Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De dienaren des Heeren worden vermaand God te loven voor Zijn goedertierenheid die Hij Israël bewezen heeft, alsook ten aanzien van Zijn almacht, met een tegenstelling van de ijdelheid der afgoden, en dergenen die ze maken en op dezelve vertrouwen. |
Gode alleen de eer |
1 HALLELUJAH.1 Prijst den Naam des HEEREN, prijst Hem, gij knechten des HEEREN; | | 1 Zie de aantt. Ps. 104 op vers 35; 106 op vers 1. Ps. 104:35 (kt.) De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel. Hallelujah. Ps. 106:1 (kt.) HALLELUJAH. Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
2 Gij die 2staat 3in het huis des HEEREN, 4in de voorhoven van het huis onzes Gods. | | 2 Dat is, dient. Zie Deut. 1 op vers 38. Ps. 134 op vers 1. Deut. 1:38 (kt.) Jozua, de zoon van Nun, die voor uw aangezicht staat, die zal daarin komen; sterk denzelven, want hij zal het Israël doen erven. Ps. 134:1 (kt.) EEN lied Hammaäloth. Zie, looft den HEERE, alle gij knechten des HEEREN; gij die allen nacht in het huis des HEEREN staat. |
3 Dat is, in den tabernakel, of in den tempel. Hij spreekt de priesters en Levieten of ook het volk aan. |
4 Aldus spreekt hij omdat er twee voorhoven waren, het ene voor de priesters en Levieten, het andere voor het volk, 2 Kron. 4:9. 2 Kron. 4:9 Verder maakte hij het voorhof der priesters en het grote voorhof, mitsgaders de deuren voor het voorhof, en overtoog hun deuren met koper. |
3 Looft den HEERE, want de HEERE is goed; psalmzingt Zijn Naam, want 5hij is lieflijk. | | 5 Anders: het is lieflijk, te weten dat men Hem psalmzingt, Ps. 147:1. Ps. 147:1 LOOFT den HEERE, want onzen God te psalmzingen is goed, dewijl Hij lieflijk is; de lof is betamelijk. |
4 Want de HEERE heeft Zich 6Jakob verkoren, 7Israël atot Zijn eigendom. | | 6 Te weten Jakob en zijn nakomelingen. Zie Ex. 19:5. Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. |
7 Dat is, Israël en zijn nakomelingen. |
a Ex. 19:5. Deut. 7:6. Tit. 2:14. 1 Petr. 2:9. Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Tit. 2:14 Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
5 Want ik weet dat de HEERE groot is, en dat onze Heere 8boven alle 9goden is. | | 8 Of: meer dan. |
9 Dat is, afgoden, die de heidenen zichzelven verdichten. |
6 Al wat den HEERE behaagt, doet Hij, in de hemelen en op de aarde, in de zeeën en alle afgronden. | | |
7 Hij bdoet dampen opklimmen 10van het einde der aarde, 11Hij maakt de bliksemen 12met den regen, Hij brengt den wind 13uit Zijn schatkameren voort. | | b Jer. 10:13; 51:16. Jer. 10:13 Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren. Jer. 51:16 Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren. |
10 Dat is, van de zee die aan het einde der aarde is. |
11 Dat is, Hij maakt dat het tegelijk bliksemt en regent, onaangezien dat water en vuur van tegenovergestelde natuur zijn. |
12 Of: bij, of nevens, of tot den regen. |
13 In dewelke Hij de winden, als Zijn schatten, besloten houdt, als Job 38:22. Job 38:22 Zijt gij gekomen tot de schatkameren der sneeuw? En hebt gij de schatkameren des hagels gezien? |
8 cDie de eerstgeborenen 14van Egypte sloeg, 15van den mens af tot het vee toe. | | c Ex. 12:12, 29. Ps. 78:51. Ex. 12:12 Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaars, Ik, de HEERE. Ex. 12:29 En het geschiedde te middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. Ps. 78:51 En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham. |
14 Of: der Egyptenaars. |
15 Dat is, zo den mens als het vee. |
9 dHij zond tekenen en wonderen in het midden van u, o Egypte, tegen Farao en tegen al zijn knechten. | | d Lees de historiën van Exodus, te weten de hoofdstukken 7; 8; 9; 10; 14. Exodus 7 TOEN zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en Aäron, uw broeder, zal uw profeet zijn. Exodus 8 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. Exodus 9 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en spreek tot hem: Alzo zegt de HEERE, de God der Hebreeën: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene. Exodus 10 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao; want Ik heb zijn hart verzwaard, ook het hart zijner knechten, opdat Ik deze Mijn tekenen in het midden van hem zette; Exodus 14 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
10 Die 16vele evolken sloeg, en machtige koningen doodde: | | 16 Of: grote. |
e Jozua 12. Jozua 12 DIT nu zijn de koningen des lands, die de kinderen Israëls geslagen hebben en hun land erfelijk bezaten aan gene zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon; van de beek Arnon af tot den berg Hermon, en het ganse vlakke veld tegen het oosten: |
11 Sihon, den koning der Amorieten, en 17Og, den koning van Basan, en 18al de koninkrijken van Kanaän. | | 17 Een reus, die een ijzeren bedstede had, negen cubieten lang en vier breed, Num. 21:33, 35. Deut. 3:11. Num. 21:33 Toen wendden zij zich en trokken op den weg van Basan; en Og, de koning van Basan, ging uit hun tegemoet, hij en al zijn volk, tot den strijd, in Edréï. Num. 21:35 En zij sloegen hem en zijn zonen en al zijn volk, alzo dat hem niemand overbleef; en zij namen zijn land in erfelijke bezitting. Deut. 3:11 Want Og, de koning van Basan, was alleen van de overigen der reuzen overgebleven; zie, zijn bedstede, zijnde een bedstede van ijzer, is zij niet te Rabba der kinderen Ammons? Negen ellen is haar lengte en vier ellen haar breedte, naar eens mans elleboog. |
18 Zijnde in getal een en dertig, als te lezen is Joz. 12:9-24. Joz. 12:9 De koning van Jericho, één; de koning van Ai, die terzijde van Bethel is, één; |
12 En fHij gaf hun land ten erve, ten erve aan Zijn volk Israël. | | f Ps. 78:55. Ps. 78:55 En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen in het snoer hunner erfenis, en deed de stammen Israëls in hun tenten wonen. |
13 O HEERE, Uw Naam 19is in eeuwigheid; HEERE, 20gUw gedachtenis is van geslacht tot geslacht. | | 19 Dat is, duurt. En alzo straks wederom. |
20 Dat is, het bewijs en blijk der weldaden die Gij Uw volk doet, duurt altoos. |
g Ps. 102:13. Ps. 102:13 Maar Gij, HEERE, blijft in eeuwigheid, en Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht. |
14 hWant 21de HEERE zal Zijn volk 22richten, en 23het zal Hem berouwen over Zijn knechten. | | h Deut. 32:36. Deut. 32:36 Want de HEERE zal aan Zijn volk recht doen, en het zal Hem over Zijn knechten berouwen; want Hij zal zien dat de hand is weggegaan, en de beslotene en verlatene niets is. |
21 Alsof hij zeide: Ofschoon God de Heere Zijn volk, vanwege hun zonden, somtijds zwaarlijk is kastijdende, zodat het schijnt dat Zijn goedertierenheid niet altoos op hen blijft, nochtans nadat Hij hen een tijdlang zal gekastijd hebben, zo zal het Hem berouwen en Hij zal hen uit de handen hunner vijanden verlossen. |
22 Zie Gen. 15, de aant. op vers 14. Gen. 15:14 (kt.) Doch Ik zal het volk ook richten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. |
23 Dat is, Zijn toornig gemoed zal veranderen in een vriendelijk gemoed. Het is een menselijke manier van spreken. Zie Gen. 6:6. Gen. 6:6 Toen berouwde het den HEERE dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. |
15 iDe 24afgoden der heidenen 25zijn zilver en goud, een werk van mensenhanden. | | i Ps. 115:4, enz. Ps. 115:4 Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen: |
24 Hebr. De smarten. Zie de aant. 1 Sam. 31 op vers 9. 1 Sam. 31:9 (kt.) En zij hieuwen zijn hoofd af en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om te boodschappen in het huis hunner afgoden en onder het volk. |
25 Dat is, zij zijn van zilver en goud. Dit vers en enige der naastvolgende staan ook Psalm 115. Zie de aantt. aldaar. |
16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; | | |
17 Oren hebben zij, maar horen niet; 26ook is er geen adem in hun mond. | | 26 Anders: ook is er geen wezen des adems in hun mond. |
18 Dat die ze maken hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt. | | |
19 27Gij huis Israëls, looft den HEERE; 28gij huis Aärons, looft den HEERE. | | 27 Of: Gij van het huis Israëls. |
28 Of: gij van het huis Aärons, enz. |
20 Gij huis van Levi, looft den HEERE; gij die den HEERE vreest, looft den HEERE. | | |
21 Geloofd zij de HEERE uit Sion, Die te Jeruzalem woont. Hallelujah. | | |