Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Gode alleen de eer |
1 HALLELUJAH. Prijst den Naam des HEEREN, prijst Hem, gij knechten des HEEREN; |
2 Gij die staat in het huis des HEEREN, in de voorhoven van het huis onzes Gods. |
3 Looft den HEERE, want de HEERE is goed; psalmzingt Zijn Naam, want hij is lieflijk. |
4 Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren, Israël atot Zijn eigendom. a Ex. 19:5. Deut. 7:6. Tit. 2:14. 1 Petr. 2:9. |
a Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Tit. 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
5 Want ik weet dat de HEERE groot is, en dat onze Heere boven alle goden is. |
6 Al wat den HEERE behaagt, doet Hij, in de hemelen en op de aarde, in de zeeën en alle afgronden. |
7 Hij bdoet dampen opklimmen van het einde der aarde, Hij maakt de bliksemen met den regen, Hij brengt den wind uit Zijn schatkameren voort. b Jer. 10:13; 51:16. |
b Jer. 10:13 Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren. Jer. 51:16 Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren. |
8 cDie de eerstgeborenen van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe. c Ex. 12:12, 29. Ps. 78:51. |
c Ex. 12:12 Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaars, Ik, de HEERE. Ex. 12:29 En het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. Ps. 78:51 En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham. |
9 dHij zond tekenen en wonderen in het midden van u, o Egypte, tegen Farao en tegen al zijn knechten. d Lees de historiën van Exodus, te weten de hoofdstukken 7; 8; 9; 10; 14. |
d Exodus 7 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en Aäron, uw broeder, zal uw profeet zijn. Exodus 8 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. Exodus 9 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en spreek tot hem: Alzo zegt de HEERE, de God der Hebreeën: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene. Exodus 10 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao; want Ik heb zijn hart verzwaard, ook het hart zijner knechten, opdat Ik deze Mijn tekenen in het midden van hem zette; Exodus 14 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
10 Die vele evolken sloeg, en machtige koningen doodde: e Jozua 12. |
e Jozua 12 DIT nu zijn de koningen des lands, die de kinderen Israëls geslagen hebben en hun land erfelijk bezaten aan gene zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon; van de beek Arnon af tot den berg Hermon, en het ganse vlakke veld tegen het oosten: |
11 Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanaän. |
12 En fHij gaf hun land ten erve, ten erve aan Zijn volk Israël. f Ps. 78:55. |
f Ps. 78:55 En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen in het snoer hunner erfenis, en deed de stammen Israëls in hun tenten wonen. |
13 O HEERE, Uw Naam is in eeuwigheid; HEERE, gUw gedachtenis is van geslacht tot geslacht. g Ps. 102:13. |
g Ps. 102:13 Maar Gij, HEERE, blijft in eeuwigheid, en Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht. |
14 hWant de HEERE zal Zijn volk richten, en het zal Hem berouwen over Zijn knechten. h Deut. 32:36. |
h Deut. 32:36 Want de HEERE zal aan Zijn volk recht doen, en het zal Hem over Zijn knechten berouwen; want Hij zal zien dat de hand is weggegaan, en de beslotene en verlatene niets is. |
15 iDe afgoden der heidenen zijn zilver en goud, een werk van mensenhanden. i Ps. 115:4, enz. |
i Ps. 115:4 Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen: |
16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; |
17 Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er geen adem in hun mond. |
18 Dat die ze maken hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt. |
19 Gij huis Israëls, looft den HEERE; gij huis Aärons, looft den HEERE. |
20 Gij huis van Levi, looft den HEERE; gij die den HEERE vreest, looft den HEERE. |
21 Geloofd zij de HEERE uit Sion, Die te Jeruzalem woont. Hallelujah. |