in het midden van een vruchtbaar land; laat ze weiden in
Basan en Gilead, als in de dagen vanouds. |
21 En heeft 19hun land nten erve gegeven; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 19 Te weten der beide voornoemde koningen. |
n Joz. 12:6. Joz. 12:6 Mozes, de knecht des HEEREN, en de kinderen Israëls sloegen hen, en Mozes, de knecht des HEEREN, gaf den Rubenieten en den Gadieten en den halven stam van Manasse dat land tot een erfelijke bezitting. |
22 Ten erve 20aan Zijn knecht Israël; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 20 Dat is, de Israëlieten, die Hij in Zijn bescherming heeft aangenomen, opdat zij Hem dienen zouden. De ganse natie wordt geacht alsof het maar één man ware. Alzo wordt het volk van Israël genoemd de eerstgeborene Gods, Ex. 4:22. Ex. 4:22 Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël. |
23 Die aan ons 21gedacht heeft 22in onze nederheid; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 21 Te weten ten beste, als Gen. 8:1. Gen. 8:1 EN God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte en aan al het vee dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan en de wateren werden stil. |
22 Dat is, in onzen nederigen staat, toen wij van onze vijanden onderdrukt werden; te weten ten tijde der Richteren, waarvan dat gehele boek doorgaans spreekt. |
24 En Hij heeft ons onzen tegenpartijders 23ontrukt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 23 Dat is, gelijk als uit hun handen gescheurd en gebroken, als Ps. 7:3. Ps. 7:3 Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is. |
25 Die 24allen vlees 25spijze geeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 24 Dat is, aan alle dieren of levende schepselen. |
25 Het Hebreeuwse woord lechem of brood wordt genomen voor allerlei spijze. Mark. 6:36 staat: om brood te kopen, maar Matth. 14:15 staat: om spijze te kopen. Brood wordt ook gebruikt voor spijze of voeder der beesten, Ps. 147:9. Kortom, de profeet wil zeggen, dat God alle geschapen dingen van nooddruft verzorgt. Mark. 6:36 Laat hen van U, opdat zij heengaan in de omliggende dorpen en vlekken, en broden voor zichzelven mogen kopen; want zij hebben niet wat zij eten zullen. Matth. 14:15 En als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen. Ps. 147:9 Die het vee zijn voeder geeft, aan de jonge raven als zij roepen. |
26 Looft den God 26des hemels; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. | | 26 Anders: der hemelen, dat is, Die in den hemel woont. |