Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
David betuigt zijn ootmoedigheid, vermanende de kerke Gods tot vertrouwen op God. |
Ootmoedig vertrouwen |
1 EEN1 lied Hammaäloth, van David. O HEERE, amijn hart is niet 2verheven en bmijn ogen zijn niet hoog; ook heb ik niet gewandeld in dingen mij te groot en 3te wonderlijk. |
| 1 Zie Ps. 120:1. |
| Ps. 120:1 EEN lied Hammaäloth. Ik heb tot den HEERE geroepen in mijn benauwdheid, en Hij heeft mij verhoord. |
| a 2 Kron. 32:25. Spr. 16:5. |
| 2 Kron. 32:25 Maar Jehizkía deed geen vergelding naar de weldaad, aan hem geschied, dewijl zijn hart verheven werd; daarom werd over hem, en over Juda en Jeruzalem een grote toornigheid. Spr. 16:5 Al wie hoog is van hart, is den HEERE een gruwel; hand aan hand zal hij niet onschuldig zijn. |
| 2 Te weten door hovaardij. Zie Deut. 17:20. |
| Deut. 17:20 Dat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broederen en dat hij niet afwijke van het gebod, ter rechter- of ter linkerhand, opdat hij de dagen verlenge in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van Israël. |
| b Ps. 101:5. Spr. 6:17. |
| Ps. 101:5 Die zijn naaste in het heimelijk achterklapt, dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is en trots van hart, dien zal ik niet vermogen. Spr. 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen die onschuldig bloed vergieten, |
| 3 Dat is, te hoge, zware, verborgen dingen, die mijn verstand en macht te boven gaan, als Ps. 139:6. Of die mijn ambt en beroeping niet betamen. Hebr. wonderen boven mij. Zie de aant. Job 42 op vers 3. |
| Ps. 139:6 De kennis is mij te wonderbaar; zij is hoog, ik kan er niet bij. Job 42:3 (kt.) Wie is hij, zegt Gij, die den raad verbergt zonder wetenschap? Zo heb ik dan verhaald hetgeen ik niet verstond, dingen die voor mij te wonderbaarlijk waren, die ik niet wist. |
|
2 4Zo ik mijn ziel niet heb gezet en stilgehouden, gelijk een gespeend kind bij zijn moeder! Mijn ziel is 5als een gespeend kind in mij. |
| 4 Dat is, zekerlijk, ik heb mijn ziel of gemoed gespeend. Zie gelijke manier van spreken Ps. 89:36; 95:11, en zie de aant. Gen. 14 op vers 23. Anders: Heb ik mijn ziel niet gezet, enz., gelijk een gespeend kind bij zijn moeder? |
| Ps. 89:36 Ik heb ééns gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! Ps. 95:11 Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan! Gen. 14:23 (kt.) Zo ik van een draad af tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles wat uwe is, iets neme; opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt. |
| 5 Hetwelk alle ding van zijn moeder verwacht en geheel aan haar hangt; alzo ben ik nederig, zachtmoedig, eenvoudig. Van de eenvoudigheid der jonge kinderen zie Matth. 18:1, 2, 3. |
| Matth. 18:1 TE dierzelver ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? Matth. 18:2 En Jezus een kindeken tot Zich geroepen hebbende, stelde dat in het midden van hen, Matth. 18:3 En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. |
|
3 6Israël hope op den HEERE, van nu aan tot in der eeuwigheid. |
| 6 Dat is, het volk van Israël, het volk Gods. |